ECLI:NL:RBNHO:2021:6455

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 juli 2021
Publicatiedatum
30 juli 2021
Zaaknummer
C/15/317729 / KG ZA 21-345
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzegging zorgovereenkomst door zorginstelling met gewichtige redenen en vertrouwensbreuk

In deze zaak vorderen [eiseres] en [eiser] dat de zorginstelling PARELHOENDERHOEVE B.V. (PHH) haar verplichtingen uit de zorgovereenkomst met hun broer [curandus] blijft nakomen, ook na de aangekondigde opzegging per 31 augustus 2021. De voorzieningenrechter oordeelt dat er voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter zal oordelen dat PHH de overeenkomst rechtsgeldig heeft opgezegd. De zaak betreft een kort geding waarin de continuïteit van zorg voor [curandus], die een verstandelijke beperking heeft, centraal staat. De rechters overwegen dat de zorginstelling gewichtige redenen heeft om de zorgovereenkomst op te zeggen, onder andere door een vertrouwensbreuk tussen partijen en de onhoudbaarheid van de situatie door de coronamaatregelen. De voorzieningenrechter concludeert dat de zorginstelling voldoende zorgvuldigheid heeft betracht en dat de vordering van [eiseres] en [eiser] moet worden afgewezen. De kosten van het geding worden aan hen opgelegd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/317729 / KG ZA 21-345
Vonnis in kort geding van 30 juli 2021
in de zaak van

1.[eiseres]

in haar hoedanigheid van curator van de [curandus]
wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiser],
in zijn hoedanigheid van mede-curator van de [curandus]
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. R. Muurlink te Alkmaar,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PARELHOENDERHOEVE B.V.,
gevestigd te Slootdorp,
gedaagde,
bijgestaan door mr. J.S.M. Brouwer te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] , [eiser] en PHH genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 12 juli 2021 met 28 producties,
  • de brief van 19 juli 2021 met de aanvullende productie 29,
  • de akte wijziging/verandering van eis,
  • de brief van 19 juli 2021 van de zijde van PHH met 10 producties,
  • de mondelinge behandeling die heeft plaatsgevonden op 22 juli 2021,
  • de pleitnota van [eiseres] en [eiser] ,
  • de pleitnota van PHH.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald op vandaag.

2.De uitgangspunten

2.1.
[eiseres] en [eiser] zijn respectievelijk de moeder en de broer van [curandus] (hierna: [curandus] ), geboren op [geboortedatum] .
2.2.
[curandus] heeft een verstandelijke beperking en het 22q11.2 deletie syndroom. Daarnaast heeft [curandus] onder meer te maken met een disharmonisch ontwikkelingspatroon, doordat hij op cognitief gebied hoger functioneert dan op sociaal-emotioneel gebied.
2.3.
PHH is een kleinschalige woon- en zorginstelling en is in 2008 opgericht door [xxx] ( [beroep 1] ) en [yyy] ( [beroep 2] ). Hun zoon heeft evenals [curandus] het 22q11 syndroom. Zij vormen samen met [zzz] de directie van PHH. [zzz] heeft het management van PHH overgenomen en haar ouders zullen steeds meer op de achtergrond als adviseur verbonden blijven. PHH is in de loop der jaren uitgebreid en biedt nu plaats aan 18 personen (in 2008 was dit 6 personen) en er werken op dit moment 13 medewerkers.
2.4.
[curandus] is een van de eerste bewoners en verblijft bij PHH in een eigen zelfstandige woning en betaalt maandelijks huur en servicekosten. In 2019 is [curandus] op advies van de Arts Verstandelijk Gehandicapten (AVG) onderzocht door Zodiak, onderdeel van de Prinsenstichting, en heeft psychodiagnostisch onderzoek plaatsgevonden. In het rapport van Zodiac van 24 oktober 2019 staat onder meer het volgende:
“(..) een ontwikkelingsleeftijd van ongeveer 2 á 3 jaar. In deze fase staat het hechtings-proces tussen [curandus] en zijn begeleiders centraal. Het lijkt erop alsof [curandus] op dit niveau is blijven hangen en deze ontwikkeling niet doorgemaakt heeft. Om deze reden is het opbouwen van basale emotionele veiligheid cruciaal. Omdat [curandus] nog in deze fase zit kan hij in paniek raken bij afscheid van de vertrouwde figuur wanneer die uit zicht is, nabijheid van de vertrouwde volwassene biedt veiligheid. Eenkennigheid past bij deze fase (..).
