ECLI:NL:RBNHO:2021:6690

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 augustus 2021
Publicatiedatum
9 augustus 2021
Zaaknummer
8188406 CV EXPL 19-18260
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van luchtreis door buitengewone omstandigheden en interpretatie van 'dag' in het TAP-arrest

In deze zaak hebben vijf passagiers een vordering ingesteld tegen Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft wegens compensatie voor vertraging van hun vlucht van Sofia naar Amsterdam op 27 mei 2019. De passagiers claimen compensatie op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, omdat zij meer dan drie uur later op hun eindbestemming zijn aangekomen. De vervoerder betwist de vordering en stelt dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk het intrekken van de oorspronkelijke CTOT door de luchtverkeersleiding, wat leidde tot een vertraagde uitvoering van de vlucht.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur zijn aangekomen, wat hen in beginsel recht geeft op compensatie. Echter, de vervoerder heeft aangetoond dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, zoals de latere aankomst van de voorgaande vlucht en de daaropvolgende instructies van de luchtverkeersleiding. De kantonrechter oordeelt dat de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging te beperken en dat de passagiers niet eerder in Amsterdam hadden kunnen aankomen, zelfs niet als zij op een alternatieve vlucht waren gezet.

Uiteindelijk wijst de kantonrechter de vordering van de passagiers af en veroordeelt hen in de proceskosten. Dit vonnis is uitgesproken op 4 augustus 2021 door kantonrechter S.N. Schipper in Haarlem.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8188406 / CV EXPL 19-18260
Uitspraakdatum: 4 augustus 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1]

2. [passagier sub 2]

3. [passagier sub 3]

4. [passagier sub 4]

5. [passagier sub 5]

allen wonende te [woonplaats]
eisers
hierna te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. D.E. Lof
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
gevestigd te Keulen (Duitsland) en mede kantoorhoudende te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. E.C. Douma

