ECLI:NL:RBNHO:2021:6413

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 juli 2021
Publicatiedatum
29 juli 2021
Zaaknummer
C/15/311033 / HA ZA 20-772
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen buren over eigendom van een strook grond met betrekking tot verjaring

In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Holland is behandeld, gaat het om een geschil tussen twee buren over de eigendom van een strook grond. De eisers, die sinds mei 1988 eigenaar zijn van een perceel, vorderen dat de rechtbank verklaart dat zij door verjaring eigenaar zijn geworden van een strook grond die grenst aan het perceel van de gedaagde. De gedaagde, eigenaar sinds oktober 1999, betwist dit en stelt dat de strook grond toebehoort aan hem. De rechtbank heeft op 18 juni 2021 een zitting gehouden en op 28 juli 2021 vonnis gewezen. De rechtbank oordeelt dat de eisers niet hebben aangetoond dat zij de strook grond gedurende de vereiste periode van 20 jaar onafgebroken in bezit hebben gehad. De rechtbank concludeert dat de eisers slechts eigenaar zijn geworden van het achterste deel van de strook grond als gevolg van bevrijdende verjaring. De vordering tot schadevergoeding voor de beschadigde bewakingscamera van de eisers wordt afgewezen, omdat niet is komen vast te staan dat de gedaagde deze schade heeft veroorzaakt. De rechtbank compenseert de proceskosten tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/311033 / HA ZA 20-772
Vonnis van 28 juli 2021
in de zaak van

1.[eiser] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. L.T. van Eyck van Heslinga te Alkmaar,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. Th.C.J. Kaandorp te Alkmaar.
Partijen zullen hierna [eisers] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 7 december 2020, met 15 producties;
  • de conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in reconventie, met 7 producties;
  • het tussenvonnis van 24 februari 2021;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, tevens akte wijziging eis in conventie, met 11 producties (genummerd 16 tot en met 26);
  • de van de zijde van [gedaagde] ter griffie op 11 juni 2021 ingekomen productie 8;
Op 18 juni 2021 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisers] is sinds mei 1988 eigenaar en bewoner van het woonhuis met naast- en omliggende grond aan het adres [adres] , kadastraal bekend [kadastrale aanduiding]
2.2.
[gedaagde] is sinds eind oktober 1999 eigenaar en bewoner van het woonhuis met naast- en omliggende grond aan het adres [adres] , [kadastraalnummer 2]
2.3.
De percelen van [eisers] en [gedaagde] grenzen aan elkaar. Tussen de kadastrale grens van beide percelen en de woning van [gedaagde] ligt een smalle strook grond. Deze strook loopt vanaf de voorzijde van de percelen aan de openbare weg [straatnaam] ) naar achteren tot aan de garage die hoort bij het adres [straatnaam 2] te [plaats] , (hierna: de garage). Op circa 9 meter afstand, gerekend vanaf de kadastrale grens aan de voorzijde van de percelen, bevindt zich tussen de woonhuizen van partijen op deze strook een dwarsmuur met een poort.
2.4.
Sinds september/ oktober 2020 is tussen partijen gecorrespondeerd over de eigendom van de strook grond. In deze correspondentie maken beide partijen aanspraak op de eigendom van de strook.
2.5.
[eisers] heeft zijn woning met bijbehorende grond inmiddels aan een derde verkocht. De eigendomsoverdracht zal op 2 augustus 2021 plaatsvinden.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eisers] vordert na eiswijziging samengevat dat de rechtbank-
(i) verklaart voor recht dat de strook grond (primair) geheel of (subsidiair) gedeeltelijk als gevolg van verkrijgende dan wel bevrijdende verjaring eigendom is geworden van [eisers] ;
(ii) [gedaagde] veroordeelt om mee te werken aan de inschrijving in de openbare registers van de eigendomsverkrijging van de strook grond door [eisers] , waarbij de kosten tussen partijen gelijkelijk zullen worden gedeeld;
(iii) [gedaagde] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 99,00, te vermeerderen met rente;
(iv) [gedaagde] veroordeelt in de kosten van dit geding, te vermeerderen met nakosten en met rente over proceskosten en nakosten.
3.2.
[eisers] voert hiertoe, kort gezegd het volgende aan. De strook grond was al voor mei 1998 in bezit bij de rechtsvoorganger van [eisers] . Sindsdien heeft [eisers] dit bezit voortgezet. Inmiddels is de strook als gevolg van (verkrijgende dan wel bevrijdende) verjaring eigendom geworden van [eisers] .
[gedaagde] heeft een aan [eisers] toebehorende bewakingscamera onherstelbaar beschadigd. [gedaagde] heeft hiermee onrechtmatig jegens [eisers] gehandeld en dient de schade van [eisers] van € 99,00 aan laatstgenoemde te vergoeden.
3.3.
[gedaagde] voert verweer op, kort gezegd, de navolgende gronden.
Wat betreft het achterste deel van de strook grond, gelegen tussen de poort en de garage, refereert [gedaagde] zich aan het oordeel van de rechtbank.
Wat betreft de voorzijde van de strook, gelegen tussen de [straatnaam] en de poort, betwist [gedaagde] dat [eisers] of diens rechtsvoorganger deze op enig moment in bezit heeft genomen. [eisers] is dan ook niet als gevolg van verjaring eigenaar van dit deel van de strook geworden. [gedaagde] heeft nog steeds als eigenaar te gelden.
betwist daarnaast de bewakingscamera van [eisers] te hebben beschadigd.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
[gedaagde] vordert samengevat – dat de rechtbank [eisers] veroordeelt om:
(i) de zaken te verwijderen die [eisers] heeft bevestigd aan, op of in de zijgevel/ zijmuur van de opstal van [gedaagde] achter de poort, één en ander op straffe van een dwangsom;
(ii) [gedaagde] in de gelegenheid te stellen om zijn opstal vanaf het erf van [eisers] te laten inspecteren op eventuele schade aan de genoemde zijmuur, één en ander op straffe van een dwangsom.
3.6.
[eisers] voert verweer.
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
Deze zaak draait om de vraag wie eigenaar is van de in 2.3. omschreven strook grond.
4.2.
Niet ter discussie staat dat, uitgaande van de kadastrale grenzen, zoals deze blijken uit de kadastrale kaarten [1] , de strook behoort bij het aan [gedaagde] toebehorende perceel. Bovendien is dit recentelijk nog bevestigd in het door het Kadaster op 3 december 2020 (naar aanleiding van een namens [gedaagde] aangevraagde grensreconstructie) opgemaakte rapport [2] .
4.3.
Daarmee rijst de vraag of [eisers] - in afwijking van de uit de kadastrale grenzen blijkende eigendomsverhouding - door verkrijgende of bevrijdende verjaring - eigenaar van de strook is geworden. [eisers] stelt dat dit het geval is.
4.4.
[gedaagde] heeft niet weersproken dat [eisers] door verjaring inmiddels eigenaar is geworden van het achterste deel van de strook, dat ligt tussen de dwarsmuur met poort en de garage die hoort bij het adres [straatnaam 2] te [plaats] .
4.5.
Voor het overige heeft [gedaagde] de door [eisers] gestelde verjaring wel betwist. Zodoende is in geschil of [eisers] door (verkrijgende of bevrijdende) verjaring eigenaar is geworden van het voorste deel van de strook, gelegen tussen de openbare weg [straatnaam] ) en de grensmuur met poort.
De rechtbank neemt bij de beoordeling het navolgende tot uitgangspunt.
4.6.
