Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.[eiser] ,
[eiseres],
1.De procedure
- de dagvaarding van 7 december 2020, met 15 producties;
- de conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in reconventie, met 7 producties;
- het tussenvonnis van 24 februari 2021;
- de conclusie van antwoord in reconventie, tevens akte wijziging eis in conventie, met 11 producties (genummerd 16 tot en met 26);
- de van de zijde van [gedaagde] ter griffie op 11 juni 2021 ingekomen productie 8;
2.De feiten
3.Het geschil
in conventie
(i) verklaart voor recht dat de strook grond (primair) geheel of (subsidiair) gedeeltelijk als gevolg van verkrijgende dan wel bevrijdende verjaring eigendom is geworden van [eisers] ;
(ii) [gedaagde] veroordeelt om mee te werken aan de inschrijving in de openbare registers van de eigendomsverkrijging van de strook grond door [eisers] , waarbij de kosten tussen partijen gelijkelijk zullen worden gedeeld;
(iii) [gedaagde] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 99,00, te vermeerderen met rente;
(iv) [gedaagde] veroordeelt in de kosten van dit geding, te vermeerderen met nakosten en met rente over proceskosten en nakosten.
[gedaagde] heeft een aan [eisers] toebehorende bewakingscamera onherstelbaar beschadigd. [gedaagde] heeft hiermee onrechtmatig jegens [eisers] gehandeld en dient de schade van [eisers] van € 99,00 aan laatstgenoemde te vergoeden.
Wat betreft het achterste deel van de strook grond, gelegen tussen de poort en de garage, refereert [gedaagde] zich aan het oordeel van de rechtbank.
Wat betreft de voorzijde van de strook, gelegen tussen de [straatnaam] en de poort, betwist [gedaagde] dat [eisers] of diens rechtsvoorganger deze op enig moment in bezit heeft genomen. [eisers] is dan ook niet als gevolg van verjaring eigenaar van dit deel van de strook geworden. [gedaagde] heeft nog steeds als eigenaar te gelden.
betwist daarnaast de bewakingscamera van [eisers] te hebben beschadigd.
(i) de zaken te verwijderen die [eisers] heeft bevestigd aan, op of in de zijgevel/ zijmuur van de opstal van [gedaagde] achter de poort, één en ander op straffe van een dwangsom;
(ii) [gedaagde] in de gelegenheid te stellen om zijn opstal vanaf het erf van [eisers] te laten inspecteren op eventuele schade aan de genoemde zijmuur, één en ander op straffe van een dwangsom.
4.De beoordeling
in conventie
De rechtbank neemt bij de beoordeling het navolgende tot uitgangspunt.
Op grond van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is het aan [eisers] om feiten die ondersteuning geven aan zijn standpunt dat van inbezitneming door hem sprake is, te stellen en, waar [gedaagde] deze feiten betwist, hiervan bewijs te leveren.
Met betrekking tot de verschillende heggen en bosschages is duidelijk geworden dat de situatie ter plekke gedurende de gestelde verjaringstermijn aan diverse veranderingen onderhevig is geweest. Daarbij bestaat tussen partijen verschil van mening over het antwoord op de vraag wie wat wanneer heeft aangeplant c.q. verwijderd. De rechtbank stelt vast dat de door [eisers] overgelegde schriftelijke verklaringen onvoldoende duidelijk en eenduidig zijn over het antwoord op de vraag wanneer welke soort erfafscheiding (beplanting/ border) door [eisers] is gerealiseerd. Met name blijkt uit die verklaringen niet dat sprake is van een door [eisers] gecreëerde situatie die als inbezitneming moet worden beschouwd en die de volle periode van 20 jaar heeft bestreken.
Bij dit alles komt nog dat [gedaagde] heeft gesteld en [eisers] niet heeft betwist dat (i) [gedaagde] gedurende de gestelde verjaringstermijn zelf steeds gebruik is blijven maken van het betwiste deel van de strook grond voor het plegen van onderhoud aan zijn woning en het lappen van ramen en (ii) visite van [gedaagde] fietsen op dat deel van de strook placht neer te zetten. Uit deze onweersproken stellingen van [gedaagde] blijkt dat van exclusief gebruik door [eisers] geen sprake is geweest.