ECLI:NL:RBNHO:2021:6765

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 augustus 2021
Publicatiedatum
11 augustus 2021
Zaaknummer
15/086929-21 (A) en 15/058083-21 (B)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en veroordeling in strafzaak wegens belaging, mishandeling en drugshandel

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 10 augustus 2021 uitspraak gedaan in de zaken met parketnummers 15/086929-21 (A) en 15/058083-21 (B). De verdachte heeft gedurende een periode van ongeveer drie maanden de aangeefster, met wie hij een relatie heeft gehad, herhaaldelijk lastiggevallen. Dit omvatte belaging, mishandeling en diefstal van haar fiets. De rechtbank heeft vastgesteld dat het spugen in het gezicht van de aangeefster geen hevige onlust veroorzaakte, wat leidde tot vrijspraak van de primair ten laste gelegde mishandeling. De verdachte werd echter wel schuldig bevonden aan het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en amfetamine. De rechtbank heeft de zaken gevoegd behandeld en op basis van de bewijsvoering, waaronder verklaringen van de aangeefster en getuigen, tot een bewezenverklaring van verschillende feiten in beide zaken besloten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 123 dagen, met bijzondere voorwaarden, en een taakstraf van 180 uren. Tevens is een schadevergoeding aan de benadeelde partij toegewezen, en zijn vrijheidsbeperkende maatregelen opgelegd om de aangeefster te beschermen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/086929-21 (A) en 15/058083-21 (B) (P)
Uitspraakdatum: 10 augustus 2021
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 27 juli 2021 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres 1].
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. E. Visser en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. M. Berbee, advocaat te Den Helder, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Ten aanzien van Zaak A
Feit 1primairhij op of omstreeks 16 november 2020 te Den Burg, gemeente Texel [benadeelde] heeft mishandeld door in het gezicht te spugen, ten gevolge waarvan verdachte een hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam van die [benadeelde] teweeg heeft gebracht;
subsidiairhij op of omstreeks 16 november 2020 te Den Burg, gemeente Texel opzettelijk [benadeelde], in haar tegenwoordigheid, door feitelijkheden, heeft beledigd, door haar in het gezicht te spugen;
Feit 2hij op of omstreeks 16 november 2020 te Den Burg, gemeente Texel [benadeelde] heeft mishandeld door haar met een stroomstootwapen, althans een voorwerp die een thermische reactie veroorzaakt, een electrische schok toe te dienen en/of aan te raken;
Feit 3hij in of omstreeks de periode van 1 september 2020 tot en met 27 november 2020 te Den Burg, gemeente Texel, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [benadeelde], door
- zich meermalen, althans eenmaal langdurig tegenover/in de nabijheid van/voor de deur van de woning van die [benadeelde] op te houden en/of
- steentjes tegen het raam van de woning van die [benadeelde] te gooien en/of
- meermalen, althans eenmaal, (een) bericht(en) en/of (een) filmpje(s) en/of (een) foto('s) en/of (een) spraakbericht(en) naar de vader van die [benadeelde] te sturen en/of
- een milkshake en een briefje bij de voordeur van die [benadeelde] te leggen en/of
- stoffen letters met de tekst "ik haat je" vanaf de trap tot aan de voordeur van die [benadeelde] te leggen en/of
- (een) briefje(s) in de brievenbus van die [benadeelde] te doen en/of
- meermalen, althans eenmaal, teksten op de brievenbus en/of de fietsenberging te schrijven en/of
- rozenblaadjes op de grond bij de ingang van het appartementencomplex te strooien en/of
- meermalen, althans eenmaal, (een) sms bericht(en) aan die [benadeelde] te sturen en/of
- een minicamera in het trappenhuis te plaatsen en/of
- de band van de fiets van die [benadeelde] lek te steken en/of
- meermalen, althans eenmaal, de banden van de personenauto van de vriendin van die [benadeelde] lek te steken,
met het oogmerk die [benadeelde], te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden
en/of vrees aan te jagen;
Feit 4primairhij op of omstreeks 22 december 2020 te Den Burg, gemeente Texel, een hoeveelheid hasj en/of € 350,-, althans een of meer euro('s) en/of een zilverkleurige Swarovski ketting en/of een blauwkleurige Swarovski ketting met bijpassende oorbellen en/of € 30,-, althans een of meer euro('s) in eurocenten en/of een laptop (merk: Acer), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een bijgemaakte sleutel van de woning van die [benadeelde] en/of een werktuig waarmee de deur van de woning van die [benadeelde] is geopend;