Voor verkrijgende verjaring is op de voet van artikel 3:99 van het Burgerlijk Wetboek (BW) vereist dat [eisers] gedurende een periode van tien jaar dit gedeelte van de strook onafgebroken te goeder trouw in bezit heeft gehad. Een bezitter is te goeder trouw indien hij zich als rechthebbende beschouwde en zich ook redelijkerwijs als zodanig mocht beschouwen (art. 3:118 lid 1 BW). Gelet op het bepaalde in de artikelen 3:11 en 3:23 BW zal bezit te goeder trouw zich ten aanzien van een registergoed met name kunnen voordoen indien de vestigingstitel of de akte van vestiging een gebrek vertoont. Gesteld nog gebleken is dat in deze zaak dit het geval is. Van verkrijgende verjaring is dan ook geen sprake.
4.7.
Het vorenstaande laat de (subsidiaire) mogelijkheid van verkrijging door [eisers] als gevolg van bevrijdende verjaring onverlet. Op grond van artikel 3:105 lid 1 BW juncto artikel 3:306 BW is voor een dergelijke verkrijging een onafgebroken bezit gedurende een termijn van twintig jaren vereist. Volgens artikel 3:107 BW is bezit het houden van een goed voor zichzelf. Ingevolge artikel 3:108 BW wordt de vraag of iemand een goed houdt en of hij dit voor zichzelf doet naar verkeersopvatting beoordeeld met inachtneming van de regels van titel 5 van Boek 3 BW en overigens op grond van uiterlijke feiten. Beslissend voor het aannemen van bezit zijn de uiterlijke feiten waaraan in het verkeer een erkenning van bezit wordt verbonden. De interne wil om als rechthebbende op te treden is hierbij van geen betekenis. Indien een goed in het bezit van een ander is, zijn enkele op zichzelf staande machtsuitoefeningen voor een inbezitneming onvoldoende (artikel 3:113 lid 2 BW), maar moet sprake zijn van een zodanige machtsuitoefening dat deze naar verkeersopvatting het bezit van de oorspronkelijke bezitter teniet doet. Een rechthebbende die een goed in bezit heeft, raakt dit bezit niet kwijt door de enkele ingebruikname van een goed door een ander.
Op grond van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is het aan [eisers] om feiten die ondersteuning geven aan zijn standpunt dat van inbezitneming door hem sprake is, te stellen en, waar [gedaagde] deze feiten betwist, hiervan bewijs te leveren.
4.8.
Uit het voorgaande volgt dat het erop aankomt of [eisers] zich ten aanzien van het voorste deel van de strook gedurende een periode van 20 jaar naar buiten toe, althans naar [gedaagde] toe, als exclusief rechthebbende heeft gemanifesteerd. Het enkele gebruik maken van de grond, ook al gebeurt dat met een zekere regelmaat, door het parkeren van auto’s en het plaatsen van vuilnisbakken, kwalificeert op zichzelf niet als inbezitneming. Voor zover de manifestaties van [eisers] hiertoe beperkt zijn gebleven, is dit niet voldoende om als inbezitneming te kwalificeren. Het gaat hier immers bij uitstek om “vluchtige” activiteiten die niet snel een voldoende krachtige eigendomspretentie zullen kunnen opleveren.
Met betrekking tot de verschillende heggen en bosschages is duidelijk geworden dat de situatie ter plekke gedurende de gestelde verjaringstermijn aan diverse veranderingen onderhevig is geweest. Daarbij bestaat tussen partijen verschil van mening over het antwoord op de vraag wie wat wanneer heeft aangeplant c.q. verwijderd. De rechtbank stelt vast dat de door [eisers] overgelegde schriftelijke verklaringen onvoldoende duidelijk en eenduidig zijn over het antwoord op de vraag wanneer welke soort erfafscheiding (beplanting/ border) door [eisers] is gerealiseerd. Met name blijkt uit die verklaringen niet dat sprake is van een door [eisers] gecreëerde situatie die als inbezitneming moet worden beschouwd en die de volle periode van 20 jaar heeft bestreken.
Bovendien blijkt uit het door partijen overgelegde fotomateriaal (productie 3 van [gedaagde] , foto’s 3, 6 en 9 en productie 24 van [eisers] ) dat de (gestelde) erfafscheiding van [eisers] slechts betrekking heeft op een beperkt gedeelte van de in het geding zijnde strook grond zodat alleen al daaruit niet de conclusie kan worden getrokken dat [gedaagde] uit enige erfafscheiding af moest leiden dat [eisers] de gehele betwiste strook tot zijn eigendom rekende.
