ECLI:NL:RBNHO:2021:6323

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 juli 2021
Publicatiedatum
27 juli 2021
Zaaknummer
HAA 21/1946
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gegrondverklaring beroep wegens niet tijdig nemen van besluiten op bezwaar en oplegging van dwangsommen

Op 29 juli 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Drechterland. Eiseres had beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder, na eerdere uitspraken van de rechtbank en de Raad van State. De rechtbank oordeelde dat verweerder in gebreke was gebleven en dat de beslistermijnen waren overschreden. Eiseres had eerder bezwaar gemaakt tegen een omgevingsvergunning die aan een derde was verleend voor de aanleg van een paardenbak, en de rechtbank had eerder bepaald dat verweerder een nieuw besluit op bezwaar moest nemen. Omdat dit niet was gebeurd, verklaarde de rechtbank het beroep gegrond en droeg verweerder op om binnen twee weken een nieuw besluit te nemen. Tevens werd een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat verweerder in gebreke blijft, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank stelde vast dat verweerder ook een dwangsom van € 1.442,- had verbeurd wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaar van eiseres. Eiseres kreeg ook het betaalde griffierecht van € 181,- vergoed. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot verzet tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/1946

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 juli 2021 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Drechterland, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 6 december 2018 heeft verweerder aan [naam 1] een omgevingsvergunning verleend voor de aanleg en/of bouw van een paardenbak in afwijking van het bestemmingsplan op het perceel [locatie] in [woonplaats].
Bij besluit van 25 juni 2019 heeft verweerder het bezwaar van eiseres en [naam 2] ongegrond verklaard.
Eiseres en [naam 2] hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 22 november 2019, verzonden op 26 november 2019 heeft de rechtbank het beroep met kenmerk HAA 19/3187 gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, en bepaald dat verweerder een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Eiseres en [naam 2] hebben tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 28 oktober 2020 (202000111/1/R1) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de aangevallen uitspraak van de rechtbank van 22 november 2019 bevestigd.
Op 8 januari 2021 heeft eiseres bij de rechtbank beroep ingesteld in verband met het, door verweerder, geen uitvoering geven aan bovengenoemde uitspraak van de rechtbank van 22 november 2019, waarbij de rechtbank verweerder heeft opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 5 februari 2021 heeft eiseres een nader stuk met bijlagen ingediend. Daarbij heeft eiseres de rechtbank verzocht om de hoogte van de verbeurde dwangsommen vast te stellen.
Bij e-mailbericht van 31 mei 2021 heeft verweerder de rechtbank desgevraagd bericht dat er nog geen beslissing op bezwaar is genomen en daarbij nadere producties in geding gebracht.
Bij brief van 5 juni 2021 heeft eiseres een reactie op het e-mailbericht en bijlagen ingediend.
Bij brief van 22 juli 2021 heeft eiseres aangedrongen op een spoedige uitspraak van de rechtbank in deze zaak.

Overwegingen

Ingevolge artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat zij kennelijk onbevoegd is dan wel het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
Ingevolge artikel 8:55b, eerste lid, van de Awb doet de rechtbank, indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit uitspraak met toepassing van artikel 8:54 van de Awb, tenzij de rechtbank een onderzoek ter zitting noodzakelijk acht.
Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.
Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
De rechtbank stelt vast dat na de uitspraak van deze rechtbank van 22 november 2019, verzonden op 26 november 2019, verweerder uiterlijk op 7 januari 2020 (bij een beslistermijn van zes weken), dan wel op 18 februari 2020 (bij een beslistermijn van twaalf weken) een nieuw besluit op de bezwaren had moeten nemen. Vast staat verder dat deze beslistermijnen verstreken zijn zonder dat opnieuw op het bezwaar is beslist. Eiseres heeft verweerder bij brief van 10 september 2020 in gebreke gesteld. Op 7 januari 2021 heeft eiseres beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een nieuwe besluit op bezwaar. Het beroep zal dan ook gegrond worden verklaard.
In artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien het beroep gegrond is en nog geen besluit bekendgemaakt is, de rechtbank bepaalt dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt. In het tweede lid is neergelegd dat de rechtbank aan haar uitspraak een nadere dwangsom verbindt voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven. Volgens het derde lid kan de rechtbank in bijzondere gevallen of indien naleving van andere wettelijke voorschriften daartoe noopt, een andere termijn bepalen of een andere voorziening treffen.
Verweerder heeft in het verweerschrift aangevoerd dat voor het nemen van een nieuwe beslissing op bezwaar nader onderzoek nodig is dat tijd in beslag neemt en dat verweerder een nieuw besluit ter voorkoming van onnodige procedures pas wil nemen nadat het bestemmingsplan is aangepast. In het e-mailbericht van 31 mei 2021 laat verweerder weten dat het ontwerp bestemmingsplan [#] ter inzage ligt en dat na de vaststelling daarvan geen beletsel meer bestaat om de omgevingsvergunning te verlenen. Verder geeft verweerder aan dat er onderzoek loopt naar een meer definitieve oplossing (verkoop van de voorheen gehuurde gemeentegrond aan [naam 1] en verplaatsing van de paardenbak). Verweerder stelt zich op het standpunt dat, hoewel de lange tijd die inmiddels verstreken is zeker onwenselijk is, het hem beter lijkt om nu eerst alle opties te onderzoeken om tot een definitieve oplossing te komen.
Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Op grond van artikel 8:55, eerste lid, van de Awb moet verweerder dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak.
De rechtbank ziet in het door verweerder naar voren gebrachte geen aanleiding om een langere beslistermijn te bepalen. Vast staat dat de beslistermijn inmiddels ongeveer anderhalf jaar is overschreden en dat verweerder reeds lange tijd in gebreke is opnieuw op de bezwaren te beslissen.
De rechtbank bepaalt voorts met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat verweerder een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
In artikel 4:17, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, het bestuursorgaan een dwangsom verbeurt voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. De Algemene termijnenwet is op laatstgenoemde termijn niet van toepassing. Ingevolge het tweede lid bedraagt de dwangsom de eerste veertien dagen € 23 per dag, de daarop volgende veertien dagen € 35 per dag en de overige dagen € 45 per dag. Ingevolge het derde lid is de eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
De rechtbank stelt vast dat eiseres verweerder bij brief van 10 september 2020 heeft meegedeeld dat hij in gebreke is en dat niet binnen twee weken nadien opnieuw is beslist op het bezwaar en dat ook daarna meer dan 42 dagen, alsmede de termijn van artikel 4:18, eerste lid van de Awb, zijn verstreken. De rechtbank oordeelt dan ook dat verweerder het maximale bedrag van € 1.442,- heeft verbeurd.
13. Uit de gegrondverklaring volgt dat verweerder het betaalde griffierecht ten bedrage van € 181,- dient te vergoeden. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep wegens het niet tijdig nemen van nieuwe besluiten op bezwaar gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op alsnog een besluit te nemen binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 15.000,-;
- stelt vast dat verweerder als gevolg van het niet tijdig beslissen een
dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb heeft verbeurd van in totaal € 1.442,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eisers te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Jochem, rechter, in aanwezigheid van N. Joacim, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan verzet worden gedaan bij deze rechtbank.
Het verzet dient gedaan te worden door het indienen van een verzetschrift binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.