Ook past bij deze fase dat het ingewikkeld is om contact te leggen met leeftijdsgenoten en dat dit al gauw kan leiden tot conflictueuze situaties. Individuele begeleiding hierbij is noodzakelijk om dit in goede banen te leiden (..).
[curandus] is opzoek naar veiligheid en naar iemand die hem dit kan bieden. Door uit te stralen als begeleider dat iedereen dit met hem kan oplossen en dat hij het op dat moment met de desbetreffende begeleider moet doen, zal hij mogelijk eerst met weerstand reageren, maar door dit vol te houden, creëer je voorspelbaarheid en veiligheid en zal [curandus] ook ervaren dat hij met meerdere begeleiders te maken heeft (..)
Ook wordt als advies gegeven om structuur en voorspelbaarheid aan te brengen in [curandus] zijn dagen, dit kan door te werken met een duidelijk en overzichtelijk dagprogramma (..)
In het dagprogramma lijkt het van essentieel belang om individuele begeleidingsmomenten op te nemen, waar [curandus] zijn vragen kan stellen maar ook zeker is van individuele aandacht. Tevens wordt geadviseerd om per dagdeel een vast aanspreekpunt voor [curandus] te hebben. Dit betekent dat één begeleider per dagdeel gekoppeld is aan [curandus] end at [curandus] ook terug wordt verwezen naar deze begeleider als hij vragen heeft (..). Tot slot wordt geadviseerd, om op termijn eventueel te overwegen om een vorm van cognitieve gedragstherapie voor [curandus] in te zetten. Echter is het afstemmen in de directe leefomgeving van [curandus] een eerste stap, verwacht wordt dat cognitieve gedragstherapie mogelijk niet meer nodig is, als er voldoende op hem wordt afgestemd”.
2.5.
Naar aanleiding van het rapport is een hogere indicatie voor [curandus] aangevraagd en verkregen. Op grond van het indicatiebesluit van het CIZ van 20 december 2019 heeft [curandus] recht op zorg die bestaat uit (besloten) wonen met zeer intensieve begeleiding, verzorging en gedragsregulering.
2.6.
Als gevolg van de coronapandemie moest de bewegingsvrijheid van de bewoners van PHH worden beperkt. Vanwege de spanningen die dit tot gevolg had bij [curandus] besloot PHH om [curandus] vanaf 20 april 2020 parallel van de groep te begeleiden. Op verzoek van [eiseres] heeft op 29 april 2020 een multidisciplinair overleg plaatsgevonden. Hierbij waren naast [eiseres] en [eiser] door hen ingeschakelde eigen specialisten aanwezig, te weten:
mevrouw [rrr] (cliëntondersteuner) en via Zoom de heer [sss] (AVG) en mevrouw
[ttt] (gedragsdeskundige). Naar aanleiding van dat gesprek adviseerden de AVG en de gedragsdeskundige om met elkaar in gesprek te gaan over of er nog voldoende vertrouwen over en weer is om het woonverblijf van [curandus] bij PHH voort te zetten en overeenstemming te bereiken over een gemeenschappelijke visie op de begeleiding/behandeling en de daarbij betrokken partijen. Bij voldoende vertrouwen adviseren zij om met behulp van bijvoorbeeld het Centrum voor Consultatie en Expertise (CCE) een multidisciplinair plan op te stellen met gemeenschappelijk gestelde doelen dat regelmatig en systematisch wordt geëvalueerd.
2.7.
PHH stelde voor om het CCE tijdens een externe opname een observatie te laten verrichten. [eiseres] wenste in plaats daarvan dat expertise zou worden ingeschakeld op de hoeve bij PHH om [curandus] op locatie te observeren. Dit heeft PHH geweigerd.
2.8.
Op 1 mei 2020 heeft [eiseres] een klacht bij PHH ingediend met als doel ‘om in gesprek te blijven over de beste mogelijkheid om [curandus] welzijn te bevorderen’.