Bij dit alles komt nog dat [gedaagde] heeft gesteld en [eisers] niet heeft betwist dat (i) [gedaagde] gedurende de gestelde verjaringstermijn zelf steeds gebruik is blijven maken van het betwiste deel van de strook grond voor het plegen van onderhoud aan zijn woning en het lappen van ramen en (ii) visite van [gedaagde] fietsen op dat deel van de strook placht neer te zetten. Uit deze onweersproken stellingen van [gedaagde] blijkt dat van exclusief gebruik door [eisers] geen sprake is geweest.
Al met al zijn onvoldoende feiten komen vast te staan die op zichzelf dan wel in onderling verband bezien de conclusie rechtvaardigen dat [eisers] het betreffende deel van de strook grond gedurende een periode van 20 jaar onafgebroken in bezit heeft gehad. Het door [eisers] gedane beroep op bevrijdende verjaring faalt dan ook.
4.9.
De vorderingen onder (i) en (ii) zijn toewijsbaar als na te melden.
4.10.
De vordering tot betaling van een schadebedrag van € 99,00 in verband met schade aan de bewakingscamera ligt voor afwijzing gereed. Gelet op de betwisting van [gedaagde] is niet komen vast te staan dat hij de camera heeft beschadigd. De rechtbank gaat voorbij aan het door [eisers] eerst ter zitting gedane aanbod om filmmateriaal te overleggen. De rechtbank acht dit aanbod te laat gedaan. [eisers] heeft immers voldoende gelegenheid gehad om het beschikbare bewijsmateriaal in een eerder stadium te overleggen.
in reconventie
4.11.
Namens [gedaagde] is ter zitting desgevraagd verklaard dat vordering (i) niet langer wordt gehandhaafd. Hierop hoeft dus niet meer te worden beslist.
4.12.
De vordering om [gedaagde] in de gelegenheid te stellen om zijn opstal vanaf het erf van [eisers] te inspecteren, ligt voor afwijzing gereed. Dit omdat veroordeling wordt gevraagd van [eisers] als huidige eigenaar van het perceel [straatnaam] en tussen partijen vaststaat dat zeer kort na vonniswijziging (2 augustus 2021) [eisers] geen eigenaar meer zal zijn van dat perceel. Hierbij komt nog dat [gedaagde] geen belang heeft bij de gevorderde veroordeling, omdat [eisers] zich één en andermaal bereid heeft verklaard om de gevraagde inspectie vrijwillig toe te staan.
in conventie en in reconventie
4.13.
Omdat partijen over en weer in het (on)gelijk zijn gesteld, zal de rechtbank de proceskosten tussen partijen compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
verklaart voor recht dat van de strook grond gelegen tussen de kadastrale grens van beide percelen en de woning van [gedaagde] het achterste deel (vanaf de dwarsmuur met poort tot aan de garage die hoort bij het adres [straatnaam 2] te [plaats] als gevolg van bevrijdende verjaring het eigendom is geworden van [eisers] ,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om medewerking te verlenen aan inschrijving van de onder 5.1. genoemde eigendomsovergang in de openbare registers, waarbij de daarmee gemoeide kosten door partijen gelijkelijk worden verdeeld (iedere partij de helft),
5.3.
bepaalt dat indien [gedaagde] de hiervoor bedoelde medewerking niet binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis verleent, dit vonnis in de plaats kan worden gesteld van de ontbrekende medewerking,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.7.
verstaat dat op de vordering onder (i) niet hoeft te worden beslist,
5.8.
wijst vordering (ii) af,
5.9.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. Haverkate en in het openbaar uitgesproken op 28 juli 2021. [3]

Voetnoten

1.Zie productie 3 bij dagvaarding en
2.Zie productie 1 bij conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie
3.type: WD