ECLI:NL:RBNHO:2021:6524

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 juli 2021
Publicatiedatum
3 augustus 2021
Zaaknummer
9039813
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van openstaande facturen en buitengerechtelijke kosten na juridische bijstand

In deze zaak heeft de burgerlijke maatschap SliepenbeekVanCoolwijkVanGaalen (hierna: SCG) een vordering ingesteld tegen een gedaagde, die in persoon procedeert. SCG heeft bij dagvaarding van 10 februari 2021 een vordering ingesteld, omdat de gedaagde een bedrag van € 3.760,60 aan onbetaalde facturen voor juridische bijstand niet heeft voldaan. SCG heeft in de periode van 19 juni 2017 tot en met 8 januari 2018 juridische bijstand verleend aan de gedaagde en heeft hiervoor facturen gestuurd. De gedaagde heeft slechts een deel van het factuurbedrag betaald en heeft de rest onbetaald gelaten.

De gedaagde heeft betwist dat hij de aanmaningen heeft ontvangen, omdat deze naar een oud adres zijn gestuurd. Hij stelt dat SCG hem had moeten aanmanen op zijn e-mailadres, dat SCG niet heeft gebruikt. De kantonrechter heeft geoordeeld dat SCG er vanuit mocht gaan dat de gedaagde op het opgegeven adres woonde en dat de brief van 25 februari 2020, waarin de gedaagde werd aangemaand, hem heeft bereikt. De kantonrechter heeft de vordering van SCG grotendeels toegewezen, inclusief de buitengerechtelijke incassokosten, omdat de gedaagde niet heeft aangetoond dat hij een verhuisbericht heeft gestuurd.

De kantonrechter heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van € 4.533,53, inclusief rente en proceskosten. De proceskosten zijn vastgesteld op € 1.094,44. Het vonnis is uitgesproken op 28 juli 2021 door mr. J.J. Dijk, kantonrechter, en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9039813 / CV EXPL 21-1080
Uitspraakdatum: 28 juli 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de burgerlijke maatschap
SliepenbeekVanCoolwijkVanGaalen,
gevestigd te Eindhoven
eiseres
verder te noemen: SCG
gemachtigde: Van Lith gerechtsdeurwaarders en incasso
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
procederend in persoon

1.Het procesverloop

1.1.
SCG heeft bij dagvaarding van 10 februari 2021 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
SCG heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna [gedaagde] een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
SCG heeft in opdracht en voor rekening van [gedaagde] juridische bijstand verleend en [gedaagde] daarvoor gefactureerd in de periode van 19 juni 2017 tot en met 8 januari 2018.
2.2.
Van het totale factuurbedrag van € 4.207,40 heeft [gedaagde] een bedrag van € 446,80 betaald. Het restant bedrag van € 3.760,60 heeft [gedaagde] onbetaald gelaten.
2.3.
SCG heeft bij dagvaarding een brief overgelegd d.d. 25 februari 2020 gericht aan [gedaagde] met als adres [straat en plaats] . In deze brief wordt [gedaagde] in de gelegenheid gesteld om het openstaande bedrag van de facturen te voldoen binnen de in die brief genoemde termijn. Ook staat in de brief dat bij niet betaling binnen die termijn, [gedaagde] ook de buitengerechtelijke incassokosten van € 501,06 verschuldigd is.

3.De vordering

3.1.
SCG vordert – samengevat – dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 4.533,53. De vordering bestaat uit € 3.760,60 aan hoofdsom, € 271,87 aan rente berekend tot 10 februari 2021 en € 501,06 aan buitengerechtelijke incassokosten, nog te vermeerderen met verdere rente en proceskosten.
3.2.
SCG legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat zij in opdracht van [gedaagde] juridische bijstand heeft verleend en daarvoor facturen heeft gestuurd. [gedaagde] heeft van die facturen een bedrag van € 3.760,60 onbetaald gelaten, ondanks dat zij [gedaagde] daartoe heeft aangemaand. Daarnaast maakt SCG aanspraak op schadevergoeding in de vorm van de buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde] betwist de vordering (gedeeltelijk). Hij voert aan – samengevat – dat SCG de aanmaningen of naar een foutief adres heeft gestuurd ( [straat en plaats] ) of überhaupt niet heeft verstuurd. SCG had wel het e-mail adres van [gedaagde] maar heeft verzuimd om aan te manen. De zogenoemde 14 dagen brief van 25 februari 2020 heeft [gedaagde] niet ontvangen. Hij was al een jaar niet meer woonachtig op dat adres. Die brief is ook niet naar zijn e-mail adres gestuurd. SCG heeft [gedaagde] rauwelijks gedagvaard, zodat de buitengerechtelijke kosten en de proceskosten moeten worden afgewezen. Verder voert [gedaagde] aan dat SCG de rechtbank probeert te misleiden. [gedaagde] heeft een vonnis van de rechtbank Limburg bijgevoegd, waarin de eis is afgewezen omdat de eiser de feiten onjuist en onvolledig weergeeft.

5.De beoordeling

5.1.
[gedaagde] heeft geen verweer gevoerd tegen de gevorderde hoofdsom van € 3.760,60, zodat dat deel van de vordering zal worden toegewezen. Omdat [gedaagde] de gevorderde factuurbedragen niet heeft voldaan is hij ook de gevorderde rente verschuldigd.
5.2.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd tegen de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten. Deze kosten zijn gebaseerd op de zogenoemde 14 dagen brief van 25 februari 2020. [gedaagde] heeft aangevoerd dat hij al een jaar niet meer woont op het in de brief van 25 februari 2020 vermelde adres en die brief niet heeft ontvangen. De vraag is voor wiens rekening en verantwoording het komt dat [gedaagde] die brief niet heeft ontvangen.
5.3.
Uit de wet (artikel 3:37 lid 3 Burgerlijk Wetboek) volgt dat als uitgangspunt geldt dat een schriftelijke verklaring de geadresseerde heeft bereikt, als de verklaring door hem is ontvangen. Ook bepaalt de wet dat een verklaring die de geadresseerde niet of niet tijdig heeft bereikt, toch haar werking heeft, indien dit niet of niet tijdig bereiken het gevolg is van zijn eigen handeling. De kantonrechter is van oordeel dat in deze zaak SCG ervan uit mocht gaan dat [gedaagde] de brief zou bereiken. [gedaagde] heeft immers aangevoerd dat hij op dat adres heeft gewoond. [gedaagde] heeft niet aangevoerd en onderbouwd dat hij een verhuisbericht aan SCG heeft gestuurd. Dat betekent dat SCG redelijkerwijs mocht aannemen dat [gedaagde] nog op het haar bekende adres woonde en [gedaagde] de brief heeft ontvangen.
5.4.
Weliswaar heeft SCG de brief van 25 februari 2020 niet ook naar het e-mail adres van [gedaagde] gestuurd, maar dat is geen voorwaarde voor de verschuldigdheid van buitengerechtelijke incassokosten. Dat verweer wordt daarom gepasseerd. Een en ander betekent dat [gedaagde] ook zal worden veroordeeld tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten.
5.5.
Het verder gevoerde verweer dat SCG probeert om de rechtbank te misleiden wordt verworpen. De kantonrechter ziet daar geen aanleiding toe. Het sturen van brieven aan [gedaagde] naar een adres waarvan SCG niet kan weten dat [gedaagde] daar niet meer woont, kan in elk geval niet als zodanig worden beschouwd.
5.6.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat hij ongelijk krijgt. Van rauwelijks dagvaarden is geen sprake. De bij dagvaarding overgelegde brieven van 18 maart 2020 en van 26 maart 2020 zijn ook per e-mail aan [gedaagde] verzonden en de aanmaning van 18 december 2020 is naar het in de dagvaarding genoemde adres van [gedaagde] gestuurd.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan SCG van € 4.533,53 te vermeerderen met de wettelijke rente over € 3.760,60 vanaf 10 februari 2021 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van SCG tot en met vandaag vaststelt op € 1.094,44, te weten:
dagvaarding € 89,44
griffierecht € 507,00
salaris gemachtigde € 498,00;
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Dijk, kantonrechter en op 28 juli 2021 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter