Ingevolge artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat zij kennelijk onbevoegd is dan wel het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
Ingevolge artikel 8:55b, eerste lid, van de Awb doet de rechtbank, indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit uitspraak met toepassing van artikel 8:54 van de Awb, tenzij de rechtbank een onderzoek ter zitting noodzakelijk acht.
Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.
Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
De rechtbank stelt vast dat na de uitspraak van deze rechtbank van 22 november 2019, verzonden op 26 november 2019, verweerder uiterlijk op 7 januari 2020 (bij een beslistermijn van zes weken), dan wel op 18 februari 2020 (bij een beslistermijn van twaalf weken) een nieuw besluit op de bezwaren had moeten nemen. Vast staat verder dat deze beslistermijnen verstreken zijn zonder dat opnieuw op het bezwaar is beslist. Eiseres heeft verweerder bij brief van 10 september 2020 in gebreke gesteld. Op 7 januari 2021 heeft eiseres beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een nieuwe besluit op bezwaar. Het beroep zal dan ook gegrond worden verklaard.
In artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien het beroep gegrond is en nog geen besluit bekendgemaakt is, de rechtbank bepaalt dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt. In het tweede lid is neergelegd dat de rechtbank aan haar uitspraak een nadere dwangsom verbindt voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven. Volgens het derde lid kan de rechtbank in bijzondere gevallen of indien naleving van andere wettelijke voorschriften daartoe noopt, een andere termijn bepalen of een andere voorziening treffen.
Verweerder heeft in het verweerschrift aangevoerd dat voor het nemen van een nieuwe beslissing op bezwaar nader onderzoek nodig is dat tijd in beslag neemt en dat verweerder een nieuw besluit ter voorkoming van onnodige procedures pas wil nemen nadat het bestemmingsplan is aangepast. In het e-mailbericht van 31 mei 2021 laat verweerder weten dat het ontwerp bestemmingsplan [#] ter inzage ligt en dat na de vaststelling daarvan geen beletsel meer bestaat om de omgevingsvergunning te verlenen. Verder geeft verweerder aan dat er onderzoek loopt naar een meer definitieve oplossing (verkoop van de voorheen gehuurde gemeentegrond aan [naam 1] en verplaatsing van de paardenbak). Verweerder stelt zich op het standpunt dat, hoewel de lange tijd die inmiddels verstreken is zeker onwenselijk is, het hem beter lijkt om nu eerst alle opties te onderzoeken om tot een definitieve oplossing te komen.
Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Op grond van artikel 8:55, eerste lid, van de Awb moet verweerder dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak.
De rechtbank ziet in het door verweerder naar voren gebrachte geen aanleiding om een langere beslistermijn te bepalen. Vast staat dat de beslistermijn inmiddels ongeveer anderhalf jaar is overschreden en dat verweerder reeds lange tijd in gebreke is opnieuw op de bezwaren te beslissen.
De rechtbank bepaalt voorts met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat verweerder een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
In artikel 4:17, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, het bestuursorgaan een dwangsom verbeurt voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. De Algemene termijnenwet is op laatstgenoemde termijn niet van toepassing. Ingevolge het tweede lid bedraagt de dwangsom de eerste veertien dagen € 23 per dag, de daarop volgende veertien dagen € 35 per dag en de overige dagen € 45 per dag. Ingevolge het derde lid is de eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
De rechtbank stelt vast dat eiseres verweerder bij brief van 10 september 2020 heeft meegedeeld dat hij in gebreke is en dat niet binnen twee weken nadien opnieuw is beslist op het bezwaar en dat ook daarna meer dan 42 dagen, alsmede de termijn van artikel 4:18, eerste lid van de Awb, zijn verstreken. De rechtbank oordeelt dan ook dat verweerder het maximale bedrag van € 1.442,- heeft verbeurd.