In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 20 juli 2021 uitspraak gedaan in twee zedenzaken tegen een verdachte, waarbij hij werd beschuldigd van seksueel misbruik van zijn dochter en een andere minderjarige. De rechtbank heeft de zaken gevoegd behandeld, waarbij de verdachte werd aangeklaagd onder de parketnummers 15-231886-20 en 15-141395-19. De tenlastelegging omvatte ernstige beschuldigingen van seksueel geweld, waaronder het binnendringen van de vagina van de slachtoffers en andere ontuchtige handelingen. Tijdens de zitting op 6 juli 2021 heeft de officier van justitie vrijspraak bepleit, verwijzend naar de beperkte betrouwbaarheid van de verklaringen van de slachtoffers en het ontbreken van voldoende steunbewijs. De verdediging heeft eveneens vrijspraak bepleit.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van de slachtoffers, die op jonge leeftijd waren ten tijde van de vermeende misdragingen, onvoldoende steun vonden in ander bewijs. De rechtbank benadrukte dat in zedenzaken de verklaring van één getuige niet voldoende is om tot een veroordeling te komen zonder bijkomend bewijs. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte te veroordelen voor de tenlastegelegde feiten. Daarom heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van alle beschuldigingen en de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen tot schadevergoeding. De rechtbank heeft ook het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.