ECLI:NL:RBNHO:2021:6592

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 augustus 2021
Publicatiedatum
5 augustus 2021
Zaaknummer
C/15/316835 / KG ZA 21-285
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot ontruiming van een huurwoning op basis van onderverhuur en niet-bewoning

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 3 augustus 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de stichting Parteon en meerdere gedaagden, waaronder [gedaagde 1]. Parteon vorderde ontruiming van een sociale huurwoning die aan [gedaagde 1] was verhuurd, omdat zij vermoedde dat hij de woning onderverhuurde en niet zelf bewoonde. De rechtbank verleende verstek tegen de niet-verschenen gedaagden en oordeelde dat de vordering van Parteon niet voldoende was onderbouwd. De voorzieningenrechter concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat [gedaagde 1] de woning niet als hoofdverblijf gebruikte en dat hij tekort schoot in zijn verplichtingen. De vordering tot ontruiming werd afgewezen, terwijl de vordering tot betaling van huurpenningen niet werd toegewezen omdat Parteon niet had aangetoond dat er een betalingsachterstand was. De proceskosten werden toegewezen aan de gedaagden die niet verschenen waren, terwijl Parteon de kosten van [gedaagde 1] moest vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs in huurgeschillen en de bescherming van huurders.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/316835 / KG ZA 21-285
Vonnis in kort geding van 3 augustus 2021
in de zaak van
de stichting
STICHTING PARTEON,
gevestigd te Wormerveer,
eiseres,
advocaat mr. E.M. de Bie te [plaats 2] ,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [plaats 1] ,
gedaagde,
gemachtigde mr. A.S. Touserkani (Juridisch kantoor Bast te [plaats 2] )
2.
[gedaagde 2],
wonende te [plaats 1] ,
gedaagde,
niet verschenen,
3.
[gedaagde 3],
wonende te [plaats 1] ,
gedaagde,
niet verschenen,
4.
[gedaagde 4]
wonende te [plaats 1] ,
gedaagde,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna Parteon en (1) [gedaagde 1] , (2) [gedaagde 2] , (3) [gedaagde 3] , (4) [gedaagde 4] (afzonderlijk), althans Gedaagden (gezamenlijk) genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 16 juni 2021 met producties 1 tot en met 11 van de zijde van Parteon;
  • de door [gedaagde 1] op 15 juli 2021 ingebrachte producties 1 tot en met 5;
  • de door Parteon op 19 juli 2021 ingebrachte aanvullende productie 12;
  • de door [gedaagde 1] op 19 juli 2021 ingebrachte aanvullende productie 6;
  • de mondelinge behandeling van 20 juli 2021, waarvan door de griffier aantekeningen zijn bijgehouden en waarbij door Parteon pleitaantekeningen zijn overgelegd.
1.2.
Op de mondelinge behandeling is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
Parteon verhuurt sinds 30 juni 2015 op basis van een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd aan [gedaagde 1] de sociale huurwoning gelegen aan [adres 1] [plaats 1] (hierna: de woning). De laatst verschuldigde huurprijs voor de woning bedraagt € 613,79 per maand. Op de huurovereenkomst zijn de bepalingen van de Algemene Huurvoorwaarden 2007 van toepassing verklaard (hierna: de Algemene Huurvoorwaarden).
2.2.
In de huurovereenkomst staat onder meer opgenomen:
‘(…)
II BESTEMMING
Het gehuurde is uitsluitend bestemd om voor een huurder en de leden van zijn huishouden als woonruimte te worden gebruikt. (…)
2.3.
In de Algemene Huurvoorwaarden staat onder meer opgenomen:

(…) 6.5
Huurder zal het gehuurde gedurende de huurtijd zelf als woonruimte voor hem en leden van zijn huishouden bewonen en er zijn hoofdverblijf hebben.
(…) 6.7
Het is huurder uitsluitend met voorafgaande schriftelijke toestemming van verhuurder toegestaan het gehuurde geheel of gedeeltelijk onder te verhuren of aan derden in gebruik te geven. (…)
2.4.
[gedaagde 1] ontvangt sinds juli 2015 een Participatiewet-uitkering van de gemeente Zaanstad.
2.5.
Naar aanleiding van een melding van het Sociaal Wijkteam dat er twijfels bestaan omtrent het verblijven van [gedaagde 1] in de woning, heeft de afdeling Naleving van de gemeente Zaanstad tussen 14 februari 2020 en 18 februari 2021 onderzocht of [gedaagde 1] uitkeringsfraude pleegt.
2.6.
In een door de gemeente Zaanstad opgemaakte onderzoeksrapportage van 18 februari 2021 is melding gemaakt van het volgende onderzoek:
  • i) een administratief onderzoek, bestaande uit het raadplegen van onder meer het BRP, Google, sociale media en PWN,
  • ii) een bezoek aan de woning van [gedaagde 1] op 22 januari 2021, waarbij [gedaagde 2] (een Poolse man) de deur opende en onder andere vertelde dat ‘
  • iii) een omgevingsinterview/ buurtonderzoek, waarbij drie buurtbewoners verklaringen hebben afgelegd, inhoudende als volgt:
Buurtbewoner 1: [betrokkene 1] : ‘
3 maanden woon ik nu zelf. Ik denk dat er een poolse man woont. Ik denk dat omdat hij een auto heeft met pools kenteken (…).
Buurtbewoner 2: [betrokkene 2] : ‘
(…) ik woon in [plaats 2] . Ik ben hier 1 a 2 keer in de week. Op [adres 1] woonde een surinaamse meneer die is twee weken overleden. Nu woont er niemand (…)
Buurtbewoner 3: anoniem: ‘
Ik woon hier zelf vanaf 2013, ik weet dat er een stelletje woont op nummer [adres 1] . Ik zie de man en vrouw vaak samen lopen. Ik denk dat ze pools zijn. Ik denk dit omdat ik het hoor aan de taal. Ik denk dat deze mensen er al 4 jaar wonen. De man is vermoedelijk turks. De man hoor ik pools praten. Hiervoor woonden er een man met een vrouw en een kindje hun waren gewoon nederlands. De man is ongeveer 180 en heeft zwart kort haar. Hij heeft een slank postuur.
2.7.
Uit voornoemd onderzoek heeft de afdeling Naleving van de gemeente Zaanstad geconcludeerd (samengevat) dat naar voren is gekomen dat [gedaagde 1] de woning onderverhuurt en al drie of vier jaar niet zelf verblijft in de woning. Daarom is geadviseerd om de uitkering van [gedaagde 1] in te trekken per 4 februari 2021 en om de door [gedaagde 1] ontvangen uitkering vanaf 13 maart 2018 terug te vorderen.
2.8.
Bij e-mail van 13 april 2021 heeft Parteon [gedaagde 1] verzocht om de huurovereenkomst op te zeggen. Dat heeft [gedaagde 1] geweigerd.
2.9.
[gedaagde 1] heeft op 19 april 2021bezwaar gemaakt tegen het besluit van de gemeente Zaanstad met betrekking tot het intrekken en terugvorderen van de uitkering van [gedaagde 1] . Op 14 juli 2021 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Een beslissing op het bezwaar is tot op heden niet bekend gemaakt.
2.10.
Bij brief van 7 juni 2021 zijn [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en de eventuele overige bewoners van de woning namens Parteon gesommeerd om het gebruik van de woning uiterlijk eind juni 2021 definitief te staken en de woning te verlaten. Op de sommatie is niet gereageerd.

3.Het geschil

3.1.
Parteon vordert – samengevat – dat de voorzieningenrechter, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Gedaagden veroordeelt om de woning binnen drie dagen na betekening van het kort geding vonnis te verlaten, met afgifte aan Parteon van de sleutels van de woning, op straffe van een dwangsom;
[gedaagde 1] veroordeelt tot betaling van € 613,79 per maand aan huur vanaf 1 juni 2021 tot aan de dag van de ontruiming;
Gedaagden hoofdelijk veroordeelt tot betaling van de proces- na- en betekeningskosten.
3.2.