subsidiairhij op of omstreeks 22 december 2020 te Den Burg, gemeente Texel in de woning aan de [adres 2] bij een ander, te weten bij [benadeelde], althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen;
Feit 5primairhij op enig moment in of omstreeks de periode van 24 december 2020 tot en met 25 december 2020 te Den Burg, gemeente Texel een electrische damesfiets (merk: Batavus, type: Padova Easy Gla, kleur: zwart) en/of een acculader, in elk geval enig goed, dat geheel
of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een bijgemaakte sleutel van de berging van die [benadeelde] en/of een werktuig waarmee de deur van de berging van die [benadeelde] is geopend;
subsidiairhij op of omstreeks 25 december 2020 te Den Burg, gemeente Texel, een electrische damesfiets (merk: Batavus, type: Padova Easy Gla, kleur: zwart) en/of een acculader, althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad, en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit/deze goed(eren) wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
Feit 6hij op of omstreeks 27 december 2020 te Den Burg, gemeente Texel [benadeelde] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [benadeelde] dreigend de woorden toe te voegen "ik ga je vermoorden", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Feit 7hij op of omstreeks 27 december 2020 te Den Burg, gemeente Texel [benadeelde] heeft mishandeld door met de tot vuist gebalde hand in/op/tegen het gezicht te slaan en/of te stompen;
Ten aanzien van Zaak B
hij, op of omstreeks 6 januari 2021 te Den Burg, gemeente Texel opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 3 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of ongeveer 12,8 gram amfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde cocaïne en/of amfetamine(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaardingen geldig zijn, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaken, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van zaak A heeft de officier van justitie gerekwireerd tot vrijspraak van de onder 1 primair en 4 primair ten laste gelegde feiten en tot bewezenverklaring van de onder 1 subsidiair, 2, 3 (met uitzondering van het laatste gedachtestreepje), 4 subsidiair, 5 primair (met uitzondering van het gebruik maken van een valse sleutel), 6 en 7 ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van zaak B heeft de officier van justitie gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 subsidiair, 3, 5 primair, 6 en 7 ten laste gelegde feiten in zaak A en het ten laste gelegde feit in zaak B wettig en overtuigend kunnen worden bewezen, op de door de officier van justitie gerekwireerde wijze.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit in zaak A heeft de raadsman vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Hij heeft daartoe aangevoerd dat er geen stroomstootwapen is aangetroffen onder de verdachte of in de nabijheid van de woningen van de aangeefster en de verdachte. Daarnaast heeft hij aangevoerd dat rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat de verklaringen van de aangeefster en getuige [adres 2] door elkaar zijn beïnvloed, aangezien zij beiden op hetzelfde adres en vlak na elkaar zijn gehoord.
Tot slot heeft de raadsman vrijspraak bepleit van de onder feit 4 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten in zaak A wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat er geen enkel forensisch bewijs in het dossier zit en dat de goederen niet onder de verdachte zijn aangetroffen. Bovendien kan niet worden vastgesteld dat de verdachte in de woning van de aangeefster is geweest. De getuige [getuige 1] heeft weliswaar verklaard dat zij de verdachte uit de woning van de aangeefster heeft zien komen, maar zij heeft pas enkele dagen later een verklaring afgelegd en verklaard dat zij niet zeker is over de dag dat zij de verdachte heeft gezien. Bovendien is het volgens de raadsman de vraag of de waarneming van de getuige wel juist is, aangezien zij keek door een raam gemaakt van draadglas met daaraan bevestigd een rolgordijn.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
VrijspraakDe rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen wat de verdachte onder 1 primair, 2 en 4 primair en subsidiair in zaak A wordt verweten. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Feit 1 primair (A)
Evenals de officier van justitie en de raadsman hebben betoogd, acht de rechtbank niet bewezen dat de verdachte door het spugen in het gezicht van de aangeefster een hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan haar lichaam heeft veroorzaakt. De rechtbank spreekt de verdachte daarom vrij van de onder 1 primair ten laste gelegde mishandeling.
