ECLI:NL:RBNHO:2021:6415

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 augustus 2021
Publicatiedatum
29 juli 2021
Zaaknummer
9043557 \ CV EXPL 21-1204
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van betalingsregeling in civiele zaak tussen eiseres en gedaagde

In deze civiele zaak vordert eiseres, vertegenwoordigd door mr. G.A.P. Avontuur, betaling van een bedrag van € 2.973,38 van gedaagde, vertegenwoordigd door mr. N.O. Vogelaar. De vordering is gebaseerd op een betalingsregeling die partijen zijn overeengekomen, waarbij gedaagde zich verplichtte om € 25 per maand te betalen. Eiseres stelt dat gedaagde zijn verplichtingen niet is nagekomen, terwijl gedaagde betwist dat er een overeenkomst is gesloten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er wel degelijk een overeenkomst tot stand is gekomen op 9 november 2020, waarin gedaagde instemde met de betalingsregeling. Echter, de kantonrechter oordeelt dat eiseres niet het volledige bedrag kan vorderen, omdat de betalingsregeling nog steeds van kracht is. Eiseres kan enkel aanspraak maken op de tot op heden vervallen termijnen, die in totaal € 225 bedragen. De kantonrechter heeft gedaagde veroordeeld tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van dagvaarding en de vervaldatums van de gemiste termijnen. Daarnaast is gedaagde veroordeeld tot betaling van de proceskosten. Het vonnis is uitgesproken door mr. I.M. Hendriks op 4 augustus 2021.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
zaaknr/rolnr.: 9043557 \ CV EXPL 21-1204
datum uitspraak: 4 augustus 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiseres]
wonende te [woonplaats]
eiseres
hierna te noemen [eiseres]
gemachtigde mr. G.A.P. Avontuur
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde
hierna te noemen [gedaagde]
gemachtigde mr. N.O. Vogelaar.
Samenvatting van de zaak en het vonnis
Deze zaak gaat over de vraag of [eiseres] betaling kan vorderen van een bedrag van € 2.973,38 van [gedaagde] . Naar het oordeel van de kantonrechter hebben partijen een betalingsregeling getroffen waarin is afgesproken dat [gedaagde] een bedrag van € 25 per maand aan [eiseres] zal voldoen. Aangezien [eiseres] nakoming van die betalingsregeling vordert – en daarin niet is afgesproken dat als [gedaagde] termijnen onbetaald laat hij het volledige bedrag ineens moet voldoen – wijst de kantonrechter enkel de termijnen toe die [gedaagde] tot op heden heeft gemist.

1.Het procesverloop

1.1.
[eiseres] heeft bij dagvaarding van 17 februari 2021 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft op 31 maart 2021 met een conclusie van antwoord gereageerd.
1.2.
Op 12 juli 2021 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting heeft [eiseres] een akte ingediend waarmee zij aanvullende producties heeft overgelegd.

2.Feiten

2.1.
[eiseres] en [gedaagde] hebben enige tijd een relatie gehad. [eiseres] heeft in die periode spullen gekocht voor de woning van [gedaagde] .
2.2.
Op 19 augustus 2020 heeft [gedaagde] aan [eiseres] een e-mail gestuurd, waarin hij onder meer schreef:

Ik ben er klaar mee. Maak even een lijstje van de spullen, en de prijzen erbij. Dan gaat het over de spullen die jij betaald hebt voor hier in huis. Ik betaal alles tot de laatste cent terug.
2.3.
Op 23 oktober 2020 schreef [gedaagde] in een andere e-mail aan [eiseres] onder meer:

Maar voor mij houd het hier op tussen ons. (….) Daarbij vraag ik ook om een lijstje van de kosten die jij gemaakt heb, zodat ik het in termijnen kan terug betalen.
2.4.
Op 25 oktober 2020 stuurde [gedaagde] opnieuw een e-mail aan [eiseres] , met daarin onder meer:

Tevens vraag ik je om een dokumentje waarin staat wat ik je verschuldigt ben aan je, en welke kosten je gemaakt hebt voor het huis hier. Ik betaal je dan in termijnen alles terug.
2.5.
Op 9 november 2020 heeft [eiseres] aan [gedaagde] een lijst van gekochte spullen toegestuurd met een totaalbedrag van € 2.973,38 en daarbij een betalingsregeling voorgesteld. Zij schreef onder meer:

