Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.[gedaagde]
[gedaagde]
Rechtbank Noord-Holland
In deze zaak heeft eiser, een verhuurder, een vordering ingesteld tegen gedaagden, huurders van een woonruimte, wegens betalingsachterstand in de huur en servicekosten. De huurovereenkomst, die op 1 oktober 2012 is ingegaan, stipuleert een huurprijs van € 570,00 en € 10,00 aan servicekosten. Eiser vordert ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde, alsook betaling van de achterstallige huur en servicekosten. Gedaagden betwisten de vordering en stellen dat zij altijd tijdig hebben betaald en dat de huurverhogingen niet zijn overeengekomen.
Tijdens de zitting op 20 mei 2021 heeft de kantonrechter de argumenten van beide partijen gehoord. Eiser heeft gesteld dat gedaagden in gebreke zijn gebleven met de betaling van de huurverhogingen die per 1 november 2019 en 1 november 2020 zijn doorgevoerd. Gedaagden hebben echter aangevoerd dat zij niet hebben ingestemd met deze verhogingen en dat eiser de verhogingen had moeten voorleggen aan de huurcommissie. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de huurprijsverhogingen geldig zijn, omdat gedaagden onvoldoende relevante argumenten hebben aangedragen om de verhogingen aan te vechten.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagden een huurachterstand hebben van € 765,89 en heeft de vordering tot betaling van deze achterstand toegewezen. Echter, de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming is afgewezen, omdat de betalingsachterstand niet als ernstig genoeg werd beschouwd om deze maatregelen te rechtvaardigen. De kantonrechter heeft ook de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten afgewezen, omdat niet is aangetoond dat een kosteloze aanmaning heeft plaatsgevonden. De uitspraak concludeert met de toewijzing van de huurachterstand en de proceskosten aan de zijde van eiser.