PHH heeft op 6 mei 2020 gereageerd op de klacht en vanwege de betrokkenheid van het volledige bestuur van PHH [eiseres] verwezen naar de externe klachtencommissie.
2.9.
PHH heeft de aanmelding bij het CCE in gang gezet. Daarbij is de volgende gemeenschappelijke vraagstelling geformuleerd:
“Hoe kan [curandus] veilig wonen op de PHH met passende begeleiding waarbij hij zich veilig voelt maar tegelijk het systeem niet overbelast?”.
2.10.
Op 31 augustus 2020 heeft [eiser] een klacht ingediend bij de Geschillencommissie Zorg. Deze klacht heeft hij meerdere keren aangevuld.
Op 14 mei 2021 heeft PHH een verweerschrift ingediend. De mondelinge behandeling bij de geschillencommissie staat gepland op 13 september 2021.
2.11.
Op 26 november 2020 heeft het CCE een adviesverslag uitgebracht. Daarin wordt geconcludeerd dat PHH erin slaagt zeer complexe problematiek van bewoners goed te begeleiden en [curandus] een goede kwaliteit van leven te geven. De conflicten die tijdens de eerste coronacrisis tussen partijen zijn ontstaan, hebben een negatief effect op het gedrag en welbevinden van [curandus] . Een manier om de schade te herstellen is volgens het CCE tijd nemen. De heer [uuu] van het CCE schrijft in het adviesverslag:
“In de organisatie zou een goede overweging zijn om de behandelexpertise snel op te hogen, nu [xxx] bezig is zich terug te trekken. Ten aanzien van de familie is het mijns inziens raadzaam de status quo periode te verlengen en om vervolgen een manier te vinden om het contact zo in te richten dat het voor beide partijen comfortabel en prettig is”.
2.12.
Bij schrijven van 28 december 2020 laat PHH weten dat [curandus] volgens PHH slechts in de huidige situatie kan blijven passen als [eiseres] en [eiser] zich realiseren dat er geen uitzonderingen meer voor [curandus] worden gemaakt, anders is het noodzakelijk dat zij een andere woonplek voor [curandus] gaan zoeken. PHH wenst de zorgovereenkomst voor [curandus] voor de duur van zes maanden voort te zetten en stelt daaraan een aantal voorwaarden, waaronder het aanstellen van een externe curator voor [curandus] . [eiseres] en [eiser] stemmen niet in met een zorgovereenkomst voor bepaalde tijd en kunnen zich niet vinden in de door PHH gestelde voorwaarden.
2.13.
Naar aanleiding van een melding van [eiseres] en [eiser] bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) over mogelijke tekortkomingen in de zorgverlening bij PHH heeft IGJ een inspectiebezoek aan PHH gebracht. In haar definitieve rapport van
16 juli 2021 constateert IGJ dat PHH (grotendeels) voldoet aan de getoetste normen.
2.14.
Op 22 maart 2021 is door C. Spekken (psycholoog) en S. Schipper (superviserend GZ-psycholoog) het ‘Verslag Individuele Cognitieve Gedragstherapie’ opgesteld.
De behandelaren adviseren om zo snel mogelijk veiligheid en rust te creëren in de directe leefomgeving van [curandus] en in het belang van [curandus] de samenwerking in het systeem te verbeteren. [curandus] bevindt zich in een loyaliteitsconflict tussen partijen en moet het vertrouwen krijgen dat partijen er samen uit zullen komen. Als dit niet lukt, is het volgens de behandelaren beter om op zoek te gaan naar een andere woonplek voor [curandus] .
2.15.
Bij e-mailbericht van 23 maart 2021 laat PHH aan [eiseres] weten dat zij niet langer de zorg kan bieden die [curandus] nodig heeft en dat ook in de toekomst niet meer kan.
PHH zegt de zorgovereenkomst per 31 augustus 2021 op. PHH handhaaft haar opzegging bij brief van 26 mei 2021 van mr. Brouwer aan de gemachtigde van [eiseres] en [eiser] .