Parteon legt aan de vorderingen – kort weergegeven – het volgende ten grondslag. Uit het door de gemeente Zaanstad verrichte onderzoek is gebleken dat [gedaagde 1] de woning al geruime tijd niet bewoont en deze onderverhuurt, althans in gebruik geeft aan derden. Daarmee is [gedaagde 1] tekort geschoten in de op hem rustende contractuele- en wettelijke verplichtingen, hetgeen ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning rechtvaardigt. Het belang van [gedaagde 1] bij behoud van de woning moet wijken voor het publieke belang dat Parteon als sociale verhuurder heeft, aangezien [gedaagde 1] woning al jarenlang niet als hoofdverblijf gebruikt.
[gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] gebruiken de woning zonder recht of titel. Ondanks daartoe te zijn gesommeerd, verlaten zij de woning niet.
3.3.
[gedaagde 1] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Verstekverlening tegen [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4]

4.1.
[gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] zijn niet verschenen in dit kort geding. De voorzieningenrechter overweegt ambtshalve dat zij behoorlijk zijn opgeroepen en dat ook overigens aan alle wettelijke vereisten is voldaan. Tegen de niet-verschenen gedaagden wordt daarom verstek verleend. Omdat [gedaagde 1] wel in het kort geding is verschenen, wordt op grond van het bepaalde in artikel 140 Rv in deze zaak één vonnis gewezen, dat ook jegens de gedaagden die niet zijn opgekomen en tegen wie thans vonnis wordt gewezen, als een vonnis op tegenspraak wordt beschouwd.
Spoedeisend belang
4.2.
Een vordering in kort geding kan alleen worden toegewezen als daarbij sprake is van een spoedeisend belang, hetgeen [gedaagde 1] op de mondelinge behandeling heeft betwist.
4.3.
Parteon stelt dat de woning wordt onttrokken aan de schaarse sociale woningmarkt doordat [gedaagde 1] de woning in gebruik geeft aan derden. Verder stelt Parteon dat het spoedeisend belang gelegen is in de signaalwerking ten opzichte van andere huurders en het feit dat sprake is van een sociale huurwoning, waarvoor mensen op de wachtlijst staan. Met die stellingen heeft Parteon naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende gesteld om de spoedeisendheid van de vordering aan te nemen, zodat zij daarin ontvankelijk is.
Toetsingskader
4.4.
Verder is voor toewijzing van de vordering in dit kort geding vereist dat de aan die vordering ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden voldoende aannemelijk zijn en dat het ook in hoge mate waarschijnlijk is dat die vordering in een nog te voeren gewone procedure (bodemprocedure) zal worden toegewezen. Voor nader onderzoek naar bepaalde feiten en omstandigheden of voor bewijslevering door bijvoorbeeld getuigen is in dit kort geding in beginsel geen plaats. Dat moet gebeuren in een eventuele bodemprocedure. De beoordeling in dit kort geding is dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
4.5.
De gevorderde ontruiming van woonruimte is een vergaande maatregel, die diep ingrijpt in het woonrecht en de daarmee verbonden huurbescherming van de huurder en in de praktijk vaak een definitief karakter heeft. Om die reden zal een onverwijlde ontruiming in kort geding slechts gerechtvaardigd zijn, als met grote mate van waarschijnlijkheid valt te verwachten dat in een bodemprocedure de huurovereenkomst zal worden ontbonden, terwijl bovendien sprake moet zijn van een situatie die zodanig ernstig of acuut is dat van de verhuurder niet kan worden gevergd dat zij de beslissing in de bodemzaak afwacht.
Vordering 1: verlaten van de woning
4.6.
Het door Parteon jegens [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] gevorderde komt de voorzieningenrechter niet onrechtmatig of ongegrond voor, zodat deze, de doublures in het petitum eliminerend en de gevorderde dwangsommen beperkend, zullen worden toegewezen als onder de beslissing te vermelden.
4.7.
Voor zover deze vordering van Parteon zich richt tot [gedaagde 1] overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
4.8.
Parteon stelt dat [gedaagde 1] de woning moet verlaten, omdat hij – door de woning niet als hoofdverblijf te gebruiken en te onderverhuren, althans in gebruik te geven aan derden – tekort is geschoten in de op hem rustende contractuele- en wettelijke verplichtingen, hetgeen een ontbinding van de huurovereenkomst, en daarmee de in dit kort geding gevorderde ontruiming, rechtvaardigt. [gedaagde 1] betwist dat en voert aan dat hij zelf in de woning woont en dat hij de woning nooit heeft onderverhuurd of in gebruik heeft gegeven aan derden. Zijn Poolse ex-vriendin heeft enige tijd bij hem gewoond en in die periode kwamen er af en toe familieleden van haar uit Polen op bezoek, maar na het verbreken van de relatie omstreeks april/mei 2021 heeft zij de woning verlaten, aldus het betoog van [gedaagde 1] .
4.9.
Ter onderbouwing van haar standpunt heeft Parteon in de dagvaarding verwezen naar de bevindingen die zijn opgenomen in de onderzoeksrapportage van de gemeente Zaanstad (zie r.o. 2.5. t/m 2.7.). Als aanvullende productie heeft Parteon op 19 juli 2021 nog drie ‘
verklaringen van buurtbewoners’ overgelegd, welke Parteon in het kader van het door haarzelf, in de persoon van [betrokkene 3] consulent sociaal beheer (hierna: [betrokkene 3] ), verrichte ‘
buurtonderzoek’ telefonisch stelt te hebben verkregen op 16 en 19 juli 2021, waarna [betrokkene 3] deze op schrift heeft gesteld en heeft ondertekend, onder de verklaring dat ‘
bovenstaande tekst een verklaring weergeeft welke bewoner in een telefoongesprek met mij heeft afgelegd’.
4.10.
De voorzieningenrechter stelt vast dat het door Parteon in dit kort geding ingenomen standpunt overwegend onderbouwd is met getuigenbewijs. Bewijslevering door middel van getuigen is in een civiele procedure met waarborgen omgeven, waarbij onder meer het recht bestaat op tegenbewijs, getuigen onder ede staan, de rechter de leiding heeft over het verhoor en de advocaten van beide partijen het verhoor bijwonen. Nog daargelaten dat geen van de in dit kort geding overgelegde verklaringen aan deze kwaliteitswaarborgen voldoet (de verklaringen zijn zeer summier en er bestaat geen waarborg met betrekking tot de vastlegging, zodat van de betrouwbaarheid daarvan geen inschatting kan worden gemaakt), is de voorzieningenrechter – anders dan Parteon – van oordeel dat uit de overgelegde verklaringen voorshands onvoldoende aannemelijk is geworden dat [gedaagde 1] geen hoofdverblijf houdt, althans hield, in de woning en/of dat hij de woning onderverhuurt, althans verhuurde, of in gebruik geeft, althans gaf, aan derden. Daartoe wordt als volgt overwogen.
4.11.
Uit de door Parteon overgelegde verklaringen kan weliswaar worden opgemaakt dat twee buurtbewoners (wonende aan de [adres 2] en de [adres 3] ) het vermoeden hebben dat er Poolse mensen in de woning wonen, althans woonden, maar een andere (anonieme) buurtbewoner heeft juist verklaard dat er een stelletje in de woning woont (vermoedelijk een Turkse man en een Poolse vrouw) en de bewoner van de [adres 4] heeft op haar beurt verklaard dat zij weet dat [gedaagde 1] daar woont en dat zijn Poolse vriendin regelmatig bij hem in de woning verbleef.
4.12.
[gedaagde 1] heeft daarbij op zijn beurt in dit kort geding op 15 juli 2021 ook drie schriftelijke verklaringen overgelegd (welke overigens ook niet voldoen aan voornoemde kwaliteitswaarborgen, zodat van de betrouwbaarheid ook daarvan geen inschatting kan worden gemaakt), van de bewoonster van de [adres 4] , haar vriend en van de bewoonster van de [adres 5] , die het door [gedaagde 1] ingenomen standpunt onderschrijven, te weten – kort gezegd – dat [gedaagde 1] in de woning woont, (voorheen) samen met zijn Poolse (inmiddels ex-)vriendin, althans dat zij regelmatig bij hem op bezoek kwam.
4.13.
