ECLI:NL:RBNHO:2021:6640

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 juli 2021
Publicatiedatum
6 augustus 2021
Zaaknummer
C/15/309386 / HA ZA 20-702
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling van een legaat tussen stiefmoeder en kinderen na overlijden van erflater

In deze zaak gaat het om de afwikkeling van een legaat dat door de erflater, een inmiddels overleden man, bij testament aan zijn echtgenote is toegekend. De echtgenote, die tevens de stiefmoeder van de kinderen van de erflater is, en de kinderen zijn verdeeld over de omvang van het legaat. De rechtbank Noord-Holland heeft op 28 juli 2021 uitspraak gedaan in deze civiele zaak, waarin de stiefmoeder vorderingen heeft ingesteld tegen de kinderen, die in hun hoedanigheid van erfgenamen en executeurs van de nalatenschap optreden. De stiefmoeder vordert onder andere dat de kinderen meewerken aan het vrijgeven van notariële aantekeningen en dat zij een bedrag van € 46.128,69 aan haar betalen, vermeerderd met wettelijke rente. De kinderen hebben verweer gevoerd en stellen dat de stiefmoeder niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vorderingen, omdat de taak van de executeurs is om de vordering vast te stellen.

De rechtbank heeft de procedure en de feiten in detail behandeld, waarbij onder andere de uitleg van het testament en de omvang van het legaat aan de orde kwamen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de stiefmoeder recht heeft op 25% van de nalatenschap en het vruchtgebruik van de woning, maar dat er nog geen definitieve berekening van de omvang van het legaat kan worden gemaakt. De rechtbank heeft de vorderingen van de stiefmoeder in conventie en de vorderingen van de kinderen in reconventie beoordeeld, waarbij de rechtbank heeft geoordeeld dat de kinderen niet in persoon gedagvaard hadden moeten worden en dat de kosten van de executele niet ten laste van de stiefmoeder komen. De zaak is aangehouden voor het nemen van een akte door beide partijen over de waardering van de nalatenschap en de kosten van de executele.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/309386 / HA ZA 20-702
Vonnis van 28 juli 2021
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. M.V. Vermeij te Alkmaar,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

2.
[gedaagde 2],
beiden in hun hoedanigheid van erfgenaam en executeur in de nalatenschap van wijlen de heer [erflater] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. S.H. van Os te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiseres] , [gedaagde 1] en [gedaagde 2] genoemd worden. Gezamenlijk zullen gedaagden in conventie, eisers in reconventie [gedaagden 1] genoemd worden.
De zaak in het kort
Deze zaak gaat over de afwikkeling van een legaat dat een (inmiddels overleden) man bij testament aan zijn echtgenote - de stiefmoeder van zijn kinderen - heeft toegekend. De stiefmoeder en de kinderen verschillen van mening over de omvang van het legaat. De rechtbank beslist over de geschilpunten en over de standpunten over en weer met betrekking tot de verschillende vermogensbestanddelen van de nalatenschap. De rechtbank kan echter nog geen definitieve berekening van de omvang van het legaat maken.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 27 oktober 2020 met producties 1-19;
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens van eis in reconventie met producties 1-12;
  • het tussenvonnis van 27 januari 2021;
  • de akte overlegging producties van 1 juni 2021 met producties 13-20 aan de zijde van [gedaagden 1] ;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, tevens akte overleggen producties, tevens akte vermeerdering/wijziging van eis in conventie van 7 juni 2021 met producties 20-22 aan de zijde van [eiseres] ;
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Feiten

2.1.
[eiseres] is op 23 juli 2008, na het maken van huwelijkse voorwaarden, gehuwd met de heer [erflater] .
2.2.
Bij notariële akte van levering van 14 januari 2010 heeft de heer [erflater] een garagebox aan de [adres] in eigendom overgedragen aan [eiseres] . Bij die akte is de verbintenis tot betaling van de koopsom omgezet in een vordering uit geldlening tot een bedrag van € 25.000,00. Bij notariële akte van geldlening van 14 januari 2010 (hierna: de geldlening) heeft [eiseres] erkend een bedrag van € 25.000,00 schuldig te zijn aan heer [erflater] .
2.3.
Op 12 augustus 2014 is de heer [erflater] (hierna: erflater) overleden.
2.4.
Erflater heeft met zijn ex-echtgenote drie kinderen: [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [YY] .
2.5.
