ECLI:NL:RBNHO:2021:6405

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 juli 2021
Publicatiedatum
29 juli 2021
Zaaknummer
15-204667-20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor poging tot diefstal met geweld en schieten in been van aangever; veroordeling voor voorhanden hebben van een revolver en munitie, witwassen en dealen van cocaïne

Op 29 juli 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder poging tot diefstal met geweld en het schieten in het been van de aangever. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot moord en de poging tot zware mishandeling, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte deze feiten had gepleegd. De rechtbank oordeelde dat de bewijsvoering, waaronder getuigenverklaringen en forensisch bewijs, onvoldoende was om de verdachte te veroordelen voor deze ernstige beschuldigingen. De aangever had verklaard dat hij op 7 april 2020 in zijn woning was benaderd door een man die zich voordeed als pakketbezorger en hem vervolgens met een vuurwapen bedreigde. De rechtbank kon echter niet vaststellen dat de verdachte de dader was, mede door de onduidelijkheid in de getuigenverklaringen en het gebrek aan direct bewijs.

De rechtbank heeft de verdachte wel veroordeeld voor het voorhanden hebben van een revolver en munitie, witwassen van een geldbedrag van € 2.800,- en het dealen van cocaïne. Dit oordeel was gebaseerd op het bewijs dat tijdens een doorzoeking van de woning van de moeder van de verdachte was aangetroffen, waaronder de revolver en het geldbedrag. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wist dat het geld afkomstig was uit misdrijf en dat hij betrokken was bij de handel in cocaïne. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van veertien maanden, met aftrek van voorarrest, en de rechtbank heeft de verbeurdverklaring van de in beslag genomen goederen gelast.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15-204667-20 en 15-000349-19 (vord tul) (P)
Uitspraakdatum: 29 juli 2021
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 15 juli 2021 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum- en plaats]
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres 1]
thans gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R.P. Peters en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. W.K. Cheng, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 7 april 2020 te Alkmaar ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, opzettelijk met een vuurwapen een of meer kogel(s) heeft afgevuurd op en/of in de richting van het lichaam van die [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 07 juli 2020 te Alkmaar aan een persoon genaamd [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een schotwond in zijn been en een beenbreuk, althans blijvend(e) en ontsierend(e) litteken(s)), heeft toegebracht, door deze opzettelijk in zijn been te schieten;
1. meer subsidiair
hij op of omstreeks 7 april 2020 te Alkmaar, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, (te weten [slachtoffer] ), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet vanaf zeer korte afstand, met een vuurwapen in de richting van die [slachtoffer] heeft geschoten, waarbij hij in zijn bovenbeen is geraakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op of omstreeks 7 april 2020 te Alkmaar, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om (in/uit een woning gelegen aan de [adres 2] ) een hoeveelheid hennep, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en deze voorgenomen diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer] , te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren en/of met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van een hoeveelheid hennep, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [slachtoffer] toebehoorde welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s)
- heeft aangebeld bij de intercom van de woning en/of vervolgens het trappenhuis is ingelopen en/of
- zich heeft voorgedaan als pakketbezorger en/of aan voornoemde [slachtoffer] een [naam 3] -pakketje heeft afgegeven en/of zich aldus de toegang tot de flat/trappenhuis heeft verschaft door middel van een valse order en/of