Feit 2 (A)
De rechtbank is van oordeel dat met onvoldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat het letsel van de aangeefster is toegebracht door middel van een stroomstootwapen of een ander voorwerp dat een thermische reactie veroorzaakt. Een dergelijk voorwerp is niet bij de verdachte aangetroffen, noch op de route die hij van de woning van de aangeefster naar zijn eigen woning heeft afgelegd. Bovendien volgt uit de verklaring van de aangeefster dat de jas die zij op dat moment droeg niet beschadigd is. De rechtbank is daarom van oordeel dat het feit niet wettig en overtuigend kan worden bewezen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Feit 4 primair en subsidiair (A)
Aan de verdachte is primair ten laste gelegd dat hij goederen uit de woning van de aangeefster heeft weggenomen en subsidiair dat hij de woning van de aangeefster wederrechtelijk is binnengedrongen. Het dossier bevat met betrekking tot deze feiten slechts een aangifte en een verklaring van de getuige [getuige 1] inhoudende dat zij de verdachte uit de woning van de aangeefster heeft zien komen. De getuige heeft echter aangegeven dat zij onzeker is over de datum waarop zij deze waarneming heeft gedaan. De rechtbank acht de verklaring van getuige [getuige 1] mede daarom van onvoldoende gewicht om tot een bewezenverklaring te komen en spreekt de verdachte daarom vrij van de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 7 ten laste gelegde feit in zaak A op grond van de volgende bewijsmiddelen:
- Een proces-verbaal van aangifte. Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 27 december 2020 door aangeefster [benadeelde] ten overstaan van verbalisant [verbalisant 1] afgelegde verklaring (p. 168-171):
Plaats delict: Den Burg, gemeente Texel.
Ik doe aangifte tegen mijn ex-vriend genaamd [verdachte]. Hij heeft mij op
27 december 2020 mishandeld. Ik zag dat [verdachte] zijn rechterhand tot een vuist had gebald. Ik zag dat hij met zijn rechterarm uithaalde in de richting van mijn gezicht. Ik voelde dat [verdachte] mij met zijn vuist raakte in mijn gezicht. Ik voelde dat hij mij raakte aan de linkerzijde van mijn gezicht, ter hoogte van mijn linker oogkas. Ik voelde direct pijn aan mijn gezicht.
Noot verbalisant: Ik zie dat er een rode plek zichtbaar is in het gezicht van de
aangever.
- Een proces-verbaal van verhoor. Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 28 december 2020 door getuige [getuige 2] ten overstaan van verbalisant [verbalisant 2] afgelegde verklaring (p. 175-177):
Ik wil graag een verklaring afleggen over hetgeen 27 december 2020 is voorgevallen tussen mijn dochter [benadeelde] en haar ex-partner [verdachte]. Ik zag dat er iets van een schermutseling ontstond tussen [benadeelde] en [verdachte]. Ik hoorde later van haar dat hij haar had geslagen. Ik zag dat er een rode plek op haar linker wang/jukbeen zat.
De rechtbank komt tevens tot een bewezenverklaring van de onder 1 subsidiair, 3, 5 primair en 6 ten laste gelegde feiten in zaak A en het ten laste gelegde feit in zaak B op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu de verdachte de feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
Ten aanzien van zaak A
Feit 1 subsidiair
- de bekennende verklaring van de verdachte op de terechtzitting afgelegd;
- het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte door [benadeelde] d.d. 16 november 2020 (p. 29-30);
Feit 3
- de bekennende verklaring van de verdachte op de terechtzitting afgelegd;
- het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte door [benadeelde] d.d. 29 november 2020 (p. 76-81);
Feit 5 primair
- de bekennende verklaring van de verdachte op de terechtzitting afgelegd;
- het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte door [benadeelde] d.d. 27 december 2020 (p. 125-126);
Feit 6
- de bekennende verklaring van de verdachte op de terechtzitting afgelegd;- het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte door [benadeelde] d.d. 27 december 2020 (p. 168-171);
Ten aanzien van zaak B
- de bekennende verklaring van de verdachte op de terechtzitting afgelegd;
- het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 januari 2021 (p. 19);
- een schriftelijk bescheid, te weten een afstandsverklaring in beslag genomen voorwerpen ex artikel 116 Wetboek van Strafvordering d.d. 7 januari 2021 (p. 44-45);
- het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal onderzoek verdovende middelen d.d. 12 januari 2021 (p. 28-30).