Erflater heeft bij testament van 9 februari 2012 (hierna: het testament) beschikt over zijn nalatenschap. In het testament is onder meer bepaald, deels samengevat: - de kinderen zijn ieder voor een gelijk deel de enige erfgenamen, onder de verplichting tot het voldoen van een aan [eiseres] toegekend legaat, dat, voor zover hier van belang, als volgt luidt:
3. LegatenIk legateer (…) af te geven binnen zes maanden na mijn overlijden, zonder dat rente is verschuldigd, aan [eiseres] een bedrag in contanten overeenkomend met 25% van mijn nalatenschap en het vruchtgebruik over mijn aandeel in de door ons gemeenschappelijk bewoonde woning ten tijde van mijn overlijden, zulks met inachtneming van de navolgende vruchtgebruikbepalingen.(…)4. Vruchtgebruikbepalingena. (…) Het vruchtgebruik gaat in op de dag van mijn overlijden.(…)p. (…) Het vruchtgebruik eindigt ook als (…) er vier jaren (4) zijn verstreken na mijn overlijden.”2.6. [eiseres] heeft het legaat aanvaard en het vruchtgebruik van de gemeenschappelijk bewoonde woning aan de [adres] (hierna: de woning) voor de volle termijn van vier jaren genoten. Zij heeft de woning op 6 oktober 2018 verlaten.
2.7. In het testament heeft erflater zijn dochter [gedaagde 1] tezamen met zijn zoon [gedaagde 2] benoemd tot executeur van zijn nalatenschap. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben deze benoeming aanvaard.
2.8.
Tussen partijen is een geschil ontstaan over de uitleg en de vaststelling van de omvang van het legaat dat erflater aan [eiseres] heeft toegekend.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiseres] vordert na wijziging en vermeerdering van eis - samengevat - dat de rechtbank
bij tussenvonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, bepaalt dat [gedaagden 1] zijn medewerking dient te verlenen aan het vrijgeven van de aantekeningen van de notaris met betrekking tot het passeren van het testament alsmede de geldlening, en daartoe binnen tien dagen na het tussenvonnis alle noodzakelijke handelingen dient te hebben verricht, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom;
bij eindvonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
primairI. [gedaagden 1] c.q. de nalatenschap veroordeelt aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 46.128,69, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2020;
subsidiairII. de notariële geldleningsovereenkomst vernietigt, voor zover de primaire vordering onder I. niet geheel toewijsbaar is en de gestelde schuld van [eiseres] niet zou zijn verjaard, en [gedaagden 1] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 46.128,69, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2020;
III. [gedaagden 1] veroordeelt in de kosten van de procedure, waaronder de nakosten.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vorderingen, samengevat, het volgende ten grondslag.
3.2.1.
[eiseres] vordert betaling van het door erflater aan haar gelegateerde. Zij heeft de omvang van het legaat berekend op € 116.958,50. Er resteert volgens haar, rekening houdend met eerder aan haar gedane betalingen, een door de executeurs te betalen bedrag van € 37.216,52. Dat bedrag moet vermeerderd worden met een bedrag van € 8.912,17 aan rente (berekend tot en met 18 september 2019). Daarmee is [gedaagden 1] in totaal nog een bedrag van € 46.128,69 aan [eiseres] verschuldigd.
3.3.
[gedaagden 1] voert verweer. [gedaagden 1] concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiseres] in haar vorderingen, voor zover deze zijn gericht tegen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in persoon, en tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres] , voor zover deze zijn gericht tegen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in hun hoedanigheid van executeur.
3.3.1.
Het verweer laat zich - verkort weergeven - als volgt samenvatten.
3.3.2.
Het vaststellen van de vordering van [eiseres] betreft de taak van de executeurs en niet die van de erfgenamen. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn ten onrechte in persoon gedagvaard. [eiseres] moet daarom in haar vorderingen jegens hen niet-ontvankelijk worden verklaard en in de kosten van de procedure worden veroordeeld.
3.3.3.
Voor zover de vorderingen van [eiseres] zijn gericht tegen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in hun hoedanigheid van executeur geldt dat deze moeten worden afgewezen, omdat [eiseres] de omvang van het aan haar toegekende legaat niet juist heeft vastgesteld. [gedaagden 1] heeft deze berekend op € 97.533,25. Daarop moet volgens hem in mindering worden gebracht een schuld van [eiseres] van € 25.000,00 op grond van de geldlening. Daarmee was [gedaagden 1] in totaal aan [eiseres] een bedrag verschuldigd van € 72.533,25.
[gedaagden 1] heeft tot op heden bedragen aan [eiseres] voldaan van € 77.089,00 en € 3.204,00 ter zake van het legaat respectievelijk de rente over het legaat. Achteraf bleek volgens [gedaagden 1] echter dat op grond van het testament van erflater geen rente over het legaat was verschuldigd. Om die reden moet [eiseres] het bedrag van € 3.204,00 als onverschuldigd betaald terugbetalen aan de nalatenschap. [gedaagden 1] voert verder aan dat [eiseres] voor 25% moet bijdragen in de kosten die de executeurs - door het handelen van [eiseres] gedwongen - hebben moeten maken om zich in rechte te laten bijstaan. [gedaagden 1] heeft in verband daarmee de navolgende vorderingen in reconventie ingesteld.
in reconventie
3.4.