- die [slachtoffer] op/tegen de rug heeft geduwd en/of
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan die [slachtoffer] heeft getoond en/of (daarbij) dreigend heeft gezegd “Je weet waarvoor ik kom, geef het mij” en/of
- die [slachtoffer] om/bij de arm heeft vastgepakt en/of heeft meegetrokken (verder de woning van die [slachtoffer] in) en/of
- dreigend heeft gezegd “als je niet meewerkt, dan schiet ik” en/of “in het eerste schot zit geen kogel, maar de volgende zal raak zijn” althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of vervolgens de trekker heeft overgehaald en/of
- (vervolgens) met een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op/in het rechterbeen van die [slachtoffer] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3
hij in of omstreeks de periode van 7 april 2020 tot en met 10 juni 2020 in de gemeente Alkmaar en/of in de gemeente Heerhugowaard, althans in Nederland
- een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een revolver, van het merk Smith & Wesson, kaliber .38 zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en/of
- munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 4 patronen voorhanden heeft gehad;
4
hij op of omstreeks 10 juni 2020, te Heerhugowaard, althans in Nederland, een voorwerp, te weten een geldbedrag en/of een of meerdere horloges, heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van een voorwerp, te weten voornoemd geldbedrag en/of horloges gebruik heeft gemaakt, en/of de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende was en/of wie dit voorwerp voorhanden had, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat dit voorwerp - onmiddellijk of middellijk - (mede) afkomstig was uit enig misdrijf
5
hij in of omstreeks de periode van 6 april 2020 tot en met 10 augustus 2020 te Heerhugowaard, althans in Nederland, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair tot en met 5 ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte bij gebrek aan wettig en overtuigend bewijs dient te worden vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. Op het verweer zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak feiten 1 primair, subsidiair, meer subsidiair en 2
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair, subsidiair, meer subsidiair en 2 ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De aangever heeft verklaard dat hij in zijn woning aan de [adres 2] een grote hoeveelheid wiet had, die hij voor een opdrachtgever moest knippen. Op 6 april 2020 in de avond heeft de aangever cocaïne gekocht die door zijn dealer bij hem in huis werd afgeleverd. De aangever vermoedt dat de dealer de grote hoeveelheid wiet in zijn woning heeft gezien. Op 7 april 2020 tussen 11:30 uur en 11:45 uur werd aangebeld bij de woning van de aangever. Zonder te kijken wie het was heeft de aangever de deur beneden in het gebouw opengemaakt, zodat degene die had aangebeld naar boven naar de woning van de aangever kon lopen. De aangever zag dat er een man met een mondkapje op en met een pakketje van [naam 3] in zijn handen naar zijn woning kwam lopen. De man vroeg aan de aangever of hij een pakketje voor zijn buren wilde aannemen. De aangever nam het pakketje aan. Terwijl hij het pakketje binnen wilde leggen werd hij door de man geduwd waardoor hij verder de woning in stapte. De man kwam achter hem aan en deed de deur dicht. Hij richtte een pistool (later in de aangifte door de aangever omschreven als een revolver) op de borst van de aangever en zei tegen hem: “Je weet waar ik voor kom. Geef het mij.” De aangever wilde de wiet niet afgeven. Hij werd vastgepakt, maar rukte zich los. Hierop dreigde de man dat hij zou schieten. Hij zei dat er in het eerste schot geen kogel zou zitten, maar dat het daarna raak zou zijn. Vervolgens haalde de man de trekker over en was er alleen een klik te horen. De aangever dacht dat het wapen niet echt was en sommeerde de man zijn woning te verlaten. Hierop hoorde hij een harde knal, voelde pijn in zijn rechterbeen en bleek beschoten te zijn. De man is de woning uit gevlucht en de aangever heeft 112 gebeld. De aangever moest door de verwonding worden geopereerd aan zijn been, waarbij een pin in het been is geplaatst en een deel van de kogel is verwijderd. Fragmenten van de kogel zijn in het been achtergebleven.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de door haar aangedragen bewijsmiddelen, in onderling verband bezien, volgt dat de verdachte degene is geweest die de aangever van zijn wiet heeft willen beroven en de aangever in zijn been heeft geschoten. De rechtbank deelt dit standpunt niet en overweegt daartoe het volgende.
Uit onderzoek aan de telefoon van de aangever blijkt de dealer die op 6 april 2020 cocaïne bij hem heeft bezorgd [naam 1] te zijn. Ter zitting heeft de verdachte erkend [naam 1] te kennen. In het dossier wordt de suggestie gewekt dat [naam 1] wetenschap had van de aanwezigheid van wiet in de woning van de aangever en dat hij de verdachte daarover heeft getipt dan wel de opdracht heeft gegeven de wiet te stelen. Dat baseert de politie op het onderzoek naar de zendmastgegevens van de telefoons van de verdachte en [naam 1] . Hieruit is naar voren gekomen dat de telefoon van [naam 1] op 6 april 2020 omstreeks 21:15 uur een zendmast aanstraalde in de omgeving van de [adres 2] , wat overeen lijkt te komen met de verklaring van de aangever dat hij die avond is bezocht door zijn dealer. Vervolgens zouden de telefoons van [naam 1] en de verdachte beide een periode in de binnenstad van Alkmaar zijn geweest. De telefoon van de verdachte straalde op 7 april 2020 om 12:19 uur een zendmast aan op de [adres 3] in Alkmaar (Oudorp), op een afstand van ongeveer 750 meter van de [adres 2] . Ongeveer een uur na het voorval waren de telefoons van de verdachte en [naam 1] volgens het onderzoek allebei in Heerhugowaard, in de omgeving waar de verdachte bij zijn moeder zou verblijven. De rechtbank stelt voorop dat zendmastgegevens weliswaar een indicatie kunnen vormen van de omgeving waarin de gebruikers van de telefoons zich hebben begeven, maar dat deze gegevens onvoldoende nauwkeurig zijn om hierover harde uitspraken te doen. Op basis van de zendmastgegevens van de telefoons kan dan ook niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat de verdachte en [naam 1] elkaar op 6 april 2020 in de avond hebben ontmoet in het centrum van Alkmaar, dat de verdachte ten tijde van het plegen van het delict in de woning van aangever was, noch dat de verdachte en [naam 1] elkaar na het incident hebben ontmoet in de woning van de moeder van de verdachte, waar de verdachte verbleef.
Bij het incident op 7 april 2020 is door de dader gebruik gemaakt van een doos van het bedrijf [naam 3] , die door een op de doos aanwezige barcode te herleiden was tot de verdachte. De verdachte heeft de doos op 30 maart 2020 op het adres van zijn moeder ontvangen, wat hij ook heeft bevestigd. Op de doos zijn bij onderzoek DNA-sporen en vingerafdrukken aangetroffen, waaronder van de verdachte. Op het plakband waarmee de doos na opening weer is dichtgeplakt is een DNA-mengprofiel aangetroffen van minimaal twee personen. Het DNA kan volgens het onderzoek afkomstig zijn van de verdachte en [naam 1] . Hoewel met name de op het plakband aangetroffen DNA-sporen kunnen wijzen op betrokkenheid van de verdachte bij de overval op de aangever, kan de rechtbank niet vaststellen dat deze sporen op het plakband zijn terecht gekomen door rechtstreekse aanraking door de verdachte. De door de raadsman ter zitting geopperde mogelijkheid dat het DNA van de verdachte al op de doos aanwezig was en aan het plakband is gaan hechten nadat dit erop is geplakt kan op basis van de beschikbare informatie niet worden uitgesloten. Daarbij komt dat op andere delen van de doos ook het DNA-profiel van minimaal twee andere onbekend gebleven personen is aangetroffen, waaruit kan worden afgeleid dat naast de verdachte (en [naam 1] en de aangever), nog minimaal twee anderen de doos in handen moeten hebben gehad. Oftewel, het feit dat de doos die bij de verdachte was afgeleverd een week later is gebruikt bij de overval, kan niet zonder meer tot de conclusie leiden dat de verdachte de dader moet zijn geweest.
De aangever en de getuige [naam 2] hebben een signalement gegeven van de dader en de door hem gedragen kleding. Zij verklaren een licht getinte man te hebben gezien van ongeveer 1.80 m. lang, die tussen de 20 en 30 jaar oud is en een slank postuur heeft. Hij droeg een (groen) mondkapje en een rood shirt. Getuige [naam 2] heeft verklaard dat het shirt korte mouwen en een gele opdruk had, verder zou de dader een zwarte broek van gladde stof dragen. Bij de verdachte is tijdens de huiszoeking op zijn inschrijfadres bij zijn vader een set werkkleding van bezorgdienst [naam 4] in beslag genomen. Deze set bestond uit een zwarte werkbroek en een rood shirt met lange mouwen met een wit embleem. Het rode shirt komt niet overeen met de beschrijving van de getuige en kan dan ook niet tot het bewijs van de ten laste gelegde feiten 1 en 2 dienen. Dat de verdachte meer rode shirts van [naam 4] heeft, omdat hij voor dat bedrijf werkt via een onderaannemer en dat hij ook een polo met korte mouw heeft, leidt niet tot een ander oordeel, omdat met de hoeveelheid pakketbezorgers van [naam 4] en andere bezorgdiensten met rode bedrijfskleding deze shirts onvoldoende onderscheidend zijn. Ook de door aangever en getuige [naam 2] gegeven beschrijving van de dader, waaraan de verdachte op zich voldoet, is algemeen en weinig onderscheidend. Aan deze omstandigheden kan dan ook geen doorslaggevend gewicht worden toegekend.
Ook aan de omstandigheid dat de aangever ter zitting als getuige heeft verklaard de verdachte aan zijn stem en postuur te herkennen als de persoon die op 7 april 2020 in zijn woning was om de drugs te stelen en hem heeft beschoten, kan geen doorslaggevende waarde worden gehecht. Daartoe overweegt de rechtbank dat twijfel kan bestaan aan de betrouwbaarheid van de herkenning, nu de aangever voorafgaande aan zijn getuigenverklaring gedurende de gehele behandeling van de zaak in de zittingszaal aanwezig is geweest waardoor zijn waarneming kan zijn beïnvloed. Daarnaast heeft de aangever over de stem in het geheel geen specifieke kenmerken kunnen noemen en over het postuur ook geen onderscheidende specifieke kenmerken kunnen noemen waaraan hij de verdachte heeft herkend.
In de auto die bij de verdachte in gebruik was is een revolver aangetroffen. Uit het verrichte forensisch onderzoek naar dit wapen noch uit enig ander stuk in het dossier kan worden vastgesteld dat dit aangetroffen wapen, het wapen is dat door de dader op 7 april 2020 is gebruikt. De kogel die was afgeschoten en uit het been van de aangever was verwijderd, was te vervormd om onderzocht te kunnen worden. Daarnaast lijkt de kleur van het aangetroffen wapen af te wijken van de beschrijving die de aangever van het gebruikte wapen heeft gegeven. Hij beschrijft een zilverkleurige revolver, terwijl het aangetroffen wapen donkerkleurig is.
Tijdens de huiszoeking op het adres van de moeder van de verdachte is een iPhone X aangetroffen en in beslag genomen. In deze telefoon is een Whatsapp conversatie aangetroffen tussen de verdachte en een zekere [naam 5] . [naam 5] zegt daarin dat hij van “Racist” heeft gehoord dat de verdachte een “torrie” heeft gepleegd die mislukt is. Uit onderzoek is gebleken dat “Racist” de bijnaam is van [naam 1] . Ter zitting heeft de verdachte verklaard dat die verwijzing ziet op een andere gebeurtenis. [naam 1] heeft tijdens zijn verhoor verklaard dat hij van honderden torries weet, maar niets weet over de verdachte en wat er op 7 april bij de aangever zou zijn gebeurd. Bij gebrek aan andere aanwijzingen kan niet zonder meer worden aangenomen dat in dit gesprek wordt gedoeld op de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
Hoewel er gelet op het voorgaande wel aanwijzingen zijn die zouden kunnen duiden op betrokkenheid van de verdachte bij de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zijn deze aanwijzingen naar het oordeel van de rechtbank zowel ieder afzonderlijk als in onderlinge samenhang beschouwd onvoldoende om met een voor een bewezenverklaring vereiste voldoende mate van zekerheid vast te stellen dat de verdachte deze ten laste gelegde feiten heeft gepleegd.
3.3.2.
Gedeeltelijke vrijspraak van feit 4
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat de verdachte wegens gebrek aan bewijs dient te worden vrijgesproken van het witwassen van horloges, zoals ten laste gelegd onder 4.
3.3.3
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.4
