Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.[gedaagde 1] ,
[gedaagde 2],
eisers in reconventie,
1.De procedure
- de dagvaarding van 27 oktober 2020 met producties 1-19;
- de conclusie van antwoord in conventie tevens van eis in reconventie met producties 1-12;
- het tussenvonnis van 27 januari 2021;
- de akte overlegging producties van 1 juni 2021 met producties 13-20 aan de zijde van [gedaagden 1] ;
- de conclusie van antwoord in reconventie, tevens akte overleggen producties, tevens akte vermeerdering/wijziging van eis in conventie van 7 juni 2021 met producties 20-22 aan de zijde van [eiseres] ;
2.Feiten
“3. LegatenIk legateer (…) af te geven binnen zes maanden na mijn overlijden, zonder dat rente is verschuldigd, aan [eiseres] een bedrag in contanten overeenkomend met 25% van mijn nalatenschap en het vruchtgebruik over mijn aandeel in de door ons gemeenschappelijk bewoonde woning ten tijde van mijn overlijden, zulks met inachtneming van de navolgende vruchtgebruikbepalingen.(…)4. Vruchtgebruikbepalingena. (…) Het vruchtgebruik gaat in op de dag van mijn overlijden.(…)p. (…) Het vruchtgebruik eindigt ook als (…) er vier jaren (4) zijn verstreken na mijn overlijden.”2.6. [eiseres] heeft het legaat aanvaard en het vruchtgebruik van de gemeenschappelijk bewoonde woning aan de [adres] (hierna: de woning) voor de volle termijn van vier jaren genoten. Zij heeft de woning op 6 oktober 2018 verlaten.
2.7. In het testament heeft erflater zijn dochter [gedaagde 1] tezamen met zijn zoon [gedaagde 2] benoemd tot executeur van zijn nalatenschap. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben deze benoeming aanvaard.
3.Het geschil
in conventie
bij tussenvonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, bepaalt dat [gedaagden 1] zijn medewerking dient te verlenen aan het vrijgeven van de aantekeningen van de notaris met betrekking tot het passeren van het testament alsmede de geldlening, en daartoe binnen tien dagen na het tussenvonnis alle noodzakelijke handelingen dient te hebben verricht, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom;
primairI. [gedaagden 1] c.q. de nalatenschap veroordeelt aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 46.128,69, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2020;
subsidiairII. de notariële geldleningsovereenkomst vernietigt, voor zover de primaire vordering onder I. niet geheel toewijsbaar is en de gestelde schuld van [eiseres] niet zou zijn verjaard, en [gedaagden 1] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 46.128,69, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2020;
[gedaagden 1] heeft tot op heden bedragen aan [eiseres] voldaan van € 77.089,00 en € 3.204,00 ter zake van het legaat respectievelijk de rente over het legaat. Achteraf bleek volgens [gedaagden 1] echter dat op grond van het testament van erflater geen rente over het legaat was verschuldigd. Om die reden moet [eiseres] het bedrag van € 3.204,00 als onverschuldigd betaald terugbetalen aan de nalatenschap. [gedaagden 1] voert verder aan dat [eiseres] voor 25% moet bijdragen in de kosten die de executeurs - door het handelen van [eiseres] gedwongen - hebben moeten maken om zich in rechte te laten bijstaan. [gedaagden 1] heeft in verband daarmee de navolgende vorderingen in reconventie ingesteld.
I. [eiseres] tot terugbetaling aan de nalatenschap van een bedrag van € 3.204,00 ter zake van de rente over de vordering op de nalatenschap, te vermeerderen met de wettelijke rente;
II. [eiseres] tot (terug)betaling aan de nalatenschap van een bedrag gelijk aan 25% van de kosten die de executeurs - door het handelen van [eiseres] gedwongen - hebben moeten maken om zich in rechte te laten bijstaan, zijnde een bedrag van (op het moment van de indiening van de eis) € 2.728,55, te vermeerderen met de wettelijke rente;
4.De beoordeling
in conventie en in reconventie
Vordering tot het geven van toestemming aan de notaris
Terzijde merkt de rechtbank op dat niet concreet is omschreven wat in het petitum onder “het verrichten van alle noodzakelijke handelingen” moet worden verstaan. Toewijzing van het gevorderde in deze vorm zal ongetwijfeld tot executieproblemen leiden. Dit klemt te meer nu [eiseres] aan de veroordeling van [gedaagden 1] een dwangsom heeft gekoppeld.
Omvang nalatenschap4.5. Tot de nalatenschap van erflater behoren onder meer de woning, garages en auto’s. In geschil is de waardering van deze vermogensbestanddelen. Daarnaast heeft de nalatenschap een vordering uit geldlening op [eiseres] van € 25.000,00, zo wordt door [gedaagden 1] gesteld maar door [eiseres] betwist.
Vruchtgebruik
een bedrag in contanten overeenkomend met 25% van mijn nalatenschap en het vruchtgebruik over mijn aandeel in de door ons gemeenschappelijk bewoonde woning ten tijde van mijn overlijden”.
De bewoordingen waarin erflater het legaat heeft gemaakt, ondersteunen de uitleg van [gedaagden 1] bepaald niet. Het testament spreekt immers over
"25% van de nalatenschap en het vruchtgebruik van de woning”. Aangezien de bewoordingen van het testament naar het oordeel van de rechtbank duidelijk zijn, is er naar geldend recht geen ruimte voor interpretatie en dient de uiterste wil zoveel mogelijk naar de letter te worden gevolgd. Daaruit blijkt - het woord
‘en’wordt gebruikt - dat het legaat in contanten los staat van het vruchtgebruik van de woning. Zou het de bedoeling van erflater zijn geweest dat de waarde van het vruchtgebruik van de omvang van het legaat werd afgetrokken, dan had het voor de hand gelegen dat erflater dat met zoveel woorden in zijn testament had bepaald.
Dat het vruchtgebruik geen rol speelt bij waardering van goederen uit de nalatenschap kan ook worden afgeleid uit artikel 4:29 lid 1 BW. Dit artikel geeft [eiseres] namelijk een zelfstandige grondslag voor een recht op vruchtgebruik.
Aan dit alles kan nog worden toegevoegd dat [gedaagden 1] zijn stelling dat met het aanvaarden van het vruchtgebruik door [eiseres] , het vruchtgebruik als een last moet worden meegenomen in de berekening van de hoogte van de verkrijging ook niet heeft onderbouwd. Verder is relevant dat, anders dan in de door [gedaagden 1] aangehaalde jurisprudentie het geval was, het vruchtgebruik van de woning pas inging na het overlijden van erflater en slechts voor een beperkte periode van maximaal vier jaar gold en dat de woning bij verkoop aan een derde onbelast en onbezwaard zou zijn.
Dat dit in eerste instantie ook de bedoeling van erflater en [eiseres] was, blijkt uit de offerte van notaris mr. G.W. van Duin van 29 oktober 2009 met betrekking tot de verkoop van de garages. Uit die offerte blijkt dat eigendomsoverdracht zou plaatsvinden van drie garages ‘om niet’ aan de kinderen van erflater en van één garage aan zijn echtgenote [eiseres] tegen omzetting van de koopsom in een lening. Dat die lening - anders bij de kinderen - niet is gevolgd door een kwijtschelding wordt bevestigd door de eigen adviseur van [eiseres] , de heer H. Molenaar. Hij heeft verklaard dat de lening om fiscale redenen niet direct kwijt-gescholden kon worden, maar pas in de loop van de tijd. Nergens blijkt echter uit dat op een later moment een (geformaliseerde) kwijtschelding door erflater heeft plaatsgevonden.
Partijen zijn echter verdeeld over de waardering van de woning.
[eiseres] was in eerste instantie van mening dat een waarde van € 286.897,00 als uitgangspunt moest worden genomen. Die waarde was gebaseerd op een berekening via een zogenaamde taxatie tool. Kort voor de mondelinge behandeling heeft [eiseres] haar standpunt aangepast. Onder verwijzing naar een door haar in het geding gebracht taxatierapport van 5 maart 2021 stelt zij nu dat de woning op de peildatum een marktwaarde van € 295.000,00 had.
stelt zich op het standpunt dat met betrekking tot het bepalen van de waarde van de voertuigen moet worden uitgegaan van de door haar overgelegde taxaties. Daaruit volgt een totaalbedrag van € 58.655,00.
Dat laat echter de tussen partijen bestaande afspraak over de rentevergoeding onverlet.
“Ik legateer (…) af te geven binnen zes maanden na mijn overlijden, zonder dat rente is verschuldigd”.Die bepaling legt de rechtbank zo uit dat geen rente is verschuldigd zolang binnen zes maanden na het overlijden van erflater wordt overgegaan tot afgifte van het legaat. Die afgifte heeft met betrekking tot het vruchtgebruik daadwerkelijk binnen de gestelde termijn plaatsgevonden , maar niet wat betreft de uitkering van de gelegateerde 25% van de nalatenschap. In dat geval waren de erfgenamen op grond van het testament dus wel gehouden rente over het legaat te betalen. Aldus heeft [gedaagden 1] in lijn met de wens van erflater gehandeld.
Kosten executele
[eiseres] betwist als legataris te moeten bijdragen in de kosten van executele.
4.39. De wet bepaalt dat de kosten van de executele schulden van de nalatenschap zijn die voor rekening komen van de erfgenamen [4] . Niet valt in te zien waarom de kosten van executele mede ten laste van [eiseres] als legataris zouden moeten komen, nog daargelaten of de door [gedaagden 1] opgevoerde advocaatkosten kosten zijn in de zin van artikel 4:7 lid 1 sub d BW die de executeurs in redelijkheid hebben gemaakt of doen maken gelet op de hen door de wet of erflater toegedachte taak.
De legataris is slechts schuldeiser van de nalatenschap, die met de overige schulden van de nalatenschap niets van doen heeft. Anders dan [gedaagden 1] stelt, komen de door hem gestelde kosten van executele dus niet in mindering op het legaat.
Garages
€ 25.000,00Lening [gedaagde 2] (niet in geschil) €
8.867,00
Totaal PM (€ 37.739,17 / € 38.290,89?)
€ 25.000,00-
Erfgenamen verschuldigd aan [eiseres] € PM
5.De beslissing
11 augustus 2021voor het nemen van een akte door beide partijen over hetgeen is vermeld onder 4.42 en 4.44,