[gedaagden 1] vordert samengevat - veroordeling van
I. [eiseres] tot terugbetaling aan de nalatenschap van een bedrag van € 3.204,00 ter zake van de rente over de vordering op de nalatenschap, te vermeerderen met de wettelijke rente;
II. [eiseres] tot (terug)betaling aan de nalatenschap van een bedrag gelijk aan 25% van de kosten die de executeurs - door het handelen van [eiseres] gedwongen - hebben moeten maken om zich in rechte te laten bijstaan, zijnde een bedrag van (op het moment van de indiening van de eis) € 2.728,55, te vermeerderen met de wettelijke rente;
III. [eiseres] in de kosten van de procedure aan de zijde van [gedaagden 1]
3.5.
[eiseres] voert verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie

4.1.
De kern van het geschil tussen partijen betreft de vraag naar de omvang van het door erflater aan [eiseres] toegekende legaat. Beide partijen hebben vorderingen dienaangaande ingesteld. De rechtbank ziet in de nauwe samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie aanleiding die vorderingen gezamenlijk te behandelen.
Niet-ontvankelijk verweer
4.2.
Ter zitting heeft de advocaat van [eiseres] de vorderingen, voor zover deze waren ingesteld tegen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in hun hoedanigheid als erfgenaam (en dus in persoon), niet gehandhaafd. Het verweer van [gedaagden 1] behoeft op dit punt daarom geen bespreking meer.
Vordering tot het geven van toestemming aan de notaris
4.3.
[eiseres] heeft de rechtbank verzocht bij tussenvonnis te bepalen dat [gedaagden 1] moet meewerken aan het vrijgeven van de aantekeningen van de notaris met betrekking tot het passeren van het testament alsmede de geldlening, en daartoe alle noodzakelijke handelingen (binnen tien dagen na het tussenvonnis) moet hebben verricht.
4.3.1.
Met [gedaagden 1] is de rechtbank van oordeel dat deze vordering te vaag en onbepaald is om voor toewijzing in aanmerking te komen.
4.3.2.
Niet duidelijk is namelijk bij wie de bewuste aantekeningen, er vanuit gaande dat die nog beschikbaar zijn, berusten. Kennelijk gaat het om aantekeningen van (oud-)notaris mr. S.M. Feikema (hierna: Feikema) die zijn gemaakt voorafgaand aan het passeren van het testament. Na de pensionering van Feikema zijn de aantekeningen overgedragen aan zijn opvolger(s). De adviseur van [eiseres] heeft alleen met Feikema contact gehad; alleen diens bereidheid om de aantekeningen vrij te geven is getoetst. Of de waarnemer van Feikema mevrouw mr. K.V.C. van Deursen, die destijds bij het passeren van het testament aanwezig was, of zijn opvolgers bij HJ Notariaat hierover hetzelfde denken is niet bekend. [eiseres] heeft gesteld noch onderbouwd dat deze (kandidaat-)notarissen - die in deze een eigen verantwoordelijkheid hebben - de bereidheid hebben uitgesproken om desgevraagd aan partijen een afschrift te verstrekken van de aantekeningen die destijds zijn gemaakt rond het opstellen van het testament.
4.3.3.
Ook heeft [eiseres] geen duidelijke onderbouwing gegeven van haar vordering voor zover deze ziet op aantekeningen die bij het opmaken van de akte van geldlening door de notaris zouden zijn gemaakt.
Terzijde merkt de rechtbank op dat niet concreet is omschreven wat in het petitum onder “het verrichten van alle noodzakelijke handelingen” moet worden verstaan. Toewijzing van het gevorderde in deze vorm zal ongetwijfeld tot executieproblemen leiden. Dit klemt te meer nu [eiseres] aan de veroordeling van [gedaagden 1] een dwangsom heeft gekoppeld.
4.4.
Overigens heeft [eiseres] geen belang bij haar vordering, zoals blijkt uit de navolgende overwegingen over het aan haar door de erflater verschafte vruchtgebruik.
Omvang nalatenschap4.5. Tot de nalatenschap van erflater behoren onder meer de woning, garages en auto’s. In geschil is de waardering van deze vermogensbestanddelen. Daarnaast heeft de nalatenschap een vordering uit geldlening op [eiseres] van € 25.000,00, zo wordt door [gedaagden 1] gesteld maar door [eiseres] betwist.
4.6.
Partijen zijn verder verdeeld over de vraag of (de waarde van) het vruchtgebruik dat [eiseres] had over het aandeel van erflater in de door hen gezamenlijk bewoonde woning, in mindering strekt op de omvang van de aan haar gelegateerde 25% van de nalatenschap. [gedaagden 1] stelt dat dit het geval is. [eiseres] bepleit het tegendeel.
4.7.
[eiseres] betwist verder te moeten bijdragen in de kosten van executele. [gedaagden 1] stelt dat (25% van) deze kosten in mindering kunnen worden gebracht op de nalatenschap c.q. op het aandeel van [eiseres] .
4.8.
