ECLI:NL:RBNHO:2021:6459

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 juli 2021
Publicatiedatum
30 juli 2021
Zaaknummer
C/15/317218 / KG ZA 21-313
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verkoop van een woning in het kader van een affectieve relatie en de gevolgen voor hypotheeklasten

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland op 13 juli 2021, vordert de man dat de vrouw haar medewerking verleent aan de verkoop van de woning die zij gezamenlijk bezitten. De man stelt dat de vrouw financieel niet in staat is om de woning over te nemen, terwijl hij zelf met zijn nieuwe partner een woning heeft en de hypotheeklasten van zijn huidige woning moet meefinancieren. De vrouw betwist deze stelling en stelt dat zij in staat is om de woning te herfinancieren. De voorzieningenrechter oordeelt dat de vorderingen van de man feitelijk neerkomen op een vordering tot verdeling van de woning, wat in beginsel niet in kort geding kan worden beslist. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van de man af, met uitzondering van de vordering tot betaling van de helft van de hypotheekrente door de vrouw, die wordt toegewezen met ingang van 1 juli 2021. De proceskosten worden gecompenseerd, wat gebruikelijk is in geschillen die voortkomen uit een affectieve relatie. De voorzieningenrechter benadrukt dat het niet redelijk is om van de vrouw te verlangen dat zij de woning onmiddellijk verkoopt na het vertrek van de man, gezien de emotionele impact van hun relatiebreuk en het verlies van hun dochter.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/317218 / KG ZA 21-313
Vonnis in kort geding van 13 juli 2021
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. L.A. Mulders te Purmerend,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. M.L. Molenaar te Noord-Scharwoude.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 21 juni 2021 met 1 productie,
  • de aanvullende producties 2 t/m 15,
  • de conclusie van antwoord met 8 producties,
  • het ter zitting overgelegde schrijven van Florius van 28 juni 2021,
  • de mondelinge behandeling die heeft plaatsgevonden op 29 juni 2021,
  • de pleitaantekeningen van de man.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De uitgangspunten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad. Uit deze relatie is in 2003 een zoon geboren en in 2000 een dochter. De dochter is in 2018 onverwachts aan een hersenvliesontsteking overleden.
2.2.
Partijen zijn gezamenlijk eigenaar van de woning aan de [adres]
(hierna: de woning). De man heeft de woning verlaten en heeft zich op
10 december 2020 van dit adres uitgeschreven.
2.3.
De vrouw woont met de zoon van partijen in de woning.
2.4.
De man bewoont een woning met zijn huidige echtgenote en haar dochter.
De echtgenote van de man en haar ex-partner zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de aan die woning gekoppelde hypotheek.

3.Het geschil

3.1.
De man vordert samengevat - te bepalen dat de vrouw de helft van de hypotheekrente dient te voldoen en een gebruiksvergoeding ter hoogte van de helft van de eigenaarslasten en dat zij gehouden is de helft van de roodstand van de inmiddels opgeheven gezamenlijke rekening aan de man te voldoen en dat de vrouw inzage moet geven in de besteding van de creditcard. Verder vordert de man de vrouw te veroordelen om haar onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan het te koop zetten van de woning en de daarmee gepaard gaande voorbereidingen en ook aan de overdracht en tot slot te bepalen dat het vonnis voor de door de vrouw te verlenen goedkeuring of medewerking in de plaats komt indien zij haar medewerking weigert.
3.2.
De man legt aan zijn vordering ten grondslag dat de vrouw de woning weliswaar wil overnemen, maar dat zij daartoe financieel niet in staat is. Van de man kan niet worden gevergd dat hij voor een onbepaalde periode samen met de vrouw eigenaar van de woning blijft.
De echtgenote van de man had op grond van het convenant met
haarex-partner tot april 2021 de tijd om aan te geven of zij in staat was om haar ex-partner te laten ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor hun woning. De echtgenote van de man is (na het verlies van haar baan) zonder de man niet in staat om de hypotheek overgesloten te krijgen. De ex-partner van de echtgenote van de man is een (kort geding) procedure gestart om de woning te verkopen. Het is noodzakelijk dat de man over zijn deel van de overwaarde van de woning kan beschikken. De vrouw is om die reden gehouden mee te werken aan de verkoop van de woning aan een derde.
3.3.
De vrouw voert verweer. Zij betwist dat zij niet in staat is om de woning te herfinancieren. De vrouw is in maart 2021 voor zichzelf begonnen en werkt 6 à 7 dagen in de week om het mogelijk te maken om de woning over te nemen. Haar omzet laat een stijgende lijn zien. Gelet op de mondelinge toezeggingen van haar hypotheekadviseur is de kans reëel dat de vrouw in staat zal zijn om de woning te herfinancieren.
Dit zal naar de mening van de vrouw in een bodemprocedure aan de orde moeten komen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang

4.1.
De vrouw betwist dat de man een spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de man voldoende onderbouwd dat hij met de overwaarde die vrijkomt bij de verkoop van de woning de hypotheek van de woning van zijn echtgenote kan meefinancieren. Zijn belang is daarin gelegen. Hoewel het de ex-partner van de echtgenote van de man is die aandringt op de verkoop van de betreffende woning en de man in die zin een afgeleid belang heeft, acht de voorzieningenrechter dit belang voldoende spoedeisend om in kort geding te behandelen.
Verkoop woning in kort geding
4.2.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de vorderingen van de man strekkende tot verkoop van de woning feitelijk neerkomen op een vordering tot verdeling. De woning is een gemeenschappelijk goed van partijen en met zijn vorderingen beoogt de man een einde te maken aan de onverdeelde gemeenschap. Een beslissing van de voorzieningenrechter om de vrouw te veroordelen haar medewerking te verlenen om de woning te verkopen en te leveren aan een derde komt neer op een beslissing tot verdeling. Gezien het kader van een kortgedingprocedure, zijnde het treffen van een ordemaatregel, leent deze procedure zich er in beginsel niet voor dat de voorzieningenrechter een wijze van verdeling gelast als bedoeld in artikel 3:185 BW en dus niet voor de verdeling van een onroerend goed. De geëigende weg hiertoe is die van een bodemprocedure.
Hierop zijn weliswaar uitzonderingen mogelijk, maar de situatie van partijen is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet zodanig dat van zo een uitzondering sprake is.
Een belangrijke rol hierin speelt dat partijen pas relatief recent uit elkaar zijn gegaan.
Het belang van de man bij de overwaarde van de woning bij verkoop om de woning waarin hij nu verblijft te kunnen (mee)financieren, acht de voorzieningenrechter van onvoldoende gewicht om te oordelen dat toch van een uitzondering sprake is. Dit betekent dat de voorzieningenrechter er niet toe zal overgaan om bij wijze van ordemaatregel definitief te verdelen. Deze onderdelen van de vordering van de man zullen daarom worden afgewezen.
Belangenafweging partijen
4.3.
Het voorgaande leidt ertoe dat de voorzieningenrechter niet toekomt aan de afweging van het belang van de man bij de verkoop van de woning op korte termijn en het tegengestelde belang van de vrouw om de verkoop uit te stellen en niet op hele korte termijn op straat te komen staan. De voorzieningenrechter wenst desondanks aan partijen mee te geven dat zij meer dan 20 jaar hebben samengeleefd en dat zij een emotioneel heftige gebeurtenis hebben meegemaakt. Het zou niet redelijk en billijk zijn om van de vrouw te verlangen dat zij al binnen een half jaar na het vertrek van de man uit de woning de woning zou moeten verkopen. Het vertrek van de man kan er niet zomaar toe leiden dat hij de financiële problemen in zijn nieuwe woonsituatie op de vrouw afwentelt. Dit betekent echter niet dat de conclusie gerechtvaardigd is dat de vrouw in de woning kan blijven wonen.
Bij de huidige stand van zaken is het niet denkbeeldig dat de woning op enig moment verkocht moet worden. De vrouw zal hiermee rekening dienen te houden.
De hypotheekrente
4.4.
De vrouw heeft laten zien dat er op dit moment geen sprake is van een hypotheekachterstand. Partijen zijn het erover eens dat de vrouw de helft van de hypotheeklasten voor haar rekening dient te nemen. De man heeft er, gelet op zijn dubbele woonlasten, belang bij dat er geen achterstand (meer) ontstaat in de betalingen van de hypotheekrente. Dit onderdeel van de vordering van de man zal worden toegewezen met ingang van 1 juli 2021.
Gebruikersvergoeding
4.5.
Dit onderdeel van de vordering zal worden afgewezen. Het spoedeisend belang bij deze vordering, die samenhangt met de afrekening tussen partijen in verband met de verdeling van de woning, ontbreekt. Dit onderdeel zal in een eventuele bodemprocedure aan de orde moeten komen.
Compensatie roodstand en inzage creditcard
4.6.
Ook op deze onderdelen zal in een bodemprocedure moeten worden beslist, als partijen er onderling niet uit komen. De vrouw heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het belang ontbreekt om vooruit te lopen op de beslissing in de bodemprocedure en in het kader van de onderhavige kort geding procedure al op deze punten te beslissen.
Proceskosten
4.7.
De proceskosten zullen worden gecompenseerd, omdat dit gebruikelijk is als het geschil het gevolg is van het feit dat partijen een affectieve relatie hebben gehad.
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken.
Dit betekent dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
bepaalt dat de vrouw de helft van de hypotheekrente met ingang van 1 juli 2021 dient te voldoen;
5.2.
compenseert de kosten van dit geding, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J. Saarloos, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. L. Kliffen op 13 juli 2021. [1]

Voetnoten

1.LK/LJS