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] en [eiser] vorderen samengevat - PHH te veroordelen haar verplichtingen uit de zorgovereenkomst van 16 februari 2018 en de (mede) daarop gebaseerde zorgplannen onverminderd te blijven nakomen, ook na 31 augustus 2021, en dat [curandus] de nu door hem bewoonde zelfstandige woonruimte van PHH kan blijven bewonen en de overeengekomen zorg conform de zorgovereenkomst en de (mede) daarop gebaseerde zorgplannen in de door hem gehuurde woonruimte kan en zal blijven krijgen, steeds tot het moment dat rechtens en onherroepelijk tussen partijen is komen vast te staan dat aan de woonzorgovereenkomst en de huurovereenkomst op enig moment een einde is gekomen, doch niet eerder dan het moment dat [curandus] een andere passende woonvoorziening kan betrekken, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom en onder veroordeling van PHH in de kosten van dit geding.
3.2.
[eiseres] en [eiser] leggen aan hun vordering ten grondslag dat [curandus] bij PHH, ondanks de personele veranderingen, nog steeds de stabiele, warme en bestendige begeleiding kan ontvangen die hij nodig heeft. Een verhuizing zal een zeer grote impact op [curandus] hebben, met het risico dat hij in dezelfde problematiek zal belanden zoals het geval was voordat hij bij PHH ging wonen en dan dreigt plaatsing in een gesloten instelling.
In het inspectierapport staat vermeld dat PHH een beroep kan doen op een uitgebreid netwerk die de organisatie ondersteunt voor het bieden van zorg aan bewoners met specifieke en soms ingewikkelde zorgvragen. Dit zou kunnen via Meerzorg. De keuze van PHH om geen Meerzorg aan te vragen voor [curandus] , mag niet in zijn nadeel worden uitgelegd. Het aantrekken van een externe begeleider voor [curandus] zou namelijk kunnen leiden tot vermindering van de werkdruk. Nu is [curandus] door toedoen van PHH vanaf april 2020 veel op zichzelf aangewezen geweest. Hoewel er aanleiding bestaat om met elkaar in gesprek te gaan om de verhoudingen tussen partijen te normaliseren, is er geen geldige reden geweest om de woonzorgovereenkomst op te zeggen.
Op PHH rust een inspanningsverplichting om zorg te dragen voor de continuïteit van de zorg. PHH heeft op geen enkele wijze een inspanning geleverd voor het vinden van een andere passende opvang, terwijl de persoonlijke belangen van [curandus] buitengewoon groot zijn.
Een gewichtige reden voor opzegging mag daarom niet eenvoudig worden aangenomen en naar de mening van [eiseres] en [eiser] is hiervan dan ook geen sprake. Voor zover in de beëindiging van de zorgovereenkomst mede een opzegging van de huurovereenkomst zou moeten worden gelezen, ontbreekt een juiste opzeggingsgrond. [curandus] huurt een zelfstandige woonruimte van PHH en heeft daarom huurbescherming.
3.3.
PHH voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Een vordering in kort geding kan alleen worden toegewezen als de eisende partij daarbij een spoedeisend belang heeft. Nu PHH de zorgovereenkomst tegen 31 augustus 2021 heeft opgezegd en [curandus] nog niet bij een andere zorginstelling is ingeschreven, is het spoedeisend belang gegeven.
4.2.
Tussen partijen is in geschil of PHH de zorgovereenkomst rechtsgeldig per
31 augustus 2021 mocht opzeggen of dat de overeenkomst moet worden voortgezet en PHH haar verplichtingen uit die overeenkomst onverminderd moet blijven nakomen.
Alvorens hier inhoudelijk op in te gaan, zal de voorzieningenrechter de overeenkomst dienen te kwalificeren, omdat [eiseres] en [eiser] zich mede baseren op huurbescherming voor [curandus] .
De meest recente zorgovereenkomst dateert van 16 februari 2018. Daarin is overeengekomen dat PHH aan [curandus] 168 uur zorg per week verleent.
De huur van woonruimte bij PHH is onlosmakelijk verbonden met de tussen partijen gesloten zorgovereenkomst.
De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat sprake is van een gemengde overeenkomst tussen partijen, waarbij het verzorgingselement voorop staat. Het verlenen van zorg en begeleiding staat zodanig centraal dat dit overheerst en het huurelement daaraan ondergeschikt is. Daarom zijn de huurbeschermingsbepalingen niet van toepassing.
4.3.
Als uitgangspunt geldt dat een voortdurende zorgovereenkomst (inclusief woonvoorziening) slechts opzegbaar is indien daarvoor gewichtige redenen bestaan.
De zorginstelling dient bovendien bij de (aanloop naar de) opzegging de nodige zorgvuldigheid in acht te nemen.
In dit kort geding is de vraag of voldoende aannemelijk is dat PHH in een eventuele bodemprocedure het bestaan van een gewichtige reden zal kunnen aantonen en de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat PHH de zorgovereenkomst rechtsgeldig heeft kunnen opzeggen.
4.4.
Het belang van [eiseres] en [eiser] is ingegeven door het individuele belang van [curandus] . Zij zijn als familie direct bij hem betrokken en wensen voortzetting van de stabiele, warme en bestendige begeleiding zoals zij die eerder bij de PHH hebben ervaren. Daartegenover staat het belang van PHH: de verantwoordelijkheid van PHH om te zorgen voor het welzijn en het waarborgen van de woonveiligheid van álle bewoners op de zorgboerderij.
PHH heeft onbetwist gesteld dat [curandus] er niet in slaagde om zich op andere begeleiders te richten nadat mevrouw [xxx] en [zzz] zich op advies van Zodiac meer terugtrokken. Daarnaast accepteerde [curandus] de daarop volgende beperkingen als gevolg van de coronamaatregelen niet. De beslissing van PHH om [curandus] parallel te begeleiden en de wijze waarop daar uitvoering aan werd gegeven, leidde tot onenigheid tussen partijen en ten slotte tot een vertrouwensbreuk.
4.5.
Zoals mevrouw [xxx] in een e-mail van 25 mei 2020 al aan [eiseres] schreef, draagt PHH de verantwoordelijkheid voor de zorg aan [curandus] en bepaalt PHH welk beleid zij daarbij hanteert. Sinds 20 april 2020 heeft PHH nieuw beleid van zorg aan [curandus] ingevoerd door parallelle verzorging en begeleiding, gericht op continue monitoring van het spanning niveau van [curandus] om de groep én [curandus] te beschermen.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft PHH voldoende onderbouwd dat [curandus] in de nieuwe situatie vanaf maart 2020 niet meer op de oude wijze op de groep kon worden gehandhaafd. PHH beschrijft dat er dagelijks ontsporingen van [curandus] plaatsvonden, onverwacht en explosief, waardoor de andere bewoners bang werden en een aversie ontwikkelden tegen de agressieve, bozige en verwijtende aanwezigheid van [curandus] , waardoor een sociale verwijdering tussen [curandus] en de groep heeft plaatsgevonden.
4.6.
Naast de verantwoordelijkheid voor de zorg voor [curandus] draagt PHH ook de verantwoordelijkheid voor het woonplezier van de overige bewoners bij PHH.
Dit brengt naar het oordeel van de voorzieningenrechter mee dat een nieuwe begeleider via Meerzorg niet zonder meer zal kunnen bijdragen aan een verbetering van de situatie van [curandus] . Niet in geschil is dat het lang duurt voordat [curandus] iemand vertrouwt en de organisatie binnen PHH biedt geen mogelijkheid om een van de huidige begeleiders van [curandus] in te zetten op 1-op-1 begeleiding. In het verleden vervulde mevrouw [xxx]
(en later [zzz] ) die rol, waarbij het aantal geïndiceerde zorguren voor [curandus] fors werd overschreden, maar daarvan zal in de toekomst geen sprake meer zijn. Dit kan ook niet van PHH verlangd worden. Daarnaast kan niet van PHH verlangd worden dat zij uitsluitend voor [curandus] een uitzondering maakt en met de door [eiseres] en [eiser] aangedragen experts moet samenwerken in plaats van met haar eigen experts.
4.7.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het niet aan [eiseres] en [eiser] is om het beleid van PHH te bepalen. Het feit dat zij het verzoek van PHH om een externe curator te benoemen, hebben afgewezen omdat zij er geen vertrouwen in hebben dat iemand anders net zo goed kan inschatten welke zorg [curandus] nodig heeft, dient voor hun risico te blijven. Dit geldt ook voor het negeren van het door PHH gegeven medicatieadvies.
Voor een adequate nakoming van een tussen partijen bestaande zorgovereenkomst is noodzakelijk dat de zorg wordt aanvaard. Hiervan lijkt niet langer sprake te zijn.
4.8.
De voorzieningenrechter is het met PHH eens dat [eiseres] niet in staat lijkt om voldoende afstand te nemen om de zorg aan [curandus] in een breder perspectief te plaatsen, mede als gevolg van de moederrol die zij naast die van de rol als curator vervult. Uit de stukken blijkt dat [eiseres] bij herhaling de door PHH ingeschakelde experts onvoldoende bekwaam acht.
De huisarts is nauw betrokken bij PHH en kent de problematiek van de bewoners.
Zijn advies aan [curandus] om te onderzoeken of hij misschien niet beter ergens anders zou kunnen gaan wonen, leidde tot een verbod van [eiseres] om de mogelijkheden van andere woonruimte voor en met [curandus] te onderzoeken.
Dit terwijl de communicatie tussen partijen verslechterde en de verschillen in inzicht tussen partijen in kwamen te staan.
De voorzieningenrechter benadrukt dat de onderlinge communicatie tussen partijen een informerend karakter dient te hebben en geen consulterend karakter. Het inzetten van mediaton – zoals door [eiseres] gesuggereerd – zou slechts betrekking kunnen hebben op de wijze van informeren over en weer en de verbetering van de onderlinge communicatie op dat punt. Het accepteren van mediation om de relatie tussen PHH en [eiseres] te verbeteren kan daarom niet worden gezien als een inspanningsverplichting van PHH in het kader van het nakomen van haar verplichtingen uit de zorgovereenkomst met [curandus] .
4.9.
Samenvattend is de voorzieningenrechter van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat de samenwerking tussen partijen niet (meer) constructief is en dat er sprake is van een vertrouwensbreuk die niet meer kan worden opgelost. Het vertrouwen van [eiseres] en [eiser] in het handelen van PHH ontbreekt, ondanks hun uitlatingen dat PHH de beste plek voor [curandus] is. PHH heeft naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter voldaan aan de zorgvuldigheidseisen en [eiseres] en [eiser] gewezen op hun gedrag en
- zonder succes - aangedrongen op wijziging daarvan. PHH heeft [eiseres] en [eiser] voorgehouden dat zij de overeenkomst in dat geval zal opzeggen en dat heeft PHH uiteindelijk ook gedaan. Zij heeft daarbij een redelijke opzeggingstermijn in acht genomen.
[eiseres] en [eiser] hebben er al vanaf april 2020 rekening mee kunnen houden dat er een einde aan de zorgovereenkomst zou komen, als zij hun manier van handelen richting PHH niet zouden wijzigen. De formele opzegging dateert van 23 maart 2021.
Gelet op al het voorgaande kan niet langer van PHH worden verlangd dat zij de zorgovereenkomst laat voortduren. PHH heeft zich voldoende ingespannen om de zorg aan [curandus] te kunnen continueren, maar het verschil van inzicht en de pogingen van [eiseres] en [eiser] om zich te mengen in het beleid van PHH hebben dit verhinderd.
De voorzieningenrechter acht het daarom aannemelijk dat een bodemrechter tot het oordeel zal komen dat PHH de zorgovereenkomst rechtsgeldig heeft kunnen opzeggen.
4.10.
Dit leidt ertoe dat de vordering van [eiseres] en [eiser] zal worden afgewezen.
Zij zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van dit geding. Voor de bepaling van het salaris van de gemachtigde van PHH - niet zijnde een advocaat - wordt aansluiting gezocht bij het liquidatietarief voor de sector kanton, zodat de kosten aan de zijde van PHH worden begroot op € 667,- aan griffierecht en op € 996,- aan salaris van de gemachtigde.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt [...] en [eiser] in de kosten van dit geding, welke aan de zijde van PHH worden begroot op € 667,- aan griffierecht en op € 996,- aan salaris van de gemachtigde;
5.3.
verklaart dit vonnis ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J. Saarloos, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken door mr. A.E. Merkus, in tegenwoordigheid van de griffier mr. L. Kliffen op 30 juli 2021. [1]

Voetnoten

1.LK/LJS