Daarbij komt dat de voorzieningenrechter van oordeel is dat Parteon [gedaagde 1] veel indringender in de gelegenheid had kunnen en moeten stellen om de twijfels omtrent zijn woonverleden – die uit de verklaringen wel degelijk oprijzen – te ontzenuwen. Iemand die ergens woont moet op velerlei manieren met objectieve gegevens (zoals bijvoorbeeld ontvangen post, bankafschriften etc.) aannemelijk kunnen maken dat hij het centrum van zijn bestaan daar daadwerkelijk heeft. Dat Parteon [gedaagde 1] heeft uitgenodigd op diverse gesprekken, waarbij [gedaagde 1] niet zou zijn verschenen, zoals Parteon stelt, acht de voorzieningenrechter – mede gelet op de betwisting van dat standpunt door [gedaagde 1] – niet voldoende aannemelijk geworden.
4.14.
De conclusie is dat – mede gelet op het in r.o. 4.5. bepaalde – op dit moment onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat [gedaagde 1] tekort is geschoten in de op hem rustende contractuele- en wettelijke verplichtingen, zodat op dit moment ook niet geoordeeld kan worden dat met grote mate van waarschijnlijkheid valt te verwachten dat in een bodemprocedure de huurovereenkomst zal worden ontbonden en om die reden een onverwijlde ontruiming in dit kort geding gerechtvaardigd is. De jegens [gedaagde 1] door Parteon gevorderde ontruiming van de woning zal daarom worden afgewezen.
Vordering 2: betalen maandelijkse huurpenningen
4.15.
Parteon vordert daarnaast veroordeling van [gedaagde 1] tot betaling van € 613,79 per maand vanaf 1 juni 2021 tot aan de dag van de ontruiming. [gedaagde 1] heeft op de mondelinge behandeling aangevoerd dat hij de huurpenningen altijd aan Parteon heeft betaald.
4.16.
Parteon heeft voornoemd standpunt van [gedaagde 1] niet weersproken, zodat de voorzieningenrechter uitgaat van de juistheid daarvan. Temeer nu het de voorzieningenrechter niet is gebleken dat Parteon aan deze vordering ten grondslag legt dat sprake is van een betalingsachterstand in de huurpenningen, maar uit de wijze van formulering van de vordering kan worden afgeleid dat deze is ingesteld met het oog op de toewijzing van vordering 1 (het verlaten van de woning). Mede gezien het feit dat het betalen van de maandelijks verschuldigde huurpenningen reeds voortvloeit uit de huurovereenkomst, ligt deze vordering voor afwijzing gereed.
Proceskosten
4.17.
De proceskosten van Parteon komen voor 3/4 deel voor rekening van [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] en zij zullen daarin hoofdelijk worden veroordeeld zoals verzocht, aangezien zij als de in het ongelijk gestelde partijen gezien moeten worden. De door [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] aan Parteon te betalen kosten worden daarmee begroot op:
  • Dagvaarding € 82,77 (3/4 van € 110,36);
  • Griffierecht € 500,25 (3/4 van € 667,00);
  • Salaris advocaat
Totaal € 1.345,02.
4.18.
De door Parteon jegens [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] gevorderde nakosten zullen worden begroot op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
4.19.
De proceskosten van [gedaagde 1] komen voor rekening van Parteon, omdat zij ongelijk krijgt. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om het salaris van de gemachtigde van [gedaagde 1] op de helft van het normale salaris te begroten, gezien het feit dat hij geen advocaat is. De door Parteon aan [gedaagde 1] te betalen kosten worden daarmee begroot op:
  • Griffierecht € 309,00;
  • Salaris gemachtigde
Totaal € 817,00.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis de woning te verlaten, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per dag of een gedeelte daarvan, dat zij in gebreke blijven aan deze veroordeling te voldoen, tot een maximum van € 25.000,00 is bereikt;
5.2.
veroordeelt [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] hoofdelijk tot betaling van 3/4 deel van de proceskosten van Parteon, tot op heden begroot op € 1.345,02;
5.3.
veroordeelt [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] hoofdelijk in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
5.4.
veroordeelt Parteon tot betaling van de proceskosten van [gedaagde 1] , tot op heden begroot op € 817,00;
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst af het anders of meer gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. Schotman en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 3 augustus 2021. [1]

Voetnoten

1.Conc.: 1419