Nadere bewijsoverwegingen
Feit 3 en 4
Op 10 juni 2020 heeft in verband met de verdenking tegen de verdachte van betrokkenheid bij de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten – met machtiging van de rechter-commissaris – een doorzoeking van de woning van zijn moeder plaatsgevonden. Tijdens die doorzoeking is een autosleutel van een Mercedes aangetroffen en in beslag genomen (dossierpagina 85). Ook de betreffende Mercedes is in beslag genomen. Bij forensisch onderzoek naar deze auto is een verborgen compartiment in de middenconsole aangetroffen. In deze verborgen ruimte lagen onder meer een revolver en munitie (feit 3) en een bundel geld, in totaal € 2.800,- (feit 4).
De raadsman heeft aangevoerd dat de resultaten van de doorzoeking van de Mercedes moeten worden uitgesloten van het bewijs, omdat sprake is van een onduidelijke beslagsituatie en er geen link bestond tussen dit voertuig en enig strafbaar feit.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Zoals hiervoor is overwogen, blijkt uit het dossier dat de autosleutel bij gelegenheid van de doorzoeking van de woning van de moeder van de verdachte in beslag is genomen en dat vervolgens ook de auto in beslag is genomen. Van een onduidelijke beslagsituatie is dus geen sprake. Op grond van artikel 96b van het Wetboek van Strafvordering (Sv) was de politie vervolgens bevoegd de auto die bij de sleutel hoorde te doorzoeken met het oog op de verdenking van de feiten 1 en 2. De resultaten van de doorzoeking van de Mercedes kunnen dus voor de bewijsvoering worden gebruikt.
De raadsman heeft verder aangevoerd dat de verdachte geen wetenschap had van het verborgen compartiment in de auto en de goederen die zich daarin bevonden. Ook dit verweer verwerpt de rechtbank. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting blijkt dat de verdachte de Mercedes heeft gekocht en dat hij deze in gebruik had. Het kan daarom niet anders dan dat hij wist van het verborgen compartiment en de spullen die daarin lagen. Dat anderen, van wie de verdachte de naam niet heeft willen noemen, de auto vaak gebruikten en deze aangetroffen goederen daarin zouden hebben achtergelaten, acht de rechtbank niet aannemelijk.
Feit 3
Op de greep van de revolver die in het verborgen compartiment van de auto lag, is DNA van de verdachte aangetroffen. Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij in de periode voor zijn aanhouding op 10 juni 2020 de revolver een keer heeft vast gehad. De rechtbank acht op grond van deze omstandigheden, in onderling verband beschouwd, bewezen dat de verdachte op 10 juni 2020 een revolver met munitie voorhanden heeft gehad.
Feit 4
Gelet op het verhandelde ter zitting ziet het onder 4 ten laste gelegde witwassen van een geldbedrag op het in de auto aangetroffen bedrag van € 2.800,-. Gezien de omstandigheden waaronder dit bedrag is aangetroffen, in een verborgen compartiment van een auto die ten tijde van de inbeslagname in gebruik was bij de verdachte, tezamen met een wapen en drugs, kan het niet anders dan dat het aangetroffen geld van misdrijf afkomstig is. Evenmin als ten aanzien van het vuurwapen en de munitie, acht de rechtbank het aannemelijk dat een ander een dergelijk geldbedrag in de auto zou verstoppen. Nu de verdachte geen concrete, min of meer verifieerbare verklaring heeft gegeven voor de herkomst van het geld, acht de rechtbank bewezen dat het geld – middellijk of onmiddellijk – afkomstig was uit enig misdrijf en dat de verdachte hiervan wetenschap heeft gehad en dat geld heeft witgewassen.
Feit 5:
Bij de doorzoeking van de woning van de moeder van de verdachte is op het nachtkastje in de slaapkamer van de verdachte een Samsung telefoon aangetroffen. Gelet op de plaats waar de telefoon is aangetroffen gaat de rechtbank ervan uit dat de telefoon van de verdachte is en wordt de verklaring van de verdachte dat de telefoon van een vriend was en dat hij die nog terug wilde geven, niet aannemelijk geacht. In de telefoon zijn WhatsApp gesprekken aangetroffen. In een van de gesprekken zegt een gebruiker genaamd [naam 7] “Hoi [naam 6] ”, de voornaam van de verdachte, wat er ook op duidt dat de verdachte de gebruiker van de telefoon was. Gelet op het taalgebruik in de aangetroffen gesprekken is het vermoeden ontstaan dat sprake zou kunnen zijn van drugshandel. Vervolgens zijn twee van de WhatsApp contacten als getuige gehoord. Deze getuigen hebben beiden verklaard dat zij inderdaad al langere tijd drugs hebben gekocht bij de gebruiker van de telefoon. Deze persoon zou [naam 6] heten en zou, net als de verdachte, in een Mercedes rijden. De verdachte past binnen het door de getuigen gegeven signalement. Daarnaast heeft de getuige [naam 8] de verdachte ook van een foto die hem is getoond herkend. Hoewel deze herkenning niet dezelfde bewijskracht heeft als een herkenning bij een meervoudige fotoconfrontatie, wordt deze wel ondersteunend geacht aan de overige bewijsmiddelen. Ook de in de Mercedes aangetroffen fles GHB en MDMA pillen, hoewel niet ten laste gelegd, bevestigen het beeld dat de verdachte zich bezig hield met drugshandel.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
3
hij op 10 juni 2020 in de gemeente Heerhugowaard
- een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een revolver, van het merk Smith & Wesson, kaliber .38 zijnde een vuurwapen in de vorm van een revolver en
- munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 4 patronen
voorhanden heeft gehad;
4
hij op 10 juni 2020 te Heerhugowaard een geldbedrag voorhanden heeft gehad en van het geldbedrag de herkomst en de vindplaats heeft verborgen en verhuld terwijl hij wist, dat dit geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
5
hij in de periode van 6 april 2020 tot en met 10 augustus 2020 in Nederland, opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen aan de verdachte onder 3, 4 en 5 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 3:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
Feit 4:
witwassen;
Feit 5:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte voor alle ten laste gelegde feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaar met aftrek van voorarrest. De officier van justitie heeft daarnaast de verbeurdverklaring gevorderd van de Mercedes Benz met sleutel, de Samsung telefoon en het in de auto aangetroffen geldbedrag van € 2.800,-. De in beslag genomen verdovende middelen dienen te worden onttrokken aan het verkeer.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen met betrekking tot de strafoplegging.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich gedurende ongeveer vier maanden schuldig gemaakt aan de handel in harddrugs. Harddrugs vormen een gevaar voor de volksgezondheid en het gebruik ervan is ook bezwarend voor de samenleving, onder andere vanwege de ermee gepaard gaande vormen van criminaliteit. De verdachte heeft bovendien een vuurwapen en munitie voorhanden gehad. Ook dit zijn ernstige feiten, nu ongecontroleerd wapenbezit onaanvaardbare risico’s en gevoelens van onveiligheid in de samenleving met zich brengt. Daarnaast heeft de verdachte een geldbedrag van € 2.800,- witgewassen. Witwassen van criminele gelden vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan.
Gelet op de ernst van deze feiten komt enkel het opleggen van een gevangenisstraf als passende straf in aanmerking.
Bij het bepalen van de hoogte daarvan heeft de rechtbank verder gelet op het strafblad van de verdachte van 9 oktober 2020, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder voor opiumdelicten onherroepelijk is veroordeeld. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van verdachte mee bij de straftoemeting.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. Nu de rechtbank tot een vrijspraak van de feiten 1 en 2 komt, is deze straf aanzienlijk lager dan de straf die de officier van justitie heeft gevorderd.
Voorlopige hechtenis
De raadsman heeft verzocht de voorlopige hechtenis van de verdachte op te heffen omdat voor voortduring daarvan geen gronden aanwezig zouden en de situatie als bedoeling in artikel 67a lid 3 Sv aan de orde zou zijn.
Gelet op de bewezenverklaring en de op te leggen vrijheidsstraf, zal de rechtbank dit verzoek afwijzen. Hoewel de twaalf jaars grond en de geschokte rechtsorde niet langer aan de orde zijn gelet op de vrijspraak voor feit 1 en 2, acht de rechtbank de recidivegrond onverminderd aanwezig.

7.Bijkomende straf

De rechtbank is van oordeel dat de onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • een personenauto, merk Mercedes Benz, kenteken H-421-SR;
  • een autosleutel van Mercedes Benz;
  • een mobiele telefoon, merk Samsung;
  • een geldbedrag van € 2.750,-,
dienen te worden verbeurd verklaard.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de onder 3 tot en met 5 bewezenverklaarde feiten met betrekking tot die voorwerpen die aan de verdachte toebehoren zijn begaan of met behulp daarvan zijn begaan.
Wat betreft de Mercedes Benz met sleutel overweegt de rechtbank als volgt. Van toebehoren is sprake indien iemand als rechthebbende kan worden aangemerkt. Uit het dossier blijkt dat de verdachte de auto gefinancierd heeft, dat hij de overschrijving op kenteken heeft geregeld en dat hij dagelijks gebruik maakte van de auto. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat de verdachte als rechthebbende kan worden aangemerkt en de auto hem toebehoort. Het enkele feit dat het kenteken van de auto op naam is gesteld van zijn vriendin, staat daar niet aan in de weg.

8.Vermogensmaatregel

De rechtbank is van oordeel dat de onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • een vuurwapen, merk Smith & Wesson (G1167776);
  • vier patronen, merk Gfl 38 Special (G1167770);
  • twee stuks verdovende middelen (G1167782);
  • dertig stuks verdovende middelen (G1167785);
  • een fles verdovende middelen (1167782),
dienen te worden onttrokken aan het verkeer. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de onder 3 tot en met 5 bewezen verklaarde feiten met betrekking tot die voorwerpen zijn begaan en het ongecontroleerde bezit van die voorwerpen is in strijd met de wet of het algemeen belang.

9. Overige beslissingen omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen

In de woning van de moeder van de verdachte is een geldbedrag van € 26.605,- in beslag genomen.
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat € 20.000,- dient te worden teruggegeven aan de moeder van de verdachte en € 1.500,- aan de broer van de verdachte. Het beslag op het resterende bedrag, dat aan de verdachte toebehoort, dient daarop te blijven rusten omdat zij bij de rechter-commissaris een machtiging tot conservatoir beslag heeft ingediend ten behoeve van verhaal in verband met de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft de teruggave aan de rechthebbenden van het gehele bedrag bepleit.
De rechtbank is van oordeel dat het onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten een geldbedrag van € 26.605,-, dient te worden teruggegeven aan de rechthebbenden.

10.Vordering benadeelde partij

Mr. J.M. Comans-Diesveldt heeft namens de benadeelde partij [slachtoffer] een vordering tot schadevergoeding van € 19.695,- ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat nu niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 en 2 is tenlastegelegd, de benadeelde partij niet in de vordering, die betrekking heeft op dat ten laste gelegde feit, kan worden ontvangen.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering en daarbij bepalen dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

11.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 4 maart 2019 in de zaak met parketnummer 15-000349-19 heeft de politierechter te Noord-Holland de verdachte ter zake van artikel 2 onder B en C van de Opiumwet veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 20 uren, bij niet of niet naar behoren te verrichten te vervangen door 10 dagen hechtenis. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 19 maart 2019 aan de verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 18 maart 2019 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet verstreken.
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering dient te worden toegewezen, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat de verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.

12.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 33, 33a, 36b, 36c, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht;
artikel 26 en 55 van de Wet wapens en munitie;
artikel 2 en 10 van de Opiumwet.

13.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 primair, 1 subsidiair en 1 meer subsidiair en 2 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 3, 4 en 5 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 3, 4 en 5 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
14 (veertien) maanden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst af het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis.
Verklaart verbeurd:
  • een personenauto, merk Mercedes Benz, kenteken H-421-SR (1147646);
  • een Mercedes Benz autosleutel (602034);
  • een mobiele telefoon, merk Samsung (602029);
  • een geldbedrag, groot € 2.750,-.
Onttrekt aan het verkeer:
  • een vuurwapen, merk Smith & Wesson (G1167776);
  • vier patronen (G1167770);
  • twee stuks verdovende middelen (G1167782);
  • dertig stuks verdovende middelen (G1167785);
  • een fles verdovende middelen (G1167771).
Gelast de teruggave aan de rechthebbende(n) van:
- een geldbedrag, groot € 26.605,-.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering.
Bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Wijst toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 15-000349-19 en gelast de tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde taakstraf voor de duur van 20 uren, bij niet of niet naar behoren verrichten te vervangen door 10 dagen hechtenis, opgelegd bij vonnis van de politierechter d.d. 4 maart 2019.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.M.L. Rogmans, voorzitter,
mr. A.M. Koolen-Zwijnenburg en mr. N. Boots, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van Randeraat, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 juli 2021.
Mr. N.M.L. Rogmans en mr. A.M. Koolen-Zwijnenburg zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.