De genoemde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 subsidiair, 3, 5 primair, 6 en 7 ten laste gelegde feiten in zaak A en het ten laste gelegde feit in zaak B heeft begaan, met dien verstande dat
Ten aanzien van Zaak A
Feit 1subsidiairhij op 16 november 2020 te Den Burg, gemeente Texel opzettelijk [benadeelde], in haar tegenwoordigheid, door feitelijkheden, heeft beledigd door haar in het gezicht te spugen;
Feit 3hij in de periode van 1 september 2020 tot en met 27 november 2020 te Den Burg, gemeente Texel wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [benadeelde], door
- zich meermalen in de nabijheid van en/of voor de deur van de woning van die [benadeelde] op te houden en
- steentjes tegen het raam van de woning van die [benadeelde] te gooien en
- meermalen berichten en een filmpje en een spraakbericht naar de vader van die [benadeelde] te sturen en
- een milkshake en een briefje bij de voordeur van die [benadeelde] te leggen en
- stoffen letters met de tekst "ik haat je" vanaf de trap tot aan de voordeur van die [benadeelde] te leggen en
- briefjes in de brievenbus van die [benadeelde] te doen en
- meermalen teksten op de brievenbus en de fietsenberging te schrijven en
- rozenblaadjes op de grond bij de ingang van het appartementencomplex te strooien en/
- meermalen sms berichten aan die [benadeelde] te sturen en
- een minicamera in het trappenhuis te plaatsen en
- de band van de fiets van die [benadeelde] lek te steken
met het oogmerk die [benadeelde], te dwingen iets te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;
Feit 5primairhij op enig moment in de periode van 24 december 2020 tot en met 25 december 2020 te Den Burg, gemeente Texel een elektrische damesfiets (merk: Batavus, type: Padova Easy Gla, kleur: zwart) en een acculader, die toebehoorden aan [benadeelde], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Feit 6hij op 27 december 2020 te Den Burg, gemeente Texel [benadeelde] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door die [benadeelde] dreigend de woorden toe te voegen "ik ga je vermoorden";
Feit 7hij op 27 december 2020 te Den Burg, gemeente Texel [benadeelde] heeft mishandeld door met de tot vuist gebalde hand in het gezicht te stompen;
Ten aanzien van Zaak B
hij op 6 januari 2021 te Den Burg, gemeente Texel opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 3 gram cocaïne en ongeveer 12,8 gram amfetamine.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van zaak A
Feit 1 subsidiair:
eenvoudige belediging
Feit 3:
belaging
Feit 5 primair:
diefstal
Feit 6:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
Feit 7:
mishandeling
Ten aanzien van zaak B
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden, met een proeftijd van drie jaren, en tot een taakstraf van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis, met aftrek van de in verzekering doorgebrachte tijd. Zij heeft daarbij gevorderd dat aan het voorwaardelijke deel van de straf de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals geadviseerd door de reclassering in het advies van 28 juni 2021 en dat de rechtbank zal bevelen dat deze voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht zal worden opgelegd, inhoudende een contactverbod met de aangeefster, alsmede een locatieverbod met betrekking tot een straal van 250 meter rondom de woning van de aangeefster, op straffe van twee weken vervangende hechtenis bij elke overtreding hiervan. Ook hierbij heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank de dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregel zal bevelen.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft aangegeven zich te kunnen vinden in de eis van de officier van justitie, met dien verstande dat hij heeft bepleit een lagere werkstraf op te leggen omdat volgens hem minder feiten kunnen worden bewezen dan de officier van justitie bewezen acht.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft gedurende ongeveer drie maanden de aangeefster, met wie hij een relatie heeft gehad, veelvuldig lastig gevallen. Ook nadat hem door de aangeefster en de politie was duidelijk gemaakt dat het contact niet gewenst was, is de verdachte daarmee telkens doorgegaan. Hij heeft zich meermalen opgehouden bij de woning van de aangeefster, berichten gestuurd naar haar vader, briefjes achtergelaten in haar brievenbus en een minicamera opgehangen in het trappenhuis van haar woning. Daarnaast heeft de verdachte de aangeefster bedreigd door naar haar te roepen ‘ik vermoord je’ en hij heeft haar met zijn vuist in het gezicht geslagen. Ook heeft de verdachte de elektrische fiets van de aangeefster uit haar fietsenberging weggenomen. Door aldus te handelen heeft de verdachte op indringende wijze inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster. Bovendien is de aangeefster ernstig gehinderd in haar dagelijks leven en heeft zij gevoelens van angst en onveiligheid ervaren, hetgeen blijkt uit de slachtofferverklaring die zij ter terechtzitting heeft voorgedragen.
Tot slot heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en amfetamine. Harddrugs zoals cocaïne en amfetamine zijn voor de volksgezondheid schadelijke stoffen. Bovendien is het bezit en gebruik ervan bezwarend voor de samenleving vanwege de daarmee gepaard gaande vormen van zware criminaliteit, waaronder ernstige gewelds- en levensdelicten en strafbare feiten die gebruikers plegen ter financiering van hun behoefte aan deze stoffen.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 11 mei 2021, waaruit blijkt dat de verdachte in 2016 ter zake van een geweldsdelict onherroepelijk is veroordeeld tot een taakstraf.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van het over de verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies, gedateerd 8 juni 2021 en opgesteld door [reclasseringswerker], reclasseringswerker bij Reclassering Nederland. Dit advies houdt onder meer het volgende in:
Twee maanden geleden zijn door de gemeente zorgen geconstateerd over de betrokkene. Zij hebben hem vervolgens aangemeld bij 's Heerenloo, die direct begeleiding hebben ingezet. Tweemaal per week ziet hij zijn begeleiders van 's Heerenloo. De begeleiding is gericht op psychosociaal en praktisch vlak. Vanwege zijn verslavings- en schuldenproblematiek zijn ook de Brijder verslavingszorg en een bewindvoerder ingezet. Tevens is Simetri betrokken. Hun expertise ligt bij mensen van niet-westerse afkomst met onder andere complexe problematiek. Ook met zijn begeleider van Simetri heeft hij wekelijks gesprekken en dagelijks contact via whatsapp. Uit referenteninformatie blijkt dat betrokkene zich gemotiveerd opstelt en goed gebruik maakt van de hulpverlening. Hij komt zijn afspraken goed na. In sociaal opzicht is de betrokkene matig geïntegreerd. Hij heeft op dit moment geen dagbesteding. Vanwege zijn psychische problemen kon hij zijn werkzaamheden bij het kookatelier niet meer uitvoeren. Wel is toegezegd dat hij terug mag keren als hij emotioneel stabiel is. Er is stabiliteit op het gebied van huisvesting. Zijn woning staat echter dichtbij de aangeefster. De betrokkene wil graag verhuizen en zal op zeer korte termijn in aanmerking komen voor een woning elders op Texel, waardoor de kans op toevallige ontmoetingen zal afnemen. Er is sprake van een beperkt sociaal netwerk. Zijn vangnet bestaat op dit moment voornamelijk uit hulpverlenende instanties. Het recidiverisico is hoog. Door de ingezette hulpverlening zal de recidivekans naar inschatting in de loop van de tijd afnemen. Aangezien de hulpverlening zeer recent is opgestart en zijn gedrag volgens de politie moeilijk te peilen is en het lastig is in te schatten hoe zijn motivatie op langere termijn zal zijn, is een meldplicht geïndiceerd. Wij zullen aanvankelijk een monitorende rol hebben.
Bij een veroordeling adviseren wij een (deels) voorwaardelijke straf met de onderstaande bijzondere voorwaarden:
- meldplicht bij reclassering;- ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname);- begeleiding ’s Heerenloo.
Wij adviseren dadelijke uitvoerbaarheid van deze voorwaarden en het toezicht. De kans op een misdrijf met schade voor personen is groot.
Bij een veroordeling adviseren wij een gebieds- en contactverbod als vrijheidsbeperkende maatregelen op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht. Betrokkene mag zich niet bevinden in de straat waar het slachtoffer woont en mag tevens geen contact zoeken met het slachtoffer voor een periode van vijf jaren met dadelijke uitvoerbaarheid.
De rechtbank acht het net als de reclassering van belang dat de verdachte, ter voorkoming van recidive, hulp en begeleiding ontvangt en zich laat behandelen voor zijn middelenproblematiek.
De ernst van de feiten rechtvaardigt op zichzelf het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Echter, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou de reeds ingezette hulpverlening doen stagneren. Naar het oordeel van de rechtbank dient om die reden te worden volstaan met een (grotendeels) voorwaardelijke gevangenisstraf en een forse taakstraf.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 123 dagen moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, groot 120 dagen, vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van drie jaren, om de verdachte ervan te weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een nieuw strafbaar feit. Aan het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden koppelen zoals geadviseerd door de reclassering in haar advies van 8 juni 2021.
De rechtbank beveelt dat de voorwaarden en het toezicht op de naleving van de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn. De bewezen verklaarde feiten zijn voornamelijk gericht tegen de ex partner van de verdachte. Volgens de verklaring van de verdachte kwamen deze feiten voort uit onmacht en frustratie dat zij geen contact meer met de verdachte wilde en hij nog steeds verliefd op haar was en nog steeds is. Daarbij lijkt ook middelengebruik een rol te hebben gespeeld en daarvoor heeft de verdachte nog geen (toereikende) behandeling ondergaan. Gelet op deze omstandigheden in combinatie met het als hoog ingeschatte recidiverisico, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor een persoon.
Daarnaast zal de rechtbank een taakstraf voor de duur van 180 uren aan de verdachte opleggen.

7.Bijkomende straf

De rechtbank is van oordeel dat het onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten een filmcamera, dient te worden verbeurdverklaard. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het onder 3 in zaak A bewezen verklaarde feit met betrekking tot dat voorwerp, dat aan de verdachte toebehoort, is begaan.

8.Vrijheidsbeperkende maatregel

Ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht aan de verdachte moet worden opgelegd. Deze maatregel houdt in dat de verdachte gedurende twee jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met het slachtoffer [benadeelde]. Daarnaast mag de verdachte zich gedurende die periode niet ophouden in het gebied in Den Burg dat gearceerd is weergegeven op de kaart die als bijlage I bij dit vonnis is gevoegd. De rechtbank zal bepalen dat voor iedere keer dat de verdachte de maatregel overtreedt, een week vervangende hechtenis zal worden toegepast.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen jegens de aangeefster, beveelt de rechtbank, gelet op artikel 38v, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.

9.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [benadeelde] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 5.258,41 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van de ten laste gelegde feiten in zaak A zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde schade bestaat uit de volgende posten:
  • post 1: laptop en harde schijf € 150,-
  • post 2: camera’s € 67,45
  • post 3: huur awareknop € 275,-
  • post 4: elektrische fiets, Batavus € 100,-
  • post 5: contant geldbedrag € 380,-
  • post 6: sieraden € 200
  • post 7: reiskosten € 85,96
  • post 8: immateriële schade € 4.000,-
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het materiële deel van de vordering tot schadevergoeding dient te worden toegewezen, met uitzondering van de schadeposten 1, 5 en 6 nu deze schade het gevolg is van het onder 5 primair ten laste gelegde feit in zaak A en zij daar vrijspraak voor heeft gevorderd. Ten aanzien van de vordering tot immateriële schadevergoeding heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat € 2.500 dient te worden toegewezen.
De raadsman van de verdachte heeft de rechtbank verzocht om van het materiële deel van de vordering tot schadevergoeding enkel schadepost 7, de reiskosten, toe te wijzen. De raadsman merkt daarbij op dat de reiskosten die de aangeefster voor de terechtzitting heeft gemaakt vallen onder proceskosten. Het overige deel van de materiële vordering tot schadevergoeding dient niet-ontvankelijk te worden verklaard, wegens bepleite vrijspraak en het ontbreken van een causaal verband. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de aanschaf van camera’s en de huur van een awareknop niet rechtstreeks voortvloeien uit de strafbare feiten, maar ter voorkoming van een nieuw strafbaar feit zijn. Ten aanzien van het immateriële deel van de vordering tot schadevergoeding heeft de raadsman aangegeven zich te kunnen vinden in het door de officier van justitie voorgestelde bedrag van € 2.500,-.
De rechtbank overweegt als volgt.
De schadeposten 1, 5 en 6 hebben betrekking op de goederen die de verdachte uit de woning van de aangeefster zou hebben gestolen (feit 4 primair, zaak A). Nu de verdachte van deze verdenking wordt vrijgesproken, komen deze schadeposten niet voor vergoeding in aanmerking.
Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 15 juni 2021, ECLI:NL:2021:840, is de rechtbank van oordeel dat de schadeposten 2 en 3, te weten de aanschaf van camera’s en de huur van een awareknop, voor vergoeding in aanmerking komen, nu de benadeelde partij deze kosten heeft gemaakt wegens gevoelens van angst en onveiligheid als gevolg van de bewezen verklaarde belaging (feit 3, zaak A). Met betrekking tot de camera’s heeft de raadsman weliswaar aangevoerd dat de factuur op naam van een ander dan de aangeefster is gesteld, maar de aangeefster heeft daarna onbetwist gesteld dat dit haar vader betreft en dat zij de aanschafkosten aan hem heeft terugbetaald.
Schadepost 4 betreft de waarde van de fiets van de aangeefster die de verdachte heeft gestolen en vloeit dus rechtstreeks voort uit het onder feit 5 primair in zaak A bewezenverklaarde. Deze schadepost, waartegen geen verweer is gevoerd, zal dus ook worden toegewezen.
Daarnaast wijst de rechtbank de gevorderde reiskosten toe, met dien verstande dat de reiskosten die zijn gemaakt ten behoeve van het bijwonen van de terechtzitting (€ 35,76) worden aangemerkt als proceskosten en als zodanig zullen worden toegewezen.
Uit de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter zitting volgt dat de benadeelde partij als gevolg van de in zaak A bewezen verklaarde feiten immateriële schade heeft geleden. Evenals de raadsman en de officier van justitie hebben betoogd, komt de rechtbank vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 2.500,- billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting.
Gelet op het voorgaande zal de vordering worden toegewezen tot een bedrag van € 2.992,65, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. Voor het overige verklaart de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt, tot op heden begroot op € 35,76, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 3, 5, 6 en 7 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: belaging, diefstal, bedreiging en mishandeling] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 36f, 38v, 38w, 57, 63, 266, 285, 285b, 300 en 310 van het Wetboek van Strafrecht;
2 en 10 van de Opiumwet.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 primair, 2 en 4 in zaak A is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 subsidiair, 3, 5 primair, 6 en 7 ten laste gelegde feiten in zaak A en het ten laste gelegde feit in zaak B heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 3.4 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
honderddrieëntwintig [123] dagen. Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot honderdtwintig [120] dagen
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van drie jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
  • de veroordeelde zich meldt bij reclassering Alkmaar op het adres Drechterwaard 102. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
  • de veroordeelde zich laat behandelen door Brijder verslavingszorg of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo snel mogelijk. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Bij terugval in middelengebruik kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat de veroordeelde zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
  • de veroordeelde meewerkt aan de begeleiding die 's Heerenloo hem biedt.
Geeft opdracht aan de reclassering om toezicht te houden op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden (artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht).
Stelt dat de veroordeelde is gehouden om, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking, te verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden en medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Beveelt dat de gestelde voorwaarden en het hierop uit te oefenen toezicht
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
honderdtachtig [180] urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door negentig [90] dagen hechtenis.
Verklaart verbeurd:
1 STK Filmcamera (G1211497)
Vrijheidsbeperkende maatregel
Legt op een vrijheidsbeperkende maatregel die inhoudt dat de veroordeelde voor de duur van twee [2] jaren:
- zich niet zal ophouden in het gearceerde gebied in Den Burg, gemeente Texel, weergegeven op de kaart die als bijlage I aan dit vonnis is gehecht;
- op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [benadeelde], geboren op 22 februari 1996.
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt één week voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van zes [6] maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Beveelt dat de opgelegde maatregel
dadelijk uitvoerbaaris.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [benadeelde] geleden schade tot een bedrag van
€ 2.992,65 [zegge: tweeduizend negenhonderdtweeënnegentig euro en vijfenzestig cent]bestaande uit € 492,65 als vergoeding voor de materiële en € 2.500,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vastgesteld op € 35,76 [zegge: vijfendertig euro en zesenzeventig eurocent], en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[benadeelde] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.992,65 [zegge: tweeduizend negenhonderdtweeënnegentig euro en vijfenzestig cent], te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van maximaal 39 dagen. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. N. Boots, voorzitter,
mr. E.C. Smits en mr. C. Maas, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.H.A. van Roessel,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 augustus 2021.
mr. C. Maas en mr. A.H.A. van Roessel zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.