In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 21 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en TAP Air Portugal, de vervoerder. De passagier had een vervoersovereenkomst gesloten voor een vlucht van Faro naar Amsterdam via Lissabon, die op 2 januari 2020 werd geannuleerd. De passagier verzocht compensatie van € 400,00, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004. De vervoerder betwistte de verschuldigdheid van de compensatie en voerde aan dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk slechte weersomstandigheden in Lissabon.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vervoerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat de annulering uitsluitend te wijten was aan de weersomstandigheden. De vervoerder had niet kunnen aantonen dat er geen andere optie was dan annulering. De rechter oordeelde dat de vervoerder in beginsel verplicht was om compensatie te betalen, tenzij deze kon aantonen dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden. De kantonrechter wees de vordering van de passagier toe en veroordeelde de vervoerder tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente.
Daarnaast werden de proceskosten aan de kant van de passagier toegewezen, terwijl het verzoek om buitengerechtelijke incassokosten werd afgewezen. De kantonrechter concludeerde dat de vervoerder grotendeels ongelijk had gekregen en dat de passagier recht had op compensatie op basis van de Europese regelgeving. De beschikking werd openbaar uitgesproken, en er stond geen hoger beroep open tegen deze uitspraak.