Naar aanleiding van ons telefonisch onderhoud van d.d. 8 november ’20 doe ik je zoals beloofd een voorstel tot een betalingsregeling toekomen.Via dit schrijven verklaart [eiseres] dat zij van [gedaagde] een opeisbare vordering heeft van € 2.973,38 (…).Dhr. [gedaagde] verklaart dat het totale bedrag van de vordering van [eiseres] niet wordt betwist;Beide partijen zijn tot overeenstemming gekomen dat de vordering van de schuld als volgt is opgebouwd:
Het uitstaande bedrag zal in honderdnegentien maandelijkse termijnen worden voldaan `a € 25 (…) per maand.
De eerste termijn wordt voldaan dd. 20 november 2020
De tweede termijn wordt voldaan dd. 20 december 2020 (…)
Enzovoort.
Na 119 maanden (negen jaar en 11 maanden) is de totale vordering voldaan. (…)”
2.6.
Op 9 november 2020 heeft [gedaagde] hierop geantwoord:

(…) Zoals afgesproken dus, zo staat het volgens mij ook in de bijlage!Ik ga hiermee akkoord! (…)”
2.7.
[gedaagde] is niet tot betaling van de termijnen overgegaan.

3.De vordering

3.1.
[eiseres] vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van:
  • een bedrag van € 2.973,38;
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening; en
  • de proceskosten.
3.2.
[eiseres] legt hieraan – kort weergegeven – ten grondslag dat zij met [gedaagde] is overeengekomen dat hij het bedrag dat zij aan spullen voor [gedaagde] ’ woning heeft gekocht, zal terugbetalen. Omdat [gedaagde] weigert de afgesproken betalingstermijnen te voldoen, vordert [eiseres] betaling van het volledige bedrag. Ook maakt zij aanspraak op betaling van de wettelijke rente.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde] voert verweer. Hij betwist dat hij een overeenkomst met [eiseres] heeft gesloten: hij heeft de schuld niet willen erkennen, maar wilde met zijn e-mail van 9 november 2020 enkel bewerkstelligen dat [eiseres] ’ e-mailberichten zouden stoppen. Ook voert [gedaagde] aan dat [eiseres] de spullen op eigen initiatief heeft aangeschaft, terwijl zij wist dat hij leeft van een zeer beperkt budget. Ook heeft [gedaagde] niets aan de aangeschafte spullen, omdat hij volledig blind is. Omdat [eiseres] de oude spullen al heeft afgevoerd, kan hij de spullen bovendien niet teruggeven.