[gedaagden 1] stelt verder geen rentevergoeding verschuldigd te zijn aan [eiseres] . [eiseres] betwist dit.
4.9.
De rechtbank zal de geschilpunten en de diverse vermogensbestanddelen afzonderlijk bespreken.
Vruchtgebruik
4.10.
[gedaagden 1] stelt zich op het standpunt dat bij de waardering van de nalatenschap rekening gehouden moet worden met het waardedrukkend effect dat het vruchtgebruik heeft op de marktwaarde van de woning per datum overlijden van erflater, zijnde 12 augustus 2014. De marktwaarde van de woning, vrij van vruchtgebruik, bedroeg volgens [gedaagden 1] op die datum € 275.000,00. Het vruchtgebruik is per datum overlijden te waarderen op € 53.072,00. [gedaagden 1] baseert dat bedrag op een berekening volgens de tabellen van de Belastingdienst: duur vruchtgebruik 4 jaar x rekenrente 6% x factor 0,83. Dit betekent dat de woning voor een bedrag van € 221.928,00 meegenomen moet worden in de waarde van de nalatenschap. Daarmee strekt het vruchtgebruik dus in mindering op de omvang van de aan [eiseres] gelegateerde 25% van de nalatenschap, aldus [gedaagden 1]
4.11.
[eiseres] betwist dat het vruchtgebruik afbreuk doet aan de omvang van het legaat. Dit volgt volgens haar uit de gekozen bewoordingen in het testament. Het legaat betreft 25% van de nalatenschap én het vruchtgebruik met betrekking tot de woning. Haar uitleg van het testament wordt bevestigd door de aangifte erfbelasting van de erfgenamen en de overgelegde verklaring van de heer mr. dr. E.W.J. Ebben, specialist op het gebied van het erfrecht (hierna: Ebben). Daarnaast vloeide het recht van vruchtgebruik al voort uit artikel 4:29 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW), aldus [eiseres] .
4.12.
De rechtbank stelt voorop dat bij de uitleg van een uiterste wilsbeschikking dient te worden gelet op de verhoudingen die de uiterste wil kennelijk wenst te regelen, en op de omstandigheden waaronder de uiterste wil is gemaakt. [1] Daarbij geldt dat aan uitleg pas wordt toegekomen wanneer de bewoordingen van een testament onduidelijk zijn.
4.13.
In het testament van erflater is bepaald dat aan [eiseres] wordt gelegateerd: “
een bedrag in contanten overeenkomend met 25% van mijn nalatenschap en het vruchtgebruik over mijn aandeel in de door ons gemeenschappelijk bewoonde woning ten tijde van mijn overlijden”.
4.14.
De rechtbank vindt geen aanleiding de uitleg van [gedaagden 1] te volgen. Door [gedaagden 1] is, met voorbijgaan aan de letterlijke tekst van de uiterste wil, slechts gekeken naar de middels interpretatie door hem gevonden strekking van de uiterste wil.
De bewoordingen waarin erflater het legaat heeft gemaakt, ondersteunen de uitleg van [gedaagden 1] bepaald niet. Het testament spreekt immers over
"25% van de nalatenschap en het vruchtgebruik van de woning”. Aangezien de bewoordingen van het testament naar het oordeel van de rechtbank duidelijk zijn, is er naar geldend recht geen ruimte voor interpretatie en dient de uiterste wil zoveel mogelijk naar de letter te worden gevolgd. Daaruit blijkt - het woord
‘en’wordt gebruikt - dat het legaat in contanten los staat van het vruchtgebruik van de woning. Zou het de bedoeling van erflater zijn geweest dat de waarde van het vruchtgebruik van de omvang van het legaat werd afgetrokken, dan had het voor de hand gelegen dat erflater dat met zoveel woorden in zijn testament had bepaald.
4.15.
De rechtbank hecht ook belang aan de door [eiseres] in het geding gebrachte verklaring van erfrechtdeskundige Ebben, inhoudende dat het gebruikelijk is - tenzij anders is bepaald (wat hier niet het geval is) - dat de gehele nalatenschap inclusief woning, exclusief vruchtgebruik telt als grondslag voor de berekening van de omvang van het legaat.
Dat het vruchtgebruik geen rol speelt bij waardering van goederen uit de nalatenschap kan ook worden afgeleid uit artikel 4:29 lid 1 BW. Dit artikel geeft [eiseres] namelijk een zelfstandige grondslag voor een recht op vruchtgebruik.
Aan dit alles kan nog worden toegevoegd dat [gedaagden 1] zijn stelling dat met het aanvaarden van het vruchtgebruik door [eiseres] , het vruchtgebruik als een last moet worden meegenomen in de berekening van de hoogte van de verkrijging ook niet heeft onderbouwd. Verder is relevant dat, anders dan in de door [gedaagden 1] aangehaalde jurisprudentie het geval was, het vruchtgebruik van de woning pas inging na het overlijden van erflater en slechts voor een beperkte periode van maximaal vier jaar gold en dat de woning bij verkoop aan een derde onbelast en onbezwaard zou zijn.
4.16.
Het voorgaande leidt ertoe dat [gedaagden 1] bij zijn overzicht van bezittingen en schulden van de nalatenschap er ten onrechte van is uitgegaan dat het vruchtgebruik tot een bedrag van € 53.072,00 als schuld op de nalatenschap drukt en daarmee van invloed is op de omvang van het legaat.
Geldlening
4.17.
[gedaagden 1] stelt zich op het standpunt dat de erfgenamen (pas) in 2018 bekend zijn geworden met het bestaan van de geldlening die erflater aan [eiseres] heeft verstrekt voor de aankoop van zijn garage. Volgens [gedaagden 1] moet het geleende bedrag van € 25.000,00 verrekend worden met het bedrag waarop [eiseres] aanspraak kan maken op grond van het legaat.
4.18.
[eiseres] voert als verweer dat het de bedoeling was van erflater om de garage aan haar te schenken. Zijn kinderen kregen ieder ook een garage ten geschenke. Anders dan het doen van een schenking was er voor erflater geen enkele reden om de garage aan haar over te dragen. Zij had immers geen auto en (dus) geen behoefte om een garage te kopen. Zij kon vanwege gebrek aan inkomen de lening ook niet terugbetalen. Zowel de familie als de kinderen van erflater waren altijd in de veronderstelling dat de garage van [eiseres] een schenking was, op gelijk voet verkregen als de kinderen destijds. De notariële akten waren slechts bedoeld om schenkingsbelasting te ontwijken, aldus [eiseres] .
4.19.
De rechtbank overweegt als volgt. Vast staat dat op 14 januari 2010 twee notariële akten zijn opgemaakt ten overstaan van de erflater en [eiseres] , die toen vergezeld werd van een tolk Spaans. Bij die akten heeft de erflater een garage in eigendom overgedragen aan [eiseres] en heeft [eiseres] voor de koopsom van € 25.000,00 een geldleningsovereenkomst met erflater gesloten. Deze akten leveren dwingend bewijs op van de juistheid van hetgeen daarin wordt verklaard. [2] [eiseres] kan weliswaar tegenbewijs leveren, maar heeft daartoe haar betwisting van de stellingen van [gedaagden 1] onvoldoende gemotiveerd. Dat oordeel licht de rechtbank als volgt toe.
4.20.
Het is heel goed denkbaar, zoals [eiseres] aanvoert, dat erflater haar in dit opzicht op gelijke wijze heeft willen behandelen als zijn kinderen en ook haar een garage heeft willen schenken. Niet is echter gebleken dat erflater die intentie vervolgens ook in juridische vorm heeft vastgelegd. Juridisch gezien heeft erflater zijn garage verkocht aan [eiseres] en heeft hij de verbintenis tot betaling van de koopsom omgezet in een vordering uit geldlening tot een bedrag van € 25.000,00.
Dat dit in eerste instantie ook de bedoeling van erflater en [eiseres] was, blijkt uit de offerte van notaris mr. G.W. van Duin van 29 oktober 2009 met betrekking tot de verkoop van de garages. Uit die offerte blijkt dat eigendomsoverdracht zou plaatsvinden van drie garages ‘om niet’ aan de kinderen van erflater en van één garage aan zijn echtgenote [eiseres] tegen omzetting van de koopsom in een lening. Dat die lening - anders bij de kinderen - niet is gevolgd door een kwijtschelding wordt bevestigd door de eigen adviseur van [eiseres] , de heer H. Molenaar. Hij heeft verklaard dat de lening om fiscale redenen niet direct kwijt-gescholden kon worden, maar pas in de loop van de tijd. Nergens blijkt echter uit dat op een later moment een (geformaliseerde) kwijtschelding door erflater heeft plaatsgevonden.
4.21.
[eiseres] heeft al met al geen feiten en omstandigheden aangevoerd die, zo deze zouden komen vast te staan, de conclusie kunnen dragen dat erflater haar de garage heeft geschonken en dat aan de notariële akten van levering en geldlening voorbij moet worden gegaan. Dat de vordering op haar niet in de IB-aangiften van erflater en evenmin in de aangifte erfbelasting is opgenomen, is daarvoor onvoldoende. Dit geldt ook voor de stelling van [eiseres] dat er geen rente is betaald of overeengekomen. De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat uitgegaan moet worden van de juistheid van de notariële leveringsakte en de akte van geldlening van 14 januari 2010 en daarmee van de hierin opgenomen omzetting van de koopsom in een lening aan [eiseres] .
4.22.
Gelet op wat er ten overstaan van de notaris, in het bijzijn van een tolk Spaans, in de notariële akten is opgenomen, kan zonder deugdelijke onderbouwing - die ontbreekt - niet worden aangenomen dat de leningsovereenkomst een schijnlening zonder rechtskracht is. De rechtbank verwerpt het verweer van [eiseres] op dit punt.
4.23.
Evenmin kan [eiseres] worden gevolgd in haar verjaringsverweer. Het betreft hier een overeenkomst tot geldlening voor onbepaalde tijd waarop artikel 3:307 lid 2 BW van toepassing is. Dit tweede lid bepaalt dat de verjaringstermijn pas aanvangt op het moment dat een partij heeft meegedeeld tot opeising over te gaan. Vast staat dat de geldlening niet eerder dan in het najaar van 2018 door [gedaagden 1] ter sprake is gebracht en in mindering is gebracht op de vordering van [eiseres] op de nalatenschap, zodat de verjaringstermijn nog niet is verstreken.
4.24.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat ook het (subsidiaire) beroep van [eiseres] op dwaling [3] faalt. [eiseres] volstaat met de stelling dat erflater haar heeft meegedeeld dat de geldlening alleen maar voor de vorm gesloten zou worden en dat zij niet gehouden zou zijn de geldlening terug te betalen. Daarmee heeft [eiseres] onvoldoende onderbouwd dat en waarom is voldaan aan de vereisten voor een beroep op dwaling. Andere, voldoende onderbouwde feiten of omstandigheden waaruit volgt dat de geldleningovereenkomst die [eiseres] met erflater heeft gesloten onder invloed van dwaling tot stand is gekomen, heeft [eiseres] niet aangevoerd.
4.25.
Ter zitting heeft [eiseres] nog aangevoerd dat erflater haar jaarlijks een bedrag ter hoogte van de schenkingsvrijstelling heeft geschonken, in totaal € 10.173,00, zodat de nalatenschap niets meer van haar te vorderen heeft. De rechtbank gaat aan deze stelling voorbij wegens het ontbreken van een deugdelijke onderbouwing op dit punt.
Waardering woning
4.26.
Partijen zijn het erover eens dat de peildatum voor de waardebepaling van de woning de datum van overlijden van erflater is, te weten 12 augustus 2014.
Partijen zijn echter verdeeld over de waardering van de woning.
4.27.
[gedaagden 1] stelt zich aan de hand van een in zijn opdracht opgesteld taxatierapport van 29 november 2018 op het standpunt dat de waarde van de woning op 12 augustus 2014 € 275.000,00 bedroeg.
[eiseres] was in eerste instantie van mening dat een waarde van € 286.897,00 als uitgangspunt moest worden genomen. Die waarde was gebaseerd op een berekening via een zogenaamde taxatie tool. Kort voor de mondelinge behandeling heeft [eiseres] haar standpunt aangepast. Onder verwijzing naar een door haar in het geding gebracht taxatierapport van 5 maart 2021 stelt zij nu dat de woning op de peildatum een marktwaarde van € 295.000,00 had.
4.28.
De rechtbank stelt vast dat het verschil in de getaxeerde waarden niet zo groot is dat zij een nieuwe taxatie door een beëdigd taxateur nodig acht om te kunnen bepalen voor welke waarde de woning in de nalatenschap betrokken moet worden. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de peildatum in een ver verleden ligt, zodat enige mate van verschil in de waardebepaling door verschillende taxateurs onontkoombaar is.
4.29.
De rechtbank ziet aanleiding voor de woning een bedrag van € 280.000,00 aan te houden als waarde die in de nalatenschap betrokken moet worden. Daarbij heeft de rechtbank enig gewicht toegekend aan de twee taxaties/waardebepalingen die door [eiseres] in het geding zijn gebracht, maar minder dan aan het door [gedaagden 1] in het geding gebrachte taxatierapport. Dat is immers een gevalideerd rapport waarin de bevindingen van een lokale taxateur, die de woning ook inpandig heeft geïnspecteerd, zijn neergelegd. Het beperkte gewicht dat de rechtbank toekent aan de door [eiseres] overgelegde rapporten komt tot uitdrukking in de iets hogere waarde van de woning die in de nalatenschap heeft te gelden dan door [gedaagden 1] is gesteld.
Voertuigen
4.30.
Uit de stukken blijkt dat een aantal (klassieke) voertuigen onderdeel uitmaakt en/of uitmaakte van het vermogen van erflater.
4.31.
[gedaagden 1] stelt zich op het standpunt dat de totale waarde van deze voertuigen € 53.250,00 bedraagt. Daarbij heeft [gedaagden 1] zich gebaseerd op taxaties die hij naar eigen zeggen speciaal op verzoek van [eiseres] heeft laten verrichten, door een gerenommeerd taxateur (de voormalig voorzitter van de federatie TMV).
stelt zich op het standpunt dat met betrekking tot het bepalen van de waarde van de voertuigen moet worden uitgegaan van de door haar overgelegde taxaties. Daaruit volgt een totaalbedrag van € 58.655,00.
4.32.
De rechtbank ziet, gelet op het relatief kleine verschil in de getaxeerde waarden, aanleiding te middelen tussen de door partijen genoemde bedragen. Zij zal de totaalwaarde van de voertuigen aldus op € 55.952,50 begroten.
Rente
4.33.
[gedaagden 1] stelt verder dat hij over een periode van vier jaar aan [eiseres] een bedrag van in totaal € 3.204,00 aan rente heeft vergoed over de geldsom waarop zij op grond van haar legaat recht heeft. Volgens [gedaagden 1] is in het testament echter bepaald dat geen rente is verschuldigd. [gedaagden 1] vordert daarom het bedrag van € 3.204,00 als onverschuldigd betaald terug van [eiseres] .
4.34.
Met [eiseres] is de rechtbank van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat een rentevergoeding (stilzwijgend) tussen partijen is overeengekomen. Uit de door [eiseres] in het geding gebrachte correspondentie met [gedaagden 1] (en de daarbij overgelegde overzichten over de jaren 2014-2018) blijkt dat [gedaagden 1] jarenlang rente heeft betaald. Nergens blijkt uit dat [eiseres] daarom gevraagd heeft. Ter zitting is namens [gedaagden 1] ook aangegeven dat [gedaagden 1] haar die rente gunde, maar dat hij hierop is teruggekomen, mede door zijn boosheid richting [eiseres] over het starten van een gerechtelijke procedure.
Dat laat echter de tussen partijen bestaande afspraak over de rentevergoeding onverlet.
4.35.
Bovendien geldt dat in het testament van erflater onder 3. Legaten staat:
“Ik legateer (…) af te geven binnen zes maanden na mijn overlijden, zonder dat rente is verschuldigd”.Die bepaling legt de rechtbank zo uit dat geen rente is verschuldigd zolang binnen zes maanden na het overlijden van erflater wordt overgegaan tot afgifte van het legaat. Die afgifte heeft met betrekking tot het vruchtgebruik daadwerkelijk binnen de gestelde termijn plaatsgevonden , maar niet wat betreft de uitkering van de gelegateerde 25% van de nalatenschap. In dat geval waren de erfgenamen op grond van het testament dus wel gehouden rente over het legaat te betalen. Aldus heeft [gedaagden 1] in lijn met de wens van erflater gehandeld.
4.36.
Dit leidt ertoe dat de vordering van [gedaagden 1] tot terugbetaling aan de nalatenschap van een bedrag van € 3.204,00 wegens het ontbreken van een deugdelijke juridische grondslag niet kan worden toegewezen.
4.37.
De rechtbank gaat uit van de juistheid van de renteberekening van [eiseres] over de jaren 2014 tot en met 2019. Uit die berekening volgt een totaalbedrag van € 8.686,16 aan verschuldigde rente. [gedaagden 1] heeft dit onvoldoende gemotiveerd weersproken.
Kosten executele
4.38.
[gedaagden 1] stelt zich op het standpunt dat [eiseres] haar deel moet voldoen van de kosten van executele ten bedrage van € 3.735,00. De kosten van executele omvatten volgens [gedaagden 1] ook de advocaatkosten die de executeurs hebben moeten maken om zich te verweren in deze procedure. [gedaagden 1] meent dat (25% van) deze kosten op [eiseres] kunnen worden verhaald, althans op haar 1/4e aandeel in de nalatenschap. Ten tijde van de indiening van de eis in reconventie bedroegen de advocaatkosten € 10.914,20. Bij de mondelinge behandeling was dit bedrag opgelopen naar € 20.000,00 waarvan een bedrag van € 14.489,00 gedeclareerd is, aldus [gedaagden 1]
[eiseres] betwist als legataris te moeten bijdragen in de kosten van executele.
4.39. De wet bepaalt dat de kosten van de executele schulden van de nalatenschap zijn die voor rekening komen van de erfgenamen [4] . Niet valt in te zien waarom de kosten van executele mede ten laste van [eiseres] als legataris zouden moeten komen, nog daargelaten of de door [gedaagden 1] opgevoerde advocaatkosten kosten zijn in de zin van artikel 4:7 lid 1 sub d BW die de executeurs in redelijkheid hebben gemaakt of doen maken gelet op de hen door de wet of erflater toegedachte taak.
De legataris is slechts schuldeiser van de nalatenschap, die met de overige schulden van de nalatenschap niets van doen heeft. Anders dan [gedaagden 1] stelt, komen de door hem gestelde kosten van executele dus niet in mindering op het legaat.
Garages
4.40.
De rechtbank leidt uit de stukken af dat partijen, tot slot, verdeeld zijn over de waardering van twee garageboxen te Castricum. Uit de door partijen in het geding gebrachte overzichten van bezittingen blijkt dat [eiseres] uitgaat van een totale waarde van € 52.000,00 en [gedaagden 1] van een totale waarde van € 46.000,00 op de waardepeildatum 12 augustus 2014.
4.41.
