ECLI:NL:RBNHO:2021:6591

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 juli 2021
Publicatiedatum
5 augustus 2021
Zaaknummer
8883126 \ CV EXPL 20-6334
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een kredietbedrag door ABN AMRO Bank N.V. met betrekking tot een kredietovereenkomst en de gevolgen van faillissement van de kredietnemer

In deze zaak vordert ABN AMRO Bank N.V. een bedrag van € 500,00 van haar cliënt, die een kredietovereenkomst met de bank heeft afgesloten. De cliënt heeft een krediet van € 15.342,35 ontvangen, maar stelt dat hij de vordering niet kan betalen. De kantonrechter heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de cliënt in staat van faillissement is geweest, wat de bank het recht geeft om de vordering op te eisen. De cliënt erkent de hoofdsom, maar betwist de kredietvergoeding en vraagt om finale kwijting. De kantonrechter wijst de vordering van de bank toe, omdat betalingsonmacht geen reden is om de vordering af te wijzen. De kantonrechter kan geen betalingsregeling opleggen, en de cliënt moet de proceskosten vergoeden. De bank heeft de vordering beperkt tot € 500,00, maar doet geen afstand van de rest van de vordering. De kantonrechter oordeelt dat de wettelijke rente vanaf de dagvaarding verschuldigd is en dat de proceskosten voor rekening van de cliënt komen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 8883126 \ CV EXPL 20-6334 (TB)
Uitspraakdatum: 28 juli 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de naamloze vennootschap
ABN AMRO Bank N.V.
gevestigd te Amsterdam
eiseres
verder te noemen: ABN AMRO
gemachtigde: Gerechtsdeurwaarders Bazuin & Partners
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
procederend in persoon
Samenvatting van de zaak en het vonnis
In deze zaak vordert de bank een deel (€ 500,00) van een kredietsom (€ 15.342,35) van haar cliënt en de wettelijke rente daarover vanaf de dagvaarding. De cliënt voert verweer tegen de overeengekomen kredietvergoeding (rente van 10% per jaar) en stelt dat hij de € 500,00 wel wil, maar niet kan betalen. Het verweer over de contractuele rente is (meer) niet relevant, omdat deze niet (meer) gevorderd wordt. Verder komt een eventuele betalingsonmacht voor rekening van de cliënt. De kantonrechter kan geen betalingsregeling opleggen en wijst de vordering van de bank daarom toe.

1.Het procesverloop

1.1.
ABN AMRO heeft bij dagvaarding van 10 november 2020 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft mondeling geantwoord.
1.2.
ABN AMRO heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna [gedaagde] een mondelinge en schriftelijke reactie heeft gegeven. Vervolgens heeft ABN AMRO een akte genomen en zich uitgelaten over de door [gedaagde] bij dupliek ingebrachte producties.

2.De feiten

2.1.
Op 28 augustus 2007 heeft ABN AMRO met [gedaagde] een Kredietovereenkomst ABN AMRO Flexibel Krediet gesloten op grond waarvan ABN AMRO een krediet met een maximum van € 17.000,00 aan [gedaagde] heeft verstrekt. Op de overeenkomst zijn de Algemene Voorwaarden en Productvoorwaarden ABN AMRO Flexibel Krediet van ABN AMRO van toepassing verklaard.
2.2.
In de productvoorwaarden is onder meer opgenomen dat de aan de bank verschuldigde bedragen ineens opeisbaar zullen zijn indien de kredietnemer in staat van faillissement is komen te verkeren of indien ten aanzien van de kredietnemer de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard (artikel 4 onder d).
2.3.
Op 29 oktober 2013 is [gedaagde] in staat van faillissement komen te verkeren.
2.4.
Op 18 maart 2014 is het faillissement opgeheven wegens de toestand van de boedel.

3.De vordering

3.1.
ABN AMRO vordert – na vermindering van eis – dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dagvaarding, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.
3.2.
ABN AMRO legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat de vordering op grond van artikel 4 sub d van de productvoorwaarden opeisbaar is geworden op 11 november 2013, omdat [gedaagde] in staat van faillissement is komen te verkeren. Op grond van de overeenkomst heeft ABN AMRO van [gedaagde] opeisbaar te vorderen gekregen een bedrag van € 15.342,35. [gedaagde] is verder aan ABN AMRO – na vermindering van eis – de wettelijke rente daarover (tot aan de dagvaarding berekend op € 1.590,56) verschuldigd.
3.3.
ABN AMRO heeft de vordering om haar moverende redenen beperkt tot € 500,00 en daarbij uitdrukkelijk geen afstand gedaan van haar restant vordering.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde] betwist de vordering (gedeeltelijk). Hij erkent de verschuldigdheid van de hoofdsom, maar hij kan deze niet betalen. [gedaagde] wil de vordering van € 500,00 wel betalen tegen finale kwijting. Daarnaast is hij het niet eens met de in rekening gebrachte kredietvergoeding (rente van 10% per jaar). ABN AMRO heeft te veel rente gerekend op het flexibel krediet en de betaalrekeningen van [gedaagde] .

5.De beoordeling

5.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat op 28 augustus 2007 tussen partijen een kredietovereenkomst tot stand is gekomen. [gedaagde] heeft de vordering van € 500,00 erkend en niet betwist dat hij nog een schuld van € 15.342,35 aan ABN AMRO heeft. De kredietovereenkomst betreft een doorlopend krediet en is een krediettransactie als bedoeld in de Wet op het Consumentenkrediet (WCK), zoals deze tot 25 mei 2011 gold, aangezien het een consumentenkrediet betreft dat voor 25 mei 2011 tot stand is gekomen.
5.2.
De regels over consumentenkredietovereenkomsten moeten, voor zover deze zien op de bescherming van de consument, ambtshalve worden toegepast. De voor die toetsing benodigde stukken zijn door ABN AMRO met de dagvaarding in het geding gebracht.
5.3.
De kantonrechter overweegt ambtshalve dat vervroegde opeising van het krediet wegens het in staat van faillissement komen te verkeren van [gedaagde] , is toegestaan. [1] Hiervoor is geen nadere formaliteit of ingebrekestelling vereist. Hieruit volgt dat ABN AMRO over kon gaan tot opeising van de vordering. Het openstaande kredietsaldo was dus opeisbaar en ABN AMRO kan [gedaagde] daarvoor aanspreken.
5.4.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat hij de vordering niet kan betalen en een verzoek om finale kwijting gedaan tegen een bedrag van € 500,00. ABN AMRO heeft in dit kader toegelicht dat zij bereid is een voorstel tegen finale kwijting of een voorstel voor een betalingsregeling te overwegen. ABN AMRO stelt dat zij met het voorgestelde bedrag niet akkoord kan gaan; zij heeft haar vordering in deze procedure uitdrukkelijk beperkt tot € 500,00 onder reservering van het meerdere. Dat heeft zij gedaan om proceseconomische redenen en mede gelet op de belangen van [gedaagde] .
5.5.
De kantonrechter is van oordeel dat betalingsonmacht geen reden is om de vordering af te wijzen. Eventuele betalingsproblemen ontslaan [gedaagde] niet van zijn uit de kredietovereenkomst voortvloeiende betalingsverplichtingen. Het treffen van een regeling tegen finale kwijting of een betalingsregeling is een zaak tussen partijen. De kantonrechter kan een betalingsregeling niet opleggen. [gedaagde] kan zich hiervoor wenden tot de gemachtigde van ABN AMRO.
5.6.
Het verweer van [gedaagde] tegen de in rekening gebrachte kredietvergoeding (rente van 10% per jaar) heeft ertoe geleid dat ABN AMRO de vordering van de overeengekomen kredietvergoeding heeft ingetrokken en in plaats daarvan over de hoofdsom de wettelijke rente heeft gevorderd. Deze wettelijke rente wordt als onbetwist en op grond van de wet [2] toegewezen vanaf, zoals gevorderd, de dag van de dagvaarding (10 november 2020).
5.7.
Het verweer van [gedaagde] ten aanzien van de rente van of roodstand op de betaalrekeningen, is niet relevant. ABN AMRO vordert die rente namelijk niet.
5.8.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van ABN AMRO zal toewijzen.
5.9.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat hij ongelijk krijgt. De kantonrechter kent voor het gemachtigdensalaris twee procespunten à € 75,00 toe, omdat de akte na dupliek geen bijzondere inhoud heeft.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan ABN AMRO van € 500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 10 november 2020 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van ABN AMRO tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 105,09
griffierecht € 124,00
salaris gemachtigde € 150,00 ;
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.H. Lips en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Artikel 33 lid 1 sub c onder 4 WCK (oud) (thans artikel 7:77 lid 1 sub c onder 4 van het Burgerlijk Wetboek).
2.Artikel 6:116 van het Burgerlijk Wetboek.