5.De beoordeling

5.1.
Vast staat dat [eiseres] diverse spullen heeft gekocht voor de woning van [gedaagde] en dat die spullen zich in de woning van [gedaagde] bevinden. Partijen zijn het echter oneens over de vraag of zij een overeenkomst hebben gesloten op grond waarvan [gedaagde] de kosten die [eiseres] in dit verband heeft gemaakt, moet terugbetalen. Omdat [eiseres] het bestaan van de overeenkomst aan haar vordering ten grondslag legt, dient zij het bestaan hiervan te stellen en te bewijzen.
5.2.
Artikel 6:217 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) bepaalt dat een overeenkomst tot stand komt door een aanbod en de aanvaarding daarvan. Of sprake is van wilsovereenstemming, hangt af van wat partijen hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen, overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mochten toekennen, hebben afgeleid.
5.3.
De kantonrechter is van oordeel dat partijen op 9 november 2020 een overeenkomst hebben gesloten waarin [gedaagde] zich heeft verbonden in 119 termijnen van € 25 per maand een bedrag van € 2.973,38 aan [eiseres] (terug) te betalen in verband met de spullen die zij voor de woning van [gedaagde] heeft gekocht. [gedaagde] heeft namelijk op 9 november 2020 zijn akkoord gegeven op de door [eiseres] op diezelfde dag voorgestelde betalingsregeling en specificatie van aangeschafte spullen. [gedaagde] voert nog aan dat hij die e-mail niet heeft gestuurd met de bedoeling om – zo begrijpt de kantonrechter – een overeenkomst te sluiten, maar hierin volgt de kantonrechter [gedaagde] niet. Dat [gedaagde] niet heeft willen instemmen met [eiseres] ’ voorstel is namelijk niet uit [gedaagde] ’ akkoord – of uit een andere gedraging van hem – af te leiden. Dat [gedaagde] ’ wil erop gericht is geweest de overeenkomst te sluiten, blijkt bovendien uit zijn eerdere e-mails aan [eiseres] van 19 augustus, 23 en 25 oktober 2020, waarin hij (ook) kenbaar maakt de door [eiseres] aangeschafte spullen te zullen terugbetalen. [gedaagde] ’ verweren dat (i) hij de spullen niet nodig heeft vanwege zijn gebrekkige zicht en (ii) [eiseres] de spullen zonder overleg heeft aangeschaft en wist dat hij de spullen niet kon betalen, doet aan het voorgaande niet af. Ook indien dit juist zou zijn, geldt dat [gedaagde] daarna – met zijn e-mail van 9 november 2020 – desondanks heeft ingestemd met het terugbetalen van de aangeschafte spullen.
5.4.
De kantonrechter ziet echter geen grond om, zoals gevorderd, het gehele bedrag van € 2.973,38 toe te wijzen. Partijen zijn immers duidelijk een betalingsregeling overeengekomen waarin is afgesproken dat [gedaagde] per maand € 25 zal voldoen. Daarin is niet (ook) afgesproken dat als [gedaagde] een of meerdere betalingstermijnen zou missen, hij de gehele vordering ineens moet voldoen. Aangezien [eiseres] zich enkel op nakoming van de overeenkomst beroept – en bijvoorbeeld niet op (een gedeeltelijke) ontbinding vanwege een toerekenbare tekortkoming van [gedaagde] – is de betalingsregeling nog tussen partijen van kracht. Verder licht [eiseres] onvoldoende toe dat zij uit mededelingen van [gedaagde] heeft moeten afleiden dat hij in de nakoming van alle toekomstige termijnen (die over een periode van bijna tien jaar moeten worden voldaan) zal tekortschieten. [eiseres] kan derhalve ten hoogste aanspraak maken op de tot op heden door [gedaagde] onbetaald gelaten termijnen.
5.5.
Vast staat dat [gedaagde] tot nu toe geen betalingstermijnen heeft betaald. Dit betekent dat hij tot op heden negen termijnen (20 november 2020 t/m 20 juli 2021) onbetaald heeft gelaten, gelijk aan een bedrag van (€ 25 x 9 =) € 225. De kantonrechter zal [gedaagde] veroordelen dit bedrag aan [eiseres] te betalen.
5.6.
[eiseres] heeft daarnaast wettelijke rente gevorderd vanaf de datum van de dagvaarding, te weten 17 februari 2021. Omdat partijen een vaste (terugkerende) termijn voor nakoming zijn overeengekomen, treedt het verzuim ten aanzien van de gemiste termijnen in zonder dat daarvoor een ingebrekestelling is vereist (artikel 6:83 sub a BW). Over de termijnen die bij het uitbrengen van de dagvaarding al verschuldigd waren (20 november 2020 t/m 20 januari 2021) zal de wettelijke rente worden toegewezen vanaf 17 februari 2021. Voor de termijnen die daarna opeisbaar zijn geworden, is [gedaagde] steeds de wettelijke rente verschuldigd vanaf de betreffende vervaldatum (te weten 20 februari 2021, 20 maart 2021, 20 april 2021, 20 mei 2021, 20 juni 2021 en 20 juli 2021).
5.7.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat hij (grotendeels) ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van € 225, te vermeerderen met de wettelijke rente over (i) € 75 vanaf 17 februari 2021 tot en met de dag van algehele voldoening, (ii) € 25 vanaf 20 februari 2021 tot en met de dag van algehele voldoening, (iii) € 25 vanaf 20 maart 2021 tot en met de dag van algehele voldoening, (iv) € 25 vanaf 20 april 2021 tot en met de dag van algehele voldoening, (v) € 25 vanaf 20 mei 2021 tot en met de dag van algehele voldoening, (vi) € 25 vanaf 20 juni 2021 tot en met de dag van algehele voldoening, (vii) € 25 vanaf 20 juli 2021 tot en met de dag van algehele voldoening;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die aan de kant van [eiseres] tot en met vandaag worden begroot op de volgende bedragen:
dagvaarding € 106,01
griffierecht € 85,00
salaris gemachtigde € 74,00;
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Hendriks en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter