In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 21 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen Flightright GmbH, een rechtspersoon naar Duits recht, en KLM Cityhopper B.V. De eiseres, Flightright, heeft een vordering ingesteld tegen de vervoerder vanwege een langdurige vertraging van een vlucht op 7 maart 2019, waarbij de passagier meer dan drie uur vertraging op de eindbestemming heeft opgelopen. De vertraging was het gevolg van beslissingen van de luchtverkeersleiding, die de capaciteit van de luchthaven Schiphol had beperkt, wat leidde tot een CTOT (Calculated Take Off Time) die meerdere keren werd herzien.
Flightright vorderde compensatie op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering, annulering of langdurige vertraging van vluchten. De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, zoals weersomstandigheden en beslissingen van de luchtverkeersleiding. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder voldoende had aangetoond dat de vertraging het gevolg was van deze buitengewone omstandigheden en dat de vervoerder geen invloed had op de situatie.
Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering van Flightright afgewezen en de proceskosten voor rekening van Flightright gesteld. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor luchtvaartmaatschappijen om te voldoen aan de regelgeving omtrent compensatie, maar ook de mogelijkheid om zich te beroepen op buitengewone omstandigheden die hen vrijstellen van deze verplichtingen.