Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
[rechthebbende]
Rechtbank Noord-Holland
In deze zaak vorderde de bewindvoerder van [rechthebbende] terugbetaling van onverschuldigd betaalde huur en de waarborgsom na beëindiging van de huurovereenkomst met [gedaagde]. De huurovereenkomst was geëindigd op 31 januari 2020, maar de bewindvoerder had per vergissing huur doorbetaald voor de maanden februari, maart en april 2020. De totale vordering bedroeg € 2.490,00, bestaande uit € 2.085,00 aan onverschuldigd betaalde huur en € 695,00 aan waarborgsom. [gedaagde] erkende dat hij deze bedragen moest terugbetalen, maar voerde aan dat hij schade had geleden door [rechthebbende] en dat hij deze schade wilde verrekenen met de vordering van de bewindvoerder. De kantonrechter oordeelde echter dat [gedaagde] zijn verweer onvoldoende had onderbouwd en dat er te veel onduidelijkheden waren om zijn verrekenverweer te kunnen honoreren. De kantonrechter wees de vordering van de bewindvoerder toe, inclusief wettelijke rente, maar wees de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten af omdat niet was aangetoond dat een kosteloze aanmaning had plaatsgevonden. De proceskosten werden toegewezen aan de bewindvoerder, omdat [gedaagde] ongelijk kreeg. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.