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 30 oktober 2019 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Sofia (Bulgarije) naar Frankfurt (Duitsland) en vervolgens vanuit Frankfurt naar eindbestemming Amsterdam op 27 mei 2019.
2.2.
De vlucht van Sofia naar Frankfurt (hierna: de vlucht) is vertraagd uitgevoerd. De passagiers hebben hun aansluitende vlucht gemist en zijn meer dan drie uur later op hun eindbestemming aangekomen.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 2.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 27 mei 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 300,00, aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 400,00 per passagier.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de verschuldigdheid van de vordering en voert primair aan dat, nu de passagiers hebben nagelaten te vermelden met welke vlucht en op welk tijdstip zij in Amsterdam zijn aangekomen, zij niet aan hun substantiëringsplicht voldoen en om die reden niet-ontvankelijk zijn.
4.2.
Voorts voert de vervoerder aan dat er sprake is van (doorwerking van) buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van redelijke maatregelen niet voorkomen hadden kunnen worden. De vlucht maakt onderdeel uit van de rotatievlucht Frankfurt – Sofia – Frankfurt. De vertraging van de vlucht is het gevolg van de latere aankomst in Sofia van de voorgaande vlucht (Frankfurt – Sofia). De reden van deze vertraging is dat de bemanning van de voorgaande vlucht instructies van de luchtverkeersleiding diende op te volgen. De luchtverkeersleiding had de oorspronkelijke CTOT (Calculated Take Off Time) ingetrokken en een latere CTOT toegekend aan het toestel waarmee de voorgaande vlucht werd uitgevoerd. Vervolgens kreeg de vlucht te maken met een vertraging vanwege de latere aankomst van de voorgaande vlucht en diende de bemanning van de vlucht ook instructies van de luchtverkeersleiding op te volgen en werd wederom aan het toestel een latere CTOT toegekend. Het intrekken van de oorspronkelijke “slot”-tijd en de toekenning van een latere “slot”-tijd zijn volgens de vervoerder besluiten van de luchtverkeersleiding gericht aan het toestel waarmee de voorgaande vlucht en de vlucht zijn uitgevoerd. De vervoerder had hier geen invloed op en was genoodzaakt om de voorgaande vlucht, en mede daardoor ook de vlucht, met vertraging uit te voeren. De passagiers hebben hierdoor de aansluitende vlucht (Frankfurt – Amsterdam) gemist en zijn omgeboekt naar de eerstvolgende vlucht met plaats naar hun eindbestemming.
4.3.
Voorts betwist de vervoerder buitengerechtelijke kosten verschuldigd te zijn omdat de door de gemachtigde van de passagiers verrichte werkzaamheden niet meer zijn geweest dan de verzending van een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Voorts wordt overwogen dat de substantiëringsplicht niet inhoudt dat de passagiers de exacte aankomsttijd op de eindbestemming en de manier waarop zij daarheen zijn vervoerd vermelden, maar het weergeven van bekende verweren van de vervoerder en de gronden daarvoor, zodat het geschil reeds in de dagvaarding zo volledig mogelijk wordt weergegeven. Gesteld noch gebleken is dat het verweer van de vervoerder reeds bij de passagiers bekend was. De kantonrechter zal dan ook aan dit verweer van de vervoerder voorbijgaan. Overigens hebben de passagiers bij repliek gesteld dat zij met de door de vervoerder aangeboden alternatieve vlucht LH986 op 28 mei 2019 om 10:12 uur lokale tijd in Amsterdam zijn aangekomen, aldus met een vertraging van 12 uur en 2 minuten, hetgeen de vervoerder niet heeft betwist.
5.3.
Vast staat dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur zijn aangekomen op de eindbestemming, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien hij kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. Gelet op het arrest Wallentin-Hermann (C-549/07) van het Hof van 22 december 2008, dient een luchtvaartmaatschappij in het voorkomende geval aan te tonen, dat zij de buitengewone omstandigheden, die tot de langdurige vertraging van de vlucht leidden, zelfs met de inzet van alle beschikbare materiële en personele middelen kennelijk niet had kunnen vermijden, behoudens als zij op het relevante tijdstip uit het oogpunt van de mogelijkheden van haar onderneming onaanvaardbare offers had gebracht.
5.4.
De vraag die voorligt is of de vervoerder met de door hem overgelegde producties en zijn toelichting daarop, voldoende heeft aangetoond dat de vertraging van de passagiers het gevolg is geweest van (doorwerking van) buitengewone omstandigheden.
5.5.
Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de vervoerder het vluchtrapport en de ‘slot history’ van de voorgaande vlucht overgelegd (productie 2 en 3 conclusie van antwoord). De voorgaande vlucht stond gepland te vertrekken om 13:05 uur UTC. Uit de ‘slot history’ van de voorgaande vlucht volgt dat de luchtverkeersleiding, reeds twee uur voor de schemavertrektijd, de oorspronkelijke CTOT van 13:05 uur UTC introk, meer dan eens de CTOT heeft herzien en uiteindelijk een nieuwe CTOT van 13:37 uur UTC aan het toestel toekende wegens vertragingscode 81. Van dit ‘slot’ van 13:37 uur UTC heeft de vervoerder gebruik gemaakt en het toestel is opgestegen om 13:32 uur UTC (Airborne Time). De voornoemde vertragingscode staat voor: ‘ATFM Due To ATC En-Route Demand / Capacity, Standard Demand / Capacity Problems’. Een luchtvaartmaatschappij is altijd verplicht een CTOT op te volgen. Niet gebleken is dat de CTOT werd opgelegd door het toedoen van de vervoerder. Het besluit van de luchtverkeersleiding is in het onderhavige geval dan ook aan te merken als een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening.
5.6.
Uit het vluchtrapport van de vlucht (productie 4 conclusie van antwoord) blijkt dat een vertrekvertraging van 24 minuten is ontstaan wegens ‘Aircraft Rotation, late Arrival of Aircraft From Another Flight or Previous Sector’ (vertragingscode 93). De vertrekvertraging van de vlucht is voor 24 minuten het gevolg geweest van de buitengewone omstandigheid die zich heeft voorgedaan tijdens de uitvoering van de voorgaande vlucht. Aldus is voldoende gebleken dat de buitengewone omstandigheid, die ontstaan is gedurende de uitvoering van de voorgaande vlucht, doorwerkt naar de vlucht.