Beide partijen hebben in hun processtukken echter geen gemotiveerde stellingen hierover ingenomen. Pas tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagden 1] aan dit geschilpunt aandacht besteed en verwezen naar een in zijn opdracht opgesteld (en door hem als productie 3 overgelegd) rapport van taxateur H.J.C. Stroomer.
4.42.
Partijen zullen in de gelegenheid worden gesteld zich over deze post, met het oog op een finale afwikkeling van het geschil, bij akte uit te laten. De voorkeur van de rechtbank gaat er naar uit dat partijen gezamenlijk tot een waardebepaling komen. Mochten partijen daartoe niet overgaan dan overweegt de rechtbank – uit een oogpunt van doelmatigheid en ter vermijding van verdere (taxatie)kosten – om ook hier te middelen en (in beginsel) een bedrag van € 49.000,00 aan te houden als waarde van de garages die in de nalatenschap betrokken moet worden.
Conclusie in conventie4.43. De rechtbank ziet op dit moment geen mogelijkheid een definitieve berekening te maken ter afwikkeling van het aan [eiseres] toegekende legaat. Niet alleen is er het geschilpunt over de garages waarop nog definitief beslist moet worden, maar ook blijkt na vergelijking van de overzichten van bezittingen en schulden, opgesteld door [eiseres] en [gedaagden 1] , dat partijen niet van hetzelfde (totaal)bedrag uitgaan dat al aan [eiseres] , vooruitlopend op de definitieve afwikkeling van het legaat, is voldaan.
4.44.
[eiseres] noemt een betaald bedrag van € 79.741,98, terwijl [gedaagden 1] een betaald bedrag van € 77.089,00 aanhoudt. Bij dit laatste bedrag moet , zoals uit r.o. 4.36 blijkt, een betaald bedrag aan rente van € 3.204,00 worden opgeteld, wat een totaal van € 80.293,00 oplevert. Onduidelijk is nog of [gedaagden 1] , zoals hij ter zitting onder verwijzing naar productie 6 bij de conclusie van antwoord in conventie heeft gesteld, een bedrag van € 551,72 aan [eiseres] heeft voldaan. De rechtbank verlangt op dit punt een nadere toelichting van partijen bij akte.
Voorlopig overzicht
4.45.
Het voorgaande leidt tot het volgende (voorlopige) overzicht ter bepaling van de omvang van het legaat:
Bezittingen Schulden
Waarde woning € 280.000,00
Garages PM (€ 49.000,00?)
Inboedel (niet in geschil) € 500,00 Hypotheek (niet in geschil) € 9.076,00
Voertuigen € 55.952,50 Kosten begrafenis (niet in geschil) € 7.840,00
Banksaldi (niet in geschil) € 63.239,00 Huish. schulden (niet in geschil) € 500,00
Effecten (niet in geschil) € 24.957,00 Lening [gedaagde 1] (niet in geschil) € 8.867,00
Vordering M. Kaandorp (niet in geschil) € 17.500,00 Lening [YY] (niet in geschil) € 8.867,00
Geldlening [eiseres]
€ 25.000,00Lening [gedaagde 2] (niet in geschil) €
8.867,00
PM (€ 516.148,50?) € 44.017,00
Saldo (bezittingen - schulden) PM (€ 472.131,50?)
Legaat [eiseres] (25%) PM (€ 118.032,87?)
Voldaan PM (€ 80.293,70 of € 79.741,98)
Totaal PM (€ 37.739,17 / € 38.290,89?)
Nog aan [eiseres] te betalen rente € 8.912,17 +
Totaal vordering [eiseres] € PM
Schuld [eiseres]
€ 25.000,00-
Erfgenamen verschuldigd aan [eiseres] € PM
Akte
4.46.
Voordat verder wordt beslist, zal de rechtbank partijen in de gelegenheid stellen de onder 4.42 en 4.44 bedoelde akte te nemen. De rechtbank geeft partijen echter uitdrukkelijk in overweging om het geschil in onderling overleg verder te regelen. Partijen zouden zich in dat geval bij diezelfde akte kunnen uitlaten over de vraag of de procedure moet worden voortgezet of dat de zaak kan worden doorgehaald.
in reconventie4.47. Het voorgaande leidt in reconventie tot de conclusie dat de vorderingen van [gedaagden 1] zullen worden afgewezen. Die beslissing wordt hierna vermeld.
4.48.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten in reconventie tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
11 augustus 2021voor het nemen van een akte door beide partijen over hetgeen is vermeld onder 4.42 en 4.44,
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan,
in reconventie
5.3.
wijst de vorderingen af,
5.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. Haverkate en in het openbaar uitgesproken op 28 juli 2021. [5]

Voetnoten

1.Artikel 4:46 BW
2.Artikel 157 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
3.Artikel 6:228 BW
4.Artikel 4:7 lid 1 onder d BW en zie arrest Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 23 april 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:3552
5.type: ST