ECLI:NL:RBNHO:2021:6327

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 juli 2021
Publicatiedatum
27 juli 2021
Zaaknummer
15/075588-20 en 15/025514-20 (ttz gev.) (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf en terbeschikkingstelling voor poging tot doodslag en andere strafbare feiten

Op 29 juli 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder poging tot doodslag, bedreiging, opzetheling en het voorhanden hebben van vuurwapens en pepperspray. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 21 maart 2020 in Den Helder met een vuurwapen op een slachtoffer heeft geschoten, en dat hij op 15 maart 2020 ook meerdere keren met een vuurwapen heeft geschoten in de richting van twee andere slachtoffers. De verdachte heeft zich beroepen op noodweer, maar de rechtbank heeft dit verweer verworpen, omdat niet is aangetoond dat er sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden en terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is, gezien zijn psychische stoornis en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd. De rechtbank heeft de in beslag genomen vuurwapens en munitie onttrokken aan het verkeer en de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15/075588-20 en 15/025514-20 (ttz gev.) (P)
Uitspraakdatum: 29 juli 2021
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 15 juli 2021 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in [detentieadres] .
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. G. Visser, en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. R.J. Wortelboer, advocaat te Den Helder, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na aanpassing van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
In de zaak met parketnummer 15/075588-20
1.
hij op of omstreeks 21 maart 2020 te Den Helder tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) meerdere malen met een vuurwapen geschoten op die [slachtoffer 1] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 15 maart 2020 te Den Helder ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, immers heeft verdachte meerdere malen met een vuurwapen geschoten op voornoemde perso(o)n(en), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 maart 2020 te Den Helder [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door meerdere malen met een vuurwapen te schieten op en/of in de richting voornoemde perso(o)n(en);
3.
hij in of omstreeks de periode van 15 maart 2020 tot en met 21 maart 2020 te Den Helder een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een semi automatisch pistool (inclusief patroonhouder), van het merk Cz Vz 27 (voorzien van wapennummer 102051), kaliber 7,65mm x 17 zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad;
In de zaak met parketnummer 15/025514-20
1.
hij op of omstreeks 16 augustus 2019 te Den Helder tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in/uit een woning aan [adres] , een paspoort en/of een ID-kaart en/of een portemonnee en/of een geldbedrag van ongeveer 460 euro en/of een een tas en/of een of meerdere bankpassen in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 4] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 16 augustus 2019 tot en met 11 september 2019 te Den Helder, althans in Nederland een of meer goederen, te weten een paspoort en/of een ID-kaart en/of een portemonnee en/of een geldbedrag van ongeveer 460 euro en/of een een tas en/of een of meerdere bankpassen heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
2.
hij op of omstreeks 11 september 2019 te Den Helder, althans in Nederland, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, - te weten een vuurwapen (type: lady killer, kleur: zwart, merk: Ekol, type: Volga, kaliber: 9 mm P.A.K.), zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool, voorhanden heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 11 september 2019 te Den Helder, althans in Nederland, een wapen van categorie II, onder 6 van de Wet wapens en munitie, te weten pepperspray, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met giftige, verstikkende, weerloosmakende, traanverwekkende en soortgelijke stoffen voorhanden heeft gehad.

2. Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaardingen geldig zijn, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaken, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
In de zaak met parketnummer 15/075588-20 heeft de officier van justitie gerekwireerd tot vrijspraak van de onder 1 ten laste gelegde bestanddelen medeplegen en voorbedachte raad en van de onder 2 primair ten laste gelegde voorbedachte raad. De officier van justitie heeft – behoudens deze partiële vrijspraken – gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1, 2 primair en 3 ten laste gelegde feiten.
In de zaak met parketnummer 15/025514-20 heeft de officier van justitie gerekwireerd tot
bewezenverklaring van de onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten.
3.2
Standpunt van de verdediging
In de zaak met parketnummer 15/075588-20 heeft de raadsman zich ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde bestanddelen voorbedachte raad en medeplegen. Voor het overige heeft hij zich met betrekking tot de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van het onder 2 primair ten laste gelegde feit heeft de raadsman bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken, omdat – kort gezegd – de verdachte geen, ook niet in voorwaardelijke zin, opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] . De verdachte dient bij gebrek aan bewijs eveneens vrijgesproken te worden van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde feit, voor zover dat feit ziet op [slachtoffer 3] . De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft het onder 2 subsidiair ten laste gelegde feit, voor zover dat feit ziet op [slachtoffer 2] , en het onder 3 ten laste gelegde feit.
In de zaak met parketnummer 15/025514-20 heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de verdachte bij gebrek aan bewijs dient te worden vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde feit. Ten aanzien van het onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraken
In de zaak met parketnummer 15/075588-20, feit 1
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het dossier geen wettig en overtuigend bewijs bevat voor de in de zaak met parketnummer 15/075588-20 onder 1 ten laste gelegde bestanddelen medeplegen en voorbedachte raad. De verdachte wordt hiervan dan ook vrijgesproken.
In de zaak met parketnummer 15/075588-20, feit 2 primair
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte in de zaak met parketnummer 15/075588-20 onder 2 primair ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Voor een bewezenverklaring van een poging tot moord of doodslag, zoals onder 2 primair ten laste gelegd, is nodig dat de verdachte handelingen heeft verricht waardoor het voornemen van de verdachte om een ander van het leven te beroven werd geopenbaard, in die zin dat hij daartoe het opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, heeft gehad. Naar het oordeel van de rechtbank kan echter niet wettig en overtuigend worden bewezen dat de gedragingen van de verdachte jegens [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] handelingen als hiervoor bedoeld vormden. Daartoe wordt het volgende overwogen.
De verdachte heeft verklaard dat hij op de [adres] in Den Helder bewust met een vuurwapen een maal links en een maal rechts naast [slachtoffer 2] heeft geschoten om hem bang te maken. Bij de rechter-commissaris heeft de verdachte verklaard dat de afstand tussen hem en [slachtoffer 2] daarbij vier à vijf meter moet zijn geweest en dat hij een meter naast [slachtoffer 2] schoot. Bij de rechter-commissaris heeft [slachtoffer 2] over het incident verklaard dat de verdachte al schietend op hem af kwam. Toen hij tot op een meter of een halve meter was genaderd, heeft de verdachte volgens [slachtoffer 2] ook een paar keer een schot gelost. Hij schoot het hele magazijn leeg. De verdachte schoot gericht maar raakte hem niet, aldus [slachtoffer 2] . Het incident is vastgelegd op camerabeelden. Blijkens het proces-verbaal van uitkijken van deze camerabeelden heeft de verdachte in zijn rechterhand een voorwerp dat hij met gestrekte arm in de richting van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] wijst, terwijl hij in hun richting loopt. De exacte momenten waarop door de verdachte is geschoten blijken echter niet uit deze beelden nu er geen mondingsvuur waarneembaar is. Op de plaats delict zijn ook geen kogelinslagen aangetroffen. De rechtbank kan op basis van de beschikbare stukken derhalve niet vaststellen op welk moment, hoe vaak, in welke richting en ter hoogte van welke lichaamsdelen van [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] de verdachte heeft geschoten. Daarom kan niet met voldoende zekerheid de conclusie worden getrokken dat zich een voornemen van de verdachte heeft geopenbaard om [slachtoffer 2] of [slachtoffer 3] van het leven te beroven. De enkele omstandigheid dat de verdachte meerdere schoten heeft gelost terwijl [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zich vóór hem bevonden is daarvoor naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende.
Het voorgaande brengt mee dat de verdachte ten aanzien van dit feit moet worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging tot moord of doodslag. De rechtbank is, gelet op de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen, echter wel van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de subsidiair ten laste gelegde bedreiging van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] .
In de zaak met parketnummer 15/025514-20, feit 1 primairNaar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte in de zaak met parketnummer 15/025514-20 onder 1 primair ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Onder 1 is primair het medeplegen van een diefstal ten laste gelegd, waarbij uit de woning
aan de [adres] te Den Helder een paspoort en/of een ID-kaart en/of een
