ECLI:NL:RBNHO:2021:678

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 januari 2021
Publicatiedatum
28 januari 2021
Zaaknummer
15.313105.20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor de invoer van cocaïne door een koerier met bekentenis

Op 22 januari 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 10 december 2020 te Schiphol opzettelijk cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht. De verdachte, die thans gedetineerd is in het detentiecentrum Schiphol, heeft tijdens de rechtszitting op 8 januari 2021 bekend dat hij de cocaïne heeft ingevoerd. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. G. Visser, en de verdediging, vertegenwoordigd door mr. H.E. Berman, advocaat te Purmerend.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zij bevoegd is om de zaak te behandelen. De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, terwijl de verdediging zich heeft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank heeft op basis van verschillende bewijsmiddelen, waaronder proces-verbaal van verhoor en rapporten van het Nederlands Forensisch Instituut, vastgesteld dat de verdachte opzettelijk 2776 gram cocaïne heeft ingevoerd.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het bewezenverklaarde feit opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet oplevert. De verdachte is strafbaar en er zijn geen omstandigheden die zijn strafbaarheid uitsluiten. De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van negenentwintig maanden geëist, terwijl de verdediging heeft gepleit voor een lagere straf gezien de jeugdige leeftijd van de verdachte en zijn omstandigheden. De rechtbank heeft echter besloten om de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van zevenentwintig maanden, conform de oriëntatiepunten voor straftoemeting, en heeft de teruggave van in beslag genomen geld aan de verdachte gelast.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/313105-20 (P)
Uitspraakdatum: 22 januari 2021
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
8 januari 2021 in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum/plaats]
thans gedetineerd in het detentiecentrum Schiphol.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. G. Visser en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. H.E. Berman, advocaat te Purmerend, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 10 december 2020 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich wat de bewezenverklaring betreft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 12 december 2020;
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevinding en overdacht d.d. 10 december 2020 (dossierpagina 1-2);
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 10 december 2020 (dossierpagina 48-53, met fotobijlagen);
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 14 december 2020 (dossierpagina 70-73);
- een schriftelijke stuk, te weten een rapport NFIDENT van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 14 december 2020, zaaknummer 2020.12.14.117 (aanvraag 001) (dossierpagina 74).
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 10 december 2020 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negenentwintig maanden, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft verzocht bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met het feit dat verdachte een atypische verdachte is. Zij heeft daartoe aangevoerd dat bij verdachte geen sprake is van benarde financiële omstandigheden en dat hij beschikt over een ondersteunend netwerk en een goede baan. De kans op herhaling is daarom zeer laag. Voorts heeft de raadsvrouw gewezen op de jeugdige leeftijd van verdachte en de huidige detentieomstandigheden gedurende de uitbraak van COVID-19 die de detentie zwaar maken. Gelet op deze omstandigheden heeft de raadsvrouw verzocht ten voordele van verdachte af te wijken van de Oriëntatiepunten voor Straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (hierna: LOVS).
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van 2776 gram cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van (zware) criminaliteit, waaronder ernstige gewelds- en levensdelicten en strafbare feiten die gebruikers plegen ter financiering van hun behoefte aan deze stof. Bovendien gaat de handel in cocaïne en andere verdovende middelen gepaard met de aantasting van het financiële verkeer door het veelal met de drugshandel in verband gebrachte witwassen van het met deze handel verdiende geld.
Vanwege de ernst van het delict komt alleen een gevangenisstraf als sanctie in aanmerking.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank als uitgangspunt genomen wat doorgaans wordt opgelegd aan koeriers die een vergelijkbare hoeveelheid harddrugs in Nederland hebben ingevoerd. Deze straffen hebben hun weerslag gevonden in de oriëntatiepunten van het LOVS. De oriëntatiepunten noemen voor het invoeren van een hoeveelheid van 2776 gram cocaïne als strafmaat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zevenentwintig maanden.
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met de jeugdige leeftijd van verdachte en de huidige detentieomstandigheden. Met het oog op uniformiteit en continuïteit in de straftoemeting worden voor misdrijven als deze doorgaans min of meer de zelfde straffen opgelegd. Dit is van belang met het oog op preventie en de afschrikkende werking van bestraffing, ook bezien in internationaal perspectief. De rechtbank ziet in de door de raadsvrouw aangevoerde omstandigheden onvoldoende zwaarwegend belang om van de oriëntatiepunten af te wijken.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
7. Overige beslissingen omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen
Het onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven geld, te weten 1360,- Pound Sterling, dient, conform de vordering van de officier van justitie, te worden teruggegeven aan verdachte, nu er geen aanknopingspunten zijn om te veronderstellen dat aan één van de voorwaarden van artikel 33a Sr is voldaan.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 2 en 10 van de Opiumwet.

9. Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
27 (zevenentwintig) maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
- 1360,- Britse Pond.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.M. Steinhaus, voorzitter,
mr. A.M. Koolen-Zwijnenburg en mr. A. Buiskool, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.H.A. van Roessel,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 januari 2021.