5.7.
De vlucht stond gepland te vertrekken om 15:55 uur UTC, maar is om 16:33 uur UTC (‘Offblock’-tijd) vertrokken uit Sofia. De geplande aankomsttijd van de vlucht was 18:15 uur UTC, maar de vlucht is om 18:45 uur UTC (‘Onblock’-tijd) aangekomen in Frankfurt, aldus met een aankomstvertraging van 30 minuten. Uit de ‘slot history’ van de vlucht volgt dat de luchtverkeersleiding, reeds twee uur voor de schemavertrektijd, de oorspronkelijke CTOT van 15:55 uur UTC introk, meerdere malen heeft herzien, en een nieuwe CTOT van 16:49 uur UTC aan het toestel toekende wegens vertragingscode 82. Deze code staat voor ‘ATFM due to ATC staff/equipment enroute’. Uiteindelijk is de vlucht om 16:45 uur UTC opgestegen (Airborne Time) en om 18:45 uur UTC (‘on block time’) aangekomen in Frankfurt. In tegenstelling tot het vluchtrapport, blijkt uit de ‘slot history’ van de vlucht niet dat de vertraging is ontstaan door code 81, maar is de reden van de vertraging gelegen in door de luchtverkeersleiding opgelegde beperkingen, aangeduid met code 82. De overgelegde stukken (het vluchtrapport en de ‘slot history’) zijn op dat punt dan ook niet in overeenstemming met elkaar. Desalniettemin is niet gebleken dat de opgelegde CTOT, is opgelegd door het toedoen van de vervoerder. Naar het oordeel van de kantonrechter is ook de aan de vlucht opgelegde CTOT aan te merken als een buitengewone omstandigheid. De aankomstvertraging van de vlucht van 30 minuten is dan ook ontstaan als gevolg van (doorwerking van) buitengewone omstandigheden.
5.8.
De uiteindelijke vertraging van de passagiers, van meer dan drie uur op de eindbestemming, is het directe gevolg geweest van de vertraagde uitvoering van de vlucht, en daarmee ook het gevolg van (doorwerking van) buitengewone omstandigheden. De passagiers hebben immers hierdoor de aansluitende vlucht naar Amsterdam, met geplande vertrektijd 19:00 uur UTC, gemist.
5.9.
De vraag die vervolgens beantwoord dient te worden is of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging als gevolg van de buitengewone omstandigheid te voorkomen dan wel te beperken, zonder dat hij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van zijn onderneming had gebracht.
5.10.
De vervoerder heeft aangevoerd dat op de luchthaven van Frankfurt een minimale overstaptijd (MCT) van 45 minuten geldt. De passagiers hebben dit niet betwist. De passagiers hadden oorspronkelijk een overstaptijd van 45 minuten. De vlucht was namelijk gepland om aan te komen in Frankfurt om 18:15 uur UTC en de aansluitende vlucht (Frankfurt – Amsterdam) stond gepland te vertrekken om 19:00 uur UTC. Een luchtvaartmaatschappij dient bij het boeken van een vlucht voldoende overstaptijd in acht te nemen om eventuele vertragingen op te kunnen vangen. Een geplande overstaptijd van 45 minuten hanteren terwijl een minimale overstaptijd van 45 minuten geldt voor Frankfurt, geeft geen speling om incidenten op te kunnen vangen. Dit neemt echter niet weg dat de vlucht uiteindelijk in Frankfurt is aangekomen om 18:45 uur UTC, aldus met een aankomstvertraging van 30 minuten die toe te rekenen is aan buitengewone omstandigheden, zodat de passagiers, ook al had de vervoerder voldoende reservetijd in acht genomen, de aansluitende vlucht naar Amsterdam niet meer hadden kunnen halen. De vervoerder heeft de passagiers omgeboekt. Daarbij heeft de vervoerder toegelicht dat hij de passagiers naar het eerst mogelijke alternatief, waarop een plaats beschikbaar was, heeft omgeboekt. De passagiers betwisten te zijn omgeboekt naar de eerst mogelijke vlucht naar Amsterdam. Volgens de passagiers zouden zij met minder vertraging in Amsterdam zijn aangekomen indien de vervoerder hen had omgeboekt naar een eerdere vlucht van KLM. De vervoerder heeft hiertegen aangevoerd dat voornoemde vlucht vol zat en dat de vervoerder voor een alternatieve vlucht niet verder hoeft te kijken dan de eigen luchtvaartmaatschappij of een dochtermaatschappij van de vervoerder.
5.11.
De kantonrechter overweegt als volgt. Vast staat dat de passagiers zijn omgeboekt naar een vervangende vlucht, uitgevoerd door de vervoerder. Uit het arrest van het Hof van 11 juni 2020 (C-74/19) volgt dat, indien de passagier met een door de vervoerder zelf uitgevoerde alternatieve vlucht de dag na de oorspronkelijk vastgestelde dag aankomt dit in beginsel geen redelijke maatregel vormt. Hierbij gaat de kantonrechter, voor de interpretatie van het hiervoor genoemde woord ‘dag’, uit van een tijdruimte en voor de uitleg ervan wordt aangesloten bij de algemeen geaccepteerde uitleg, zijnde een tijdsduur van 24 uur. De passagiers zijn echter niet een dag later, in de zin van 24 uur, maar 12 uur en 2 minuten later aangekomen op de eindbestemming. Indien de passagiers met de door hen genoemde alternatieve vlucht vervoerd zouden zijn, waren zij weliswaar eerder in Amsterdam aangekomen, maar dat wil niet zeggen dat de vervoerder in dit geval, door de passagiers om te boeken naar de eerstvolgende door hemzelf uitgevoerde vlucht, waarop plaats beschikbaar was, geen redelijk alternatief heeft aangeboden. Gelet op het voorgaande oordeelt de kantonrechter dat de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging te beperken. Niet gebleken is dat er in de gegeven omstandigheden meer van de vervoerder kon worden verwacht.
5.12.
Gelet op het voorgaande zal de vordering van de passagiers worden afgewezen. De overige verweren van de vervoerder behoeven derhalve geen bespreking.
5.13.
Als de in het ongelijk gestelde partij zullen de passagiers worden veroordeeld in de kosten van de procedure.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt de passagiers tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 374,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder;
6.3.
verklaart dit vonnis, voor wat betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter