Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.[H],
2.[R],
1.De procedure
- het tussenvonnis van 3 februari 2021
- de akte van 17 maart 2021 na tussenvonnis van SRLEV met bijlagen A en B
- de antwoordakte van 2 juni 2021 van [H] met (ongenummerde) bijlagen.
2.De verdere beoordeling van het geschil
opmerking rechtbank: in de jurisprudentie inmiddels ook wel het Fata Morgana effect genoemd). [H] heeft dat standpunt onderbouwd in productie 5. Ook het gedurende de lange looptijd altijd intredende crash-risico zorgt ervoor dat [H] eindkapitalen zijn voorgespiegeld, die in werkelijkheid nooit gehaald zouden kunnen worden, zelfs als het vermelde gemiddelde fondsrendement zou worden gehaald, aldus [H]. [H] stelt dat SRLEV hem heeft misleid en doet een beroep op de bepalingen van afdeling 3A van boek 6 BW, de afdeling over oneerlijke handelspraktijken.
SRLEV heeft het bestaan van het hiervoor genoemde Fata Morgana effect en het crashrisico niet betwist, maar zich – kort samengevat – op het standpunt gesteld dat deze tot het normale beleggersrisico behoorden.
percentages, maar met name de onjuistheid van de voorbeeld
eindkapitalenten grondslag legt.
[H] heeft onderbouwd dat indien het Mixfonds – na aftrek van kosten – in een jaar het rendement van 9% zou behalen, het eindkapitaal desondanks nooit gehaald zou kunnen worden. Daarvoor zou een veel hoger rendement noodzakelijk zijn, omdat vanaf 2017 een steeds groter deel van dat rendement aan premies en kosten moest worden afgedragen. De rechtbank is van oordeel dat zonder nadere uitleg, voorbeeldberekening of duiding van het toegepaste computerprogramma niet valt in te zien dat op deze manier, zelfs bij een van jaar tot jaar gelijkblijvend rendement, het voorgespiegelde eindkapitaal behaald zou kunnen worden.
SRLEV dient over
de eerste drie jaar, dus van vanaf 1 september 1998 tot 1 september 2001 van maand tot maand voor te rekenen wat het effect van de inleg van fl. 400,- per maand was en daarbij uit te gaan van een constant fondsrendement van 9% per jaar.
Datzelfde dient SRLEV te doen over de periode 1 september 2017 tot 1 september 2019. Daarbij kan het bedrag van fl. 114.933,- als uitgangspunt voor de opgebouwde waarde per 1 september 2017 worden genomen, zoals dat in de voorbeeldkapitalen in de offerte wordt genoemd.
- de overeengekomen inhouding van fl. 128,-
- de in rekening te brengen incassokosten van fl. 6,-
- de in rekening te brengen administratiekosten van fl. 10,-
- de overlijdensrisicopremie van [H] en zijn echtgenote (berekend volgens de offerte over het te verzekeren risicokapitaal en tweemaal per jaar aangepast aan de leeftijd van elk van hen. De verschuldigde premie blijkt uit hoofdstuk 4 van het kostenoverzicht zoals opgenomen in de Toelichting bij het Swiss Life BelegSpaarplan).
“In de optiek van [H] toen SRLEV bij wat speelt rekening moest houden met regels zoals gesteld in met name de Riav 1994 en CRR 1998 (1e module).”
“[H] zelve in de “eigen-ik-vorm” het navolgende wenst aan te voeren:”, waarna in de volgende 30 bladzijden [H] zelf zijn kijk op de gehele zaak geeft.
De bedoeling van de wetgever van de verplichte procesvertegenwoordiging is dat de advocaat van een partij de door zijn cliënt meegedeelde ‘feiten’ omzet in juridisch relevante mededelingen. Dat gebeurt hier niet. Zonder enige vertaalslag door de advocaat wordt het hele relaas van [H] ‘over de schutting gegooid’. Dat is [H] niet te verwijten, maar wel zijn advocaat.
rendementenzijn berekend aan de hand van historische fondsrendementen. Terecht merkt SRLEV op dat hiermee een accuraat beeld wordt gegeven van de prestaties van het Swiss Life Mixfonds tot het moment van de offerte. Onjuist is de conclusie van SRLEV dat zij bij de berekende voorbeeldkapitalen “dus” rekening heeft gehouden met koerswijzigingen in het verleden. In de voorbeeldkapitalen is namelijk in het geheel geen rekening gehouden met koerswijzigingen. Dat erkent SRLEV ook in haar laatste akte: SRLEV kon en mocht in de berekening geen rekening houden met toekomstige koersschommelingen.
Er is daarom geen grond voor het oordeel dat SRLEV [H] had moeten voorlichten over of waarschuwen voor het crash-risico. Dat betekent dat de vordering onder G zal worden afgewezen.
CRR 1997vermeldt over de wijze van berekening van de voorbeeldkapitalen:
CRR 1998definieert de voorbeeldkapitalen als volgt:
gemiddeldehistorische rendementen weergegeven. Die gemiddelden worden als uitgangspunt vermeld voor het te berekenen eindkapitaal. Verzekeringnemers zoals [H] zullen daarom ervan zijn uitgegaan dat het voorbeeldrendementspercentage dat als uitgangspunt voor het eindkapitaal werd vermeld, ook een gemiddelde was. De verderop in de offerte volgens de CRR gedane mededeling dat de voorbeeldkapitalen waren berekend met het uitgangspunt dat de rendementen “van jaar tot jaar” gelijk zouden blijven, zal een gemiddeld geïnformeerde, omzichtige en oplettende consument niet op de gedachte hebben gebracht dat daarmee niet een
gemiddeldewerd bedoeld, maar een constant gelijk rendement (dat zich in de praktijk natuurlijk nooit voordoet).
historischerendementen wel rekening was gehouden met koersontwikkelingen in de afgelopen 15 jaar, maar dat dat niet gold voor de vermelde voorbeeldkapitalen.
“Let op, we rekenen met een constant rendement van 9%, maar ook als dat rendement gemiddeld in de volgende 30 jaar wordt gehaald, zult u het vermelde eindkapitaal als gevolg van koersschommelingen waarschijnlijk niet behalen.”Dat zou het afsluiten van een dergelijke beleggingsverzekering mogelijk minder aantrekkelijk maken voor consumenten, maar wel eerlijker zijn.