portemonnee en/of een geldbedrag van ongeveer 460 euro en/of een tas en/of een of meerdere bankpassen zouden zijn ontvreemd. Deze diefstal is bekend door [naam] , die tijdens zijn verhoor als verdachte heeft aangegeven dat de verdachte het raam kapot gemaakt had met een steen, waarna [naam] naar binnen is gegaan en het huis heeft doorzocht. Volgens [naam] is de verdachte mee naar binnen gegaan. Bij een doorzoeking van de woning van de verdachte zijn de ontvreemde ID-kaart en bankpassen aangetroffen.
De verdachte heeft verklaard dat hij de inbraak niet heeft gepleegd en daarvan ook niets wist, maar dat hij de in zijn woning aangetroffen goederen bewaarde voor [naam] . Hij heeft niet gevraagd aan [naam] waar deze goederen vandaan kwamen.
De rechtbank constateert dat de verklaring van [naam] het enige rechtstreekse bewijs is voor de betrokkenheid van de verdachte bij de ten laste gelegde inbraak. Op de plaats delict zijn geen sporen aangetroffen die kunnen worden gelinkt aan de verdachte. Uit het aanstralen van twee zendmasten door verdachtes telefoon in de omgeving van en omstreeks het tijdstip van de inbraak kan naar het oordeel van de rechtbank niet de conclusie worden getrokken dat de verdachte zich aan de inbraak schuldig heeft gemaakt, nu de woning van de verdachte zich in dezelfde omgeving bevond. Een deel van de bij die inbraak weggenomen goederen is geruime tijd na de inbraak onder de verdachte aangetroffen. Dit alles maakt dat de rechtbank niet de overtuiging heeft dat de verdachte betrokken is geweest bij deze inbraak, laat staan dat sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte en [naam] daarbij.
Het voorgaande brengt mee dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde woninginbraak in vereniging. De rechtbank is, gelet op de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen, echter wel van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de subsidiair ten laste gelegde opzetheling.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de in de zaak met parketnummer 15/075588-20 onder 1, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde feiten en de in de zaak met parketnummer 15/025514-20 onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.3
Bewijsmotivering
Zoals hiervoor onder 3.3.1 overwogen, heeft de verdachte erkend dat hij tijdens de ontmoeting met [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] op de [adres] in Den Helder bewust met een vuurwapen een maal links en een maal rechts naast [slachtoffer 2] heeft geschoten om hem bang te maken en daarbij tegen [slachtoffer 2] gezegd dat hij hem de volgende keer door zijn hoofd zou schieten. Deze verklaring van de verdachte komt in grote lijnen overeen met de aangifte van [slachtoffer 2] , die eveneens aangeeft dat er meerdere keren door de verdachte is geschoten en dat de verdachte tegen hem heeft gezegd dat hij hem de volgende keer in het hoofd zou schieten. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een bedreiging van dien aard en onder zodanige omstandigheden gedaan dat bij [slachtoffer 2] de redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee werd gedreigd ook zou worden gepleegd.
De raadsman heeft betwist dat ook bij [slachtoffer 3] een zodanige vrees kon ontstaan, omdat het onaannemelijk is dat de verdachte richting [slachtoffer 3] heeft geschoten en dreigende woorden in diens richting heeft geuit. De rechtbank volgt de raadsman niet in dit verweer. Er bestaan weliswaar geen aanwijzingen dat de verdachte zich verbaal tot [slachtoffer 3] heeft gericht, maar uit de camerabeelden, die deel uitmaken van het dossier en ook door de rechtbank zijn bekeken, blijkt dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] samen (naast elkaar) over straat lopen op het moment dat de verdachte met zijn vuurwapen op hen afkomt. Kort daarna heeft de verdachte met het vuurwapen meerdere schoten gelost, die niet ver van [slachtoffer 3] kunnen zijn terechtgekomen. Onder die omstandigheden kon naar het oordeel van de rechtbank, objectief beschouwd, ook bij [slachtoffer 3] de redelijke vrees ontstaan dat de verdachte jegens hem een zware mishandeling dan wel enig misdrijf tegen het leven gericht zou begaan.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de in de zaak met parketnummer 15/075588-20 onder 1, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde feiten en de in de zaak met parketnummer 15/025514-20 onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
In de zaak met parketnummer 15/075588-20
1.
hij op 21 maart 2020 te Den Helder ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, immers heeft verdachte meerdere malen met een vuurwapen geschoten op die [slachtoffer 1] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2 subsidiair.
hij op 15 maart 2020 te Den Helder [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, door meerdere malen met een vuurwapen te schieten in de richting van voornoemde personen;
3.
hij in de periode van 15 maart 2020 tot en met 21 maart 2020 te Den Helder een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een semiautomatisch pistool (inclusief patroonhouder), van het merk Cz Vz 27 (voorzien van wapennummer 102051), kaliber 7,65mm x 17 zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad;
In de zaak met parketnummer 15/025514-20
1 subsidiair.
hij op 11 september 2019 te Den Helder, een ID-kaart en meerdere bankpassen voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van deze goederen wist dat het door misdrijf verkregen goederen betrof;
2.
hij op 11 september 2019 te Den Helder, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen (type: lady killer, kleur: zwart, merk: Ekol, type: Volga, kaliber: 9 mm P.A.K.), zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool, voorhanden heeft gehad;
3.
hij op 11 september 2019 te Den Helder, een wapen van categorie II, onder 6 van de Wet wapens en munitie, te weten pepperspray, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met giftige, verstikkende, weerloosmakende, traanverwekkende en soortgelijke stoffen voorhanden heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taalfouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie

Het bewezenverklaarde levert op:
In de zaak met parketnummer 15/075588-20
1.
poging doodslag
2 subsidiair.
de eendaadse samenloop van
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd
en
bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd
3.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
In de zaak met parketnummer 15/025514-20
1. subsidiair.
opzetheling
2.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
3.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II

5.Strafbaarheid van de feiten

5.1
Standpunt van de verdediging
Ter terechtzitting heeft de raadsman overeenkomstig zijn pleitnota aangevoerd dat de verdachte bij het begaan van het in de zaak met parketnummer 15/075588-20 onder 1 ten laste gelegde feit heeft gehandeld uit noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De raadsman heeft gesteld dat de verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.
Daartoe heeft de verdediging de volgende feiten en omstandigheden aangevoerd.
Het latere slachtoffer [slachtoffer 1] is samen met [naam] naar Den Helder gekomen om een drugsdeal met de verdachte te sluiten. Op enig moment is de verdachte voor [slachtoffer 1] en [naam] uit een steeg in gelopen, tot bij de deur van de schuur waar men de deal zou afwikkelen. Bij die deur aangekomen, hoorde de verdachte vlak achter zich het geluid van het doorladen van een pistool en meende hij dat hij beroofd, of misschien nog erger, dreigde te worden. De verdachte draaide zich om, keek in het pistool van [slachtoffer 1] , zag naast [slachtoffer 1] en [naam] nog twee andere (gewapende) personen en hij zag dat [slachtoffer 1] zijn pistool naar beneden hield om dat nogmaals door te laden. De verdachte trok zijn eigen pistool en schoot op [slachtoffer 1] .
5.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep op noodweer dient te worden verworpen, aangezien uit het dossier noch uit het verhandelde ter terechtzitting aannemelijk is geworden dat sprake was van feiten en omstandigheden die een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding opleveren waartegen de verdachte zich noodzakelijkerwijs moest verdedigen. Daartoe heeft de officier van justitie onder meer naar voren gebracht dat zij de verklaring van de verdachte over de gang van zaken in de steeg zeer onaannemelijk acht. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de verklaring van de verdachte dat [slachtoffer 1] een vuurwapen had en dit op de verdachte heeft gericht niet is gesubstantieerd en gelet op de bevindingen in het dossier onvoldoende aannemelijk is geworden. Ook zijn stelling dat hij werd bedreigd door meerdere mannen, waaronder [slachtoffer 1] met vuurwapen en [naam] met een mes, wordt niet ondersteund door andere bewijsmiddelen.
5.3
Oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat het handelen van de verdachte was geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, waaronder, onder omstandigheden, mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding. Hierin ligt besloten dat moet zijn voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De te hanteren maatstaf luidt dat één en ander aannemelijk moet zijn geworden. De rechtbank overweegt in dit kader als volgt.
Verklaringen van de verdachte
De verdachte heeft – samengevat weergegeven – ter zitting verklaard dat hij een afspraak had om cocaïne te kopen en dat hij die deal wilde sluiten in een schuur achter de [adres] in Den Helder omdat hij die plek goed kende. Die schuur lag aan een steeg. Vlakbij heeft hij kennisgemaakt met de koper (hierna: [slachtoffer 1] ) en een vriend. De verdachte heeft verklaard dat hij de steeg inliep voor de anderen uit op weg naar de schuur en dat hij achter zich het geluid hoorde van een vuurwapen dat werd doorgeladen en dat hij ineens geen twee maar vier mensen in de steeg zag. Toen hij zich omdraaide keek hij recht in de loop van een vuurwapen. De verdachte hoorde, toen hij zich had omgedraaid, dat [slachtoffer 1] zijn wapen nogmaals doorlaadde. Hij zag toen dat er een patroon uit de zijkant van het wapen van [slachtoffer 1] vloog. De verdachte heeft verder verklaard dat hij zijn wapen, waarin volgens zijn zeggen 7.65 mm patronen zaten, heeft gepakt en dat hij daarmee in de richting van [slachtoffer 1] heeft geschoten. Desgevraagd door de politie heeft hij verklaard dat als FO heeft vastgesteld dat er vier van de in de aangetroffen hulzen bij zijn wapen horen, hij dan wel vier keer heeft geschoten. De verdachte heeft ook verklaard dat hij heeft gezien dat het wapen van [slachtoffer 1] een 9 mm wapen was.
Verklaringen van het slachtoffer
[slachtoffer 1] heeft – zakelijk weergegeven – verklaard dat hij vanuit Amsterdam samen met [naam] naar Den Helder is gegaan, naar een door de verdachte opgegeven adres. Daar aangekomen is hij met [naam] op aangeven van de verdachte naar een steeg gegaan. De verdachte was eerst alleen en toen kwamen er ineens nog twee mensen uit tuinen lopen. Hij heeft verklaard dat die mannen alle drie hebben geschoten; eerst schoot iemand op de grond. Ook heeft iemand zijn bril gepakt. Verder heeft [slachtoffer 1] verklaard dat hij in zijn buik werd geschoten door [verdachte] , de man met de baard en dat hij aan zijn jas werd vastgehouden. Ook door [verdachte] . Hij heeft ook verklaard dat hij weg wilde maar “ze wilden alles hebben wat ik had” en dat [verdachte] hem twee keer heeft geschoten en dat hij geraakt is in zijn buik en aan zijn voet. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij ongewapend was en dat [naam] , die eveneens ongewapend was, niet in de steeg was.
Beoordeling
De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van de verdachte en van het slachtoffer over wat heeft plaatsgevonden in de steeg op cruciale punten lijnrecht tegenover elkaar staan. De zich in het dossier bevindende getuigenverklaringen geven geen duidelijkheid over wat er in de steeg is voorgevallen en wat de aanleiding voor het schieten in de steeg was en evenmin over de aanwezigheid van (de hoeveelheid) personen op en bij de plaats delict en wie bij wie hoorde.
De rechtbank stelt vast dat uit de resultaten van vergelijkend munitieonderzoek naar de aangetroffen hulzen aanwijzingen naar voren komen dat in de steeg met twee verschillende vuurwapens is geschoten. Het vergelijkend onderzoek levert voorts sterke aanwijzingen op dat een van die vuurwapens een Ceska Zbrojovka model 27 is geweest, het wapen van de verdachte. Dit komt ook overeen met de verklaring van de verdachte dat hij meerdere keren heeft geschoten met dit wapen. Dat er mogelijk door meer personen zou zijn geschoten, past zowel in het verhaal van de verdachte als in dat van het slachtoffer. De resultaten van het forensisch onderzoek naar de munitie geven echter geen uitsluitsel over of er een andere schutter is geweest en zo ja of deze uit het kamp van de verdachte of uit dat van het slachtoffer kwam, en levert daarmee ook geen bevestiging op voor het scenario van de verdachte.
De verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer 1] een 9 mm pistool zou hebben gehad. Bij het (nogmaals) doorladen zou de verdachte hebben gezien dat er een patroon uit vloog. Uit de bewijsmiddelen volgt dat in de steeg een 9 mm patroon is aangetroffen. De rechtbank stelt vast dat een patroon van dit kaliber niet kan worden verschoten met een van de hiervoor genoemde twee (kleiner kaliber) vuurwapens. De rechtbank overweegt dat de enkele omstandigheid dat er een 9 mm patroon in genoemde steeg is gevonden niet zonder meer tot de conclusie kan leiden dat een vuurwapen van dit kaliber in de steeg aanwezig is geweest ten tijde van het treffen tussen de verdachte en [slachtoffer 1] . Evenmin kan worden geconcludeerd dat een dergelijk wapen daadwerkelijk is gebruikt tijdens het incident. Op basis van de beschikbare stukken in het dossier is namelijk niet duidelijk geworden wie dit patroon in de steeg heeft achtergelaten en wanneer. Het enkele aantreffen van dit patroon kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet de conclusie dragen dat [slachtoffer 1] beschikte over een 9 mm pistool en dat doorgeladen heeft. Het aangetroffen 9 mm patroon leidt dus ook niet tot bevestiging van het door de verdachte geschetste scenario.
In de steeg zijn verder de kapotte bril en de pet van [slachtoffer 1] op de grond aangetroffen. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit passen bij de verklaring van [slachtoffer 1] dat hij is beetgepakt, zijn bril is afgepakt en men alles van hem af wilde pakken. Hoewel [slachtoffer 1] niet direct openheid van zaken heeft gegeven over de toedracht van de ontmoeting, heeft hij steeds verklaard dat de verdachte niet alleen was en dat hijzelf wel alleen en ongewapend in de steeg was. Het aantreffen van de kapotte bril en pet van [slachtoffer 1] ondersteunen derhalve veeleer het scenario waarin de aanranding vanuit de zijde van de verdachte is gekomen, dan het scenario waarin [slachtoffer 1] de agressor is.
Gelet op het gebrek aan bevestiging van het door de verdachte geschetste scenario afgezet tegen de op cruciale punten consistente verklaring van [slachtoffer 1] in combinatie met het aantreffen van de kapotte bril en pet van [slachtoffer 1] in de steeg, acht de rechtbank de feiten en omstandigheden die aan het noodweerverweer ten grondslag zijn gelegd niet aannemelijk geworden. De rechtbank betrekt hierbij dat [slachtoffer 1] kort na de gebeurtenis en terwijl hij in het ziekenhuis lag, aangifte heeft gedaan en daarin een verklaring heeft afgelegd over het schietincident waarbij hij ernstig gewond is geraakt, zonder dat hij kennis had van de op dat moment bekende onderzoeksbevindingen. Deze verklaring heeft [slachtoffer 1] een maand later op cruciale onderdelen herhaald. De verdachte is daarentegen weggegaan van de plaats delict, is ondergedoken voor de politie en heeft pas verklaringen afgelegd toen hij al kennis had kunnen nemen van een (groot) gedeelte van het dossier.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden dat de verdachte de hem in de zaak met parketnummer 15/075588-20 onder 1 verweten gedragingen heeft verricht in een situatie waarin voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor.
Het verweer wordt daarom verworpen.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan de bewezen verklaarde feiten zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

6.Strafbaarheid van de verdachte

Bij wijze van subsidiair standpunt heeft de raadsman zich ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 15/075588-20 onder 1 ten laste gelegde op het standpunt gesteld dat aan de verdachte een geslaagd beroep op noodweerexces toekomt.
Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie, zodat het beroep op noodweerexces reeds daarom faalt.
Ook dit verweer wordt dus verworpen.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

7.Motivering van de sanctie en maatregel

7.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht en zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek van voorarrest, en tot terbeschikkingstelling (hierna ook: tbs) met dwangverpleging.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht aan de verdachte geen tbs met dwangverpleging, maar tbs met voorwaarden op te leggen.
7.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie en maatregel die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
Bij een uit de hand gelopen drugsdeal tussen de verdachte en het slachtoffer heeft de verdachte in een steeg in een woonwijk meerdere malen op en in de richting van het slachtoffer geschoten. Hierbij heeft het slachtoffer onder meer een schotwond opgelopen in zijn buik. Dit kan levensbedreigend letsel veroorzaken. Dat het niet erger met het slachtoffer is afgelopen, is niet aan het handelen van de verdachte te danken. Ook is het niet aan de verdachte te danken dat er geen anderen – zoals buurtbewoners of voorbijgangers – gewond zijn geraakt.
Zes dagen voor dit schietincident, waarbij een slachtoffer ernstig gewond is geraakt, heeft de verdachte zich ook al schuldig gemaakt aan een schietincident op de openbare weg. Hij heeft in een winkelstraat, op klaarlichte dag, geschoten in de richting van twee personen. Volgens zijn eigen verklaring om één van die twee personen bang te maken. Ook ten aanzien van dit schietincident is het niet aan de verdachte te danken geweest dat er niemand gewond is geraakt.
De rechtbank rekent de verdachte de bewezenverklaarde poging tot doodslag en bedreigingen door meermalen te schieten met een vuurwapen zwaar aan. Het behoeft geen toelichting dat de verdachte een groot gevaar heeft veroorzaakt voor de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Daarnaast geldt dat dergelijke incidenten – zeker wanneer die overdag buiten op straat plaatsvinden, zoals in de [adres] te Den Helder – voor veel onrust zorgen in de maatschappij. De kennelijke lichtzinnigheid waarmee de verdachte is overgegaan tot het gebruik van vuurwapens, ook op klaarlichte dag op de openbare weg, en het gebrek aan inzicht in de laakbaarheid van zijn handelen, baren de rechtbank ernstige zorgen.
Verder heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een semiautomatisch pistool, een vuurwapen en pepperspray. Het eerstgenoemde wapen heeft hij bij de twee schietpartijen gebruikt.
Het ongeoorloofd gebruik van vuurwapens zorgt jaarlijks voor vele slachtoffers, hetgeen ook in dit geval is gebleken. Met name gelet op het gevaarlijke karakter van feiten als deze, dient wapenbezit ontmoedigd te worden door het opleggen van een forse straf.
Uittreksel Justitiële Documentatie
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 3 februari 2021, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder voor een geweldsdelict onherroepelijk is veroordeeld.
Deskundigenadviezen
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende over de persoon van de verdachte uitgebrachte rapporten.
 Het psychiatrisch rapport Pro Justitia gedateerd 17 februari 2021, opgesteld en ondertekend door G.C.G.M. Broekman, kinder- en jeugdpsychiater. Dit rapport houdt onder meer – zakelijk weergegeven – het volgende in:
Gesproken kan worden dat onderzochte lijdende is aan een psychische stoornis. Zijn gebrekkige sturingsmogelijkheden, met gestoorde emotieregulatie, staan op de voorgrond, zich onder meer uitend in het impulsief antisociaal gedrag. Er is tevens sprake van een gemankeerde sociale en morele ontwikkeling. Het totaalbeeld dat uit het onderhavige psychiatrische onderzoek naar voren komt is dat van een emotioneel instabiele en gebrekkig autonome jongeman met een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met antisociale en borderline trekken en met een andere gespecificeerde psychotrauma- of stressor­gerelateerde stoornis op basis van een onveilige en deficiënte opvoed- en leefomgeving. Hiermee samenhangend vertoont hij impulsief agressief antisociaal gedrag. Gelet op het chronische karakter van voornoemde psychische stoornis, was hiervan sprake ten tijde van het tenlastegelegde.
De psychische stoornis heeft bij bewezenverklaring in belangrijke mate geleid tot het tenlastegelegde; onderzochte had zoals gezegd onvoldoende keuzemogelijkheden om anders te handelen, ondanks het gegeven dat hij een vuurwapen meenam. Zijn oordeel- en kritiekfuncties en zijn morele ontwikkeling worden immers als beperkt verondersteld. Geadviseerd wordt om onderzochte het tenlastegelegde, naar inzicht van rapporteur en indien al of niet volledig bewezen, in een verminderde mate toe te rekenen. Dit is van toepassing op het bekennende deel van het tenlastegelegde. Met betrekking tot het ontkennende deel kan geen uitspraak worden gedaan.
De prognose met betrekking tot de verdere persoonlijkheidsontwikkeling is in het verlengde van voorgaande en bij onveranderde omstandigheden en zonder een behandel- en begeleidingstraject niet gunstig. Zijn beperkte copingvaardigheden met stress en zijn (reactief) agressie­impulsregulatieproblemen verhogen het recidiverisico op gewelddadig gedrag en zullen moeten worden behandeld.
Bij een afweging van risicofactoren én beschermende factoren, wordt het recidiverisico bij onveranderde omstandigheden hoog geschat.
Gelet op de psychische stoornis die eerst behandeld zou moeten worden, is het zeer onwenselijk dat onderzochte zonder behandeling weer naar buiten gaat. Dit laatste ook in samenhang met het hoge recidivegevaar. Behandeling in een voorwaardelijk strafrechtelijk kader is, in het verlengde van voorgaande, daarom naar inzicht van rapporteur niet haalbaar. Langdurige behandeling van de onderhavige psychische stoornis (zorgelijke persoonlijkheidsontwikkeling met psychotrauma's) is derhalve slechts mogelijk binnen een gedwongen opgelegd en gesloten kader met een hoog beveiligingsniveau. De behandeling dient daarbij langdurig te zijn, minimaal meerdere jaren. Het kader van de tbs met verpleging komt hiervoor het beste in aanmerking. Binnen het kader van beveiliging en behandeling kan te zijner tijd, onder andere door middel van (gecontroleerde) verloven in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC), gewerkt worden aan een uiteindelijk veilig en verantwoord verblijf buiten het FPC.
Bepalend voor deze keuze voor het adviseren van de tbs met verpleging zijn aldus de ernst van het delictgedrag (het tenlastegelegde bij bewezenverklaring), de psychische stoornis (borderline), persoonlijkheidsstoornis en het hoge recidivegevaar. Een tbs met voorwaarden komt daarom niet in aanmerking. Onderzochte zal zich naar verwachting onttrekken aan behandeling, vanuit zijn stoornis is hij impulsief agressief en het recidivegevaar kan niet afdoende worden afgewend door bijvoorbeeld het stellen van voorwaarden, zeker niet op de korte termijn. Probleeminzicht ontbreekt en bereidheid tot behandeling is niet bij onderzochte aanwezig. Protectieve factoren zijn ten slotte eveneens niet aanwezig. Onderzochte heeft een belast omgevingskader en hij maakt bijvoorbeeld geen deel uit van een pro sociale groep.
Geadviseerd wordt om onderzochte een tbs met verpleging op te leggen.
 Het psychologisch rapport Pro Justitia gedateerd 22 februari 2021, opgesteld en ondertekend door R.M.C. Hoogstraten, GZ-psycholoog. Dit rapport houdt onder meer – zakelijk weergegeven – het volgende in:
Er is sprake van een andere gespecificeerde psychotrauma- of stressor-gerelateerde stoornis en een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met antisociale en borderline trekken bij een inmiddels 23-jarige adolescent die opgegroeid is in een onveilige en instabiele opvoedingssituatie waarbij er sprake was van ouderlijke relatieproblemen die een negatieve invloed op betrokkene hebben gehad (en nog steeds een rol spelen) en waarbij er door een ander familielid (oom) gedurende de ontwikkeling van betrokkene ernstige bedreigingen door de oom naar betrokkene en zijn moeder hebben plaatsgevonden. De stoornissen waren aanwezig ten tijde van de tenlastegelegde feiten, indien dit bewezen kan worden verklaard.
Parketnummer 15/075588-20(de rechtbank begrijpt: 15/025514-20)
Indien de opzetheling bewezen wordt verklaard dan is het advies om betrokkene volledig toe te rekenen.
Parketnummer 15/25514-20(de rechtbank begrijpt: 15/075588-20)
Ten aanzien de beschieting van [slachtoffer 2] . (zaak 2), d.d. 15 maart 2021.
Ten tijde van het plegen van dit tenlastegelegde feit, indien bewezen verklaard, is er sprake van een verstoorde agressie- en emotieproblematiek. Betrokkene handelt direct en buiten proporties door met een wapen op straat en op klaarlichte dag op de aangever te schieten om hem bang te maken. Hij overziet op dat moment de gevolgen van zijn gedrag onvoldoende, reageert vanuit agressie en emotie, handelt antisociaal door een wapen te trekken en te schieten en hij redeneert dat [slachtoffer 2] . dit zelf schuld is geweest, hetgeen duidt op een lacunaire gewetensvorming. Deze kenmerken zijn passend in de andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met antisociale trekken en borderline trekken. Vanwege de doorwerking van genoemde stoornissen op het gedrag van betrokkene is het advies om dit in verminderde mate toe te rekenen.
Ten aanzien van de beschieting tijdens de cocaïnedeal d.d. 21 maart 2021.
De andere gespecificeerde psychotrauma- of stressorgerelateerde stoornis is van invloed geweest op de reactie van betrokkene aangezien hij eerder werd beschoten en waar hij blijvend letsel opliep en hij reageerde vanuit angst om dood te gaan.
Het advies is om dit gedeelte van het tenlastegelegde feit (poging doodslag) betrokkene in verminderde mate toe te rekenen. Het gegeven dat betrokkene een cocaïnedeal sloot met de aangever, dat hij dit organiseerde en dat hij met een wapen
naar de afspraak toeging kan hem worden toegerekend. Het is onderdeel van antisociaal gedrag waarbij het uitgangspunt financieel belang is geweest en het plan vooropgezet is waarbij het geweten lacunair is en bestaat uit het maken van moreel onjuiste keuzes.
Het recidiverisico wordt als hoog ingeschat. Betrokkene heeft een beperkt inzicht en reflectievermogen. De emotie- en agressieregulatie verloopt verstoord. Er is sprake van een lacunair geweten en betrokkene maakt moreel onjuiste morele keuzes in het belang van zichzelf en onder druk van zijn financiële omstandigheden. Daarbij is betrokkene getraumatiseerd door zijn geschiedenis en hij is geneigd om extra alert, gespannen en direct te reageren zonder na te denken over de gevolgen van zijn gedrag.
Het advies is om betrokkene te behandelen binnen een klinische setting in het kader van een tbs met verpleging vanwege de hoge recidivekans, het beperkte inzicht van betrokkene, de verstoorde emotie- en agressieregulatie en doordat betrokkene niet intrinsiek is gemotiveerd voor behandeling.
 Het over de verdachte uitgebrachte reclasseringsrapport gedateerd 8 april 2021 van
[reclasseringswerker] ,als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland. Dit advies houdt onder meer – zakelijk weergegeven – het volgende in:
Betrokkene leeft in een milieu waarin een machtspositie belangrijk is en waargeweld niet geschuwd wordt. Door zijn steeds groter wordende financiële problemen raakte hij dieper in de problemen en probeerde hij snel geld te verdienen in het criminele circuit. Betrokkene lijkt berekenend te handelen. Hij weet dat zijn acties strafbaar en fout zijn, maar dit hield hem niet tegen. De voorgeschiedenis van betrokkene zoals de bedreigingen en mishandelingen in het gezin en door familieleden (de instabiele opvoedingssituatie) hebben betrokkene gevormd. Er zijn aanwijzingen voor persoonlijkheidsproblematiek. Betrokkene wil niet meewerken aan behandeling. Er is sprake van een hoog recidiverisico en geen stabiele beschermende factoren. Vanuit de Pro Justitia rapporteurs is er een tbs-maatregel met dwangverpleging geadviseerd. Vanuit de reclassering worden er ook geenmogelijkheden gezien.Het risico op recidive wordt ingeschat als hoog.Het risico op letselschade wordt ingeschat als hoog
Het advies is conform het advies van de NIFP-rapporteurs om de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging op te leggen. Wij adviseren negatief over een tbs met voorwaarden. Wij zien geen mogelijkheden om met voorwaarden de risico's te beperken of het gedrag te beïnvloeden. Wij schatten op basis van het hoge recidiverisico, de criminogene factoren, de persoonlijkheidsproblematiek in combinatie met het traumatische verleden en het criminele milieu waarin betrokkene verkeerde, dat hij zich niet aan de voorwaarden zal kunnen conformeren en voorwaarden zal schenden. Betrokkene geeft zelf ook aan niet mee te willen werken aan behandeling en of opname in een klinische setting. Daarnaast ontbreekt het betrokkene aan ziektebesef- en inzicht,(de rechtbank begrijpt: is sprake van)
instabiliteit op de leefgebieden alsmede het ontbreken van beschermde factoren. Op basis van bovenstaande achten wij een tbs met voorwaarden als ontoereikend voor het bestendigen(de rechtbank begrijpt: doen afnemen)
van het hoge recidiverisico alsmede het ondervangen en het waarborgen van het risicomanagement gezien de opstelling van betrokkene in deze.
De rechtbank kan zich met de conclusies van de deskundigen verenigen en neemt deze over. De rechtbank beschouwt de verdachte bij de in de zaak met parketnummer 15/075588-20 onder 1 en 2 subsidiair bewezen verklaarde feiten als verminderd toerekeningsvatbaar.
Sanctie
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan de verdachte een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
De duur van de straf is korter dan door de officier van justitie geëist, nu de rechtbank de verdachte – anders dan door de officier van justitie gerekwireerd – vrijspreekt van de in de zaak met parketnummer 15/075588-20 onder 2 primair ten laste gelegde poging tot doodslag en de in de zaak met parketnummer 15/025514-20 onder 1 primair ten laste gelegde inbraak.
Maatregel
De rechtbank is – gelet op voornoemde rapporten – van oordeel dat de terbeschikkingstelling van de verdachte dient te worden gelast en dat zijn verpleging van overheidswege dient te worden bevolen, nu bij de verdachte tijdens het begaan van de feiten een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, de door de verdachte begane feiten misdrijven zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en de algemene veiligheid van personen het opleggen van deze maatregel eist.
Nu de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten poging tot doodslag, kan de totale duur van de maatregel een periode van vier jaar te boven kan gaan.

8.Onttrekking aan het verkeer

De rechtbank is van oordeel dat de in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten
In de zaak met parketnummer 15/075588-20
1. STK Vuurwapen (Goednummer: 1130274) (Omschrijving: Cz)
In de zaak met parketnummer 15/025514-20
1. STK Pistool (Omschrijving: Goednummer: 1059967, zwart, merk: Lady Killer)
1. BUS Pepperspray (Omschrijving: Goednummer: 1059937, zwart)
dienen te worden onttrokken aan het verkeer. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de in de zaak met parketnummer 15/075588-20 onder 3 en in de zaak met parketnummer 15/025514-20 onder 2 en 3 bewezen verklaarde feiten met betrekking tot die voorwerpen zijn begaan en het ongecontroleerde bezit van die voorwerpen is in strijd met de wet of het algemeen belang.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten
In de zaak met parketnummer 15/075588-20
1. STK Patroon (Omschrijving: Goednummer: 1130848, 9mm)
1. STK Huls (Omschrijving: Goednummer: 1152381)
In de zaak met parketnummer 15/025514-20
3 STK Munitie (Omschrijving: Goednummer: 1059933)
1. STK Munitie (Omschrijving: Goednummer: 1059934)
49 STK Munitie (Omschrijving: Goednummer: 1059920)
1. STK Pistool (Omschrijving: Goednummer: 1059935, zwart)
dienen te worden onttrokken aan het verkeer. Deze voorwerpen behoren de verdachte toe en zijn aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek naar de door hem begane feiten. Deze voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten of tot de belemmering van de opsporing daarvan en tevens is het ongecontroleerde bezit van voormelde voorwerpen in strijd met de wet of het algemeen belang.

9.Overige beslissing omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp

De rechtbank is van oordeel dat het onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten
In de zaak met parketnummer 15/075588-20
1 STK GSM (1137361) (Omschrijving: Wit, merk: iPhone 6)
dient te worden teruggegeven aan de verdachte.

10.Vordering benadeelde partij

De rechtbank beschikt in deze zaak over twee vorderingen van benadeelde partij [slachtoffer 4] . Op 17 december 2019 is bij het Openbaar Ministerie binnen gekomen een vordering met als kenmerk het parketnummer 15/248619-19, zijnde het parketnummer van de zaak tegen medeverdachte [naam] . Op 1 juli 2020 is bij het Openbaar Ministerie binnen gekomen een vordering met als kenmerk het parketnummer 15/025514-20. Beide vorderingen zijn in het onderhavige dossier gevoegd.
In eerstgenoemde vordering heeft [slachtoffer 4] een vordering tot schadevergoeding van € 460,00 ingediend en in laatstgenoemde vordering heeft zij een vordering tot schadevergoeding van € 435,00 ingediend. Beide vorderingen hebben betrekking op het contante geld dat op 16 augustus 2019 uit de woning aan de [adres] is ontvreemd.
De rechtbank is van oordeel dat nu niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan de verdachte in de zaak met parketnummer 15/025514-20 onder 1 primair is tenlastegelegd (kort gezegd: woninginbraak), en nu de bewezenverklaring van hetgeen aan de verdachte in die zaak onder 1 subsidiair is tenlastegelegd (kort gezegd: opzetheling) zich niet uitstrekt tot het gestolen geld, dat de benadeelde partij in geen van de vorderingen kan worden ontvangen.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is. Dit brengt mee dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de proceskosten die de verdachte heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank begroot op nihil.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 36b, 36c, 36d, 37a, 37b, 45, 55, 57, 285, 287 en 416 van het Wetboek van Strafrecht,
artikel 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

12.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte in de zaak met parketnummer 15/075588-20 onder 2 primair en in de zaak met parketnummer 15/025514-20 onder 1 primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de in de zaak met parketnummer 15/075588-20 onder 1, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde feiten en de in de zaak met parketnummer 15/025514-20 onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de in de zaak met parketnummer 15/075588-20 onder 1, 2 subsidiair en 3 bewezen verklaarde feiten en de in de zaak met parketnummer 15/025514-20 onder 1 subsidiair, 2 en 3 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4 vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
48 (achtenveertig) maanden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld, en beveelt dat hij van overheidswege wordt verpleegd.
Onttrekt aan het verkeer:
In de zaak met parketnummer 15/075588-20
1. STK Vuurwapen (1130274) (Omschrijving: Cz)
1. STK Patroon (Omschrijving: Goednummer: 1130848, 9mm)
1. STK Huls (Omschrijving: Goednummer: 1152381)
In de zaak met parketnummer 15/025514-20
1. STK Pistool (Omschrijving: Goednummer: 1059967, zwart, merk: Lady Killer)
1. BUS Pepperspray (Omschrijving: Goednummer: 1059937, zwart)
3 STK Munitie (Omschrijving: Goednummer: 1059933)
1. STK Munitie (Omschrijving: Goednummer: 1059934)
49 STK Munitie (Omschrijving: Goednummer: 1059920)
1. STK Pistool (Omschrijving: Goednummer: 1059935, zwart)
Gelast de teruggave aan de verdachte van:
In de zaak met parketnummer 15/075588-20
1. STK GSM (1137361) (Omschrijving: Wit, merk: iPhone 6)
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 4] niet-ontvankelijk in de vordering. Veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten die de verdachte heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank begroot op nihil.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.E. Francke, voorzitter,
mr. M. Visser en mr. C. Maas, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.T. Sluis,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 juli 2021.