ECLI:NL:RBNHO:2021:6124

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 juli 2021
Publicatiedatum
21 juli 2021
Zaaknummer
C/15/293574 / HA ZA 19-594
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en precontractuele zorgplicht bij beleggingsverzekering

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 28 juli 2021 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen eiser [H] en gedaagde SRLEV N.V. De zaak betreft een beleggingsverzekering waarbij eiser stelt dat hij door SRLEV is misleid over de voorbeeldkapitalen die in de offerte zijn vermeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat SRLEV niet voldoende heeft gewaarschuwd voor de risico's van koersschommelingen en dat de informatie in de offerte een onvolledig beeld gaf van het te verwachten eindkapitaal. De rechtbank oordeelt dat SRLEV tekort is geschoten in haar precontractuele zorgplicht en dat de mededelingen over de voorbeeldkapitalen misleidend waren. De rechtbank heeft SRLEV veroordeeld tot schadevergoeding aan eiser, die nader moet worden vastgesteld in een schadestaatprocedure. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige kamer
zaaknummer / rolnummer: C/15/293574 / HA ZA 19-594
Vonnis van 28 juli 2021
in de zaak van

1.[H],

2.[R],

beiden wonende te [woonplaats],
eisers,
advocaat mr. M.J. Meijer te Haarlem,
tegen
de naamloze vennootschap
SRLEV N.V.,
gevestigd te Alkmaar,
gedaagde,
advocaat mr. D. Horeman te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [H] en SRLEV genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 3 februari 2021
  • de akte van 17 maart 2021 na tussenvonnis van SRLEV met bijlagen A en B
  • de antwoordakte van 2 juni 2021 van [H] met (ongenummerde) bijlagen.
1.2.
Op de rol van 16 juni 2021 hebben beide partijen zich voor het verdere verloop in deze procedure gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Daarna is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling van het geschil

2.1.
Voor de leesbaarheid en begrijpelijkheid van het vonnis volgen hierna de relevante overwegingen van de rechtbank in het laatste tussenvonnis (ECLI:NL:RBNHO:2021:897):
“De voorbeeldpercentages en voorbeeldkapitalen4.6. In de verstrekte offerte van 4 september 1998 staan de volgende percentages en voorbeeldkapitalen vermeld van het door [H] gekozen Swiss Life Mixfonds:
“Voorbeelden beleggingswaarde op de richt-einddatum
Bij in leven zijn van de verzekerde(n) bedraagt de beleggingswaarde uitgaande van een- verondersteld fondsrendement van 9,00% f 324.034- gerealiseerd hoogste fondsrendement van 18,10% f 2.215.475- gerealiseerd gemiddeld fondsrendement van 16,10% f 1.476.787- en gerealiseerd laagste fondsrendement van 14,10% f 982.197(…)
Code voorlichting Rendement en RisicoDeze offerte/informatieve opgave is opgesteld volgens de door het Verbond van Verzekeraars opgestelde gedragscode waarin afspraken zijn vastgelegd over de wijze van voorlichting over (beleggings-)rendement en eindkapitaalberekening.
Informatie over deze code kunt u vinden in de door het Verbond uitgegeven brochure ‘Rendement en Risico’. U kunt deze brochure opvragen bij uw verzekeringsadviseur of bij Zwitserleven.”
In een aan de offerte gehechte toelichting op het Swiss Life BelegSpaarplan wordt vermeld dat de gerealiseerde rendementen van het Swiss Life Mixfonds respectievelijk 18,5% (hoogste), 16,5% (gemiddeld) en 14,5% (laagste) waren. Daaraan wordt het volgende toegevoegd:
“Op deze rendementen worden 0,4% tot 0,25% kosten voor het beheer van de fondsen in rekening gebracht. Het fondsrendement is het gerealiseerde rendement onder aftrek van deze beheerkosten.
De percentages zijn afgeleid van de gemiddelde gerealiseerde rendementen van de zes meest recente 15-jaars perioden. De percentages zijn derhalve berekend over de afgelopen 20 jaar en wel vanaf de oprichtingsdatum van een fonds op basis van de werkelijk gerealiseerde rendementen en voor de oprichtingsdatum op basis van de gepubliceerde rendementen van vergelijkbare beleggingen.
Vanzelfsprekend houden de rendementen in het verleden geen garantie in voor de toekomst. De toekomstige rendementen kunnen jaarlijks fluctueren en afwijken van de in de voorbeelden gebruikte rendementen. Aan de voorbeelden kunnen daarom geen rechten worden ontleend.”
4.7.
De vermelding van de fondsrendementen in de offerte is gedaan volgens de ten tijde van de offerte geldende Code Rendement en Risico, versie 1996 (per 1 januari 1997 in werking getreden en daarom ook CRR 1997 genoemd), alsmede de daarop van toepassing zijnde definities. SRLEV stelt dat de voorbeeldpercentages van 14,1%, 16,1% en 18,1% waren gebaseerd op de historische rendementen over de laatste 20 jaar.
De CRR 1997 vermeldt over de wijze van berekening van de voorbeeldkapitalen:
“het bedrag, na aftrek van eventuele kosten, dat tot uitkering komt aan het einde van de looptijd van de levensverzekering c.q. het spaarcontract indien het voorbeeldpercentage jaar voor jaar wordt gerealiseerd.”
(…)
4.10.
In de dagvaarding stelt [H] dat SRLEV bij de voorbeeld eindkapitalen geen rekening heeft gehouden met (sterke) koerswijzigingen, als gevolg waarvan die eindkapitalen nooit gehaald kunnen worden (
opmerking rechtbank: in de jurisprudentie inmiddels ook wel het Fata Morgana effect genoemd). [H] heeft dat standpunt onderbouwd in productie 5. Ook het gedurende de lange looptijd altijd intredende crash-risico zorgt ervoor dat [H] eindkapitalen zijn voorgespiegeld, die in werkelijkheid nooit gehaald zouden kunnen worden, zelfs als het vermelde gemiddelde fondsrendement zou worden gehaald, aldus [H]. [H] stelt dat SRLEV hem heeft misleid en doet een beroep op de bepalingen van afdeling 3A van boek 6 BW, de afdeling over oneerlijke handelspraktijken.
4.11.
SRLEV voert daartegen het volgende aan. In de toenmalige software was geregeld dat er werd gerekend met een opgegeven constant rendement, dat in dit geval 30 jaar lang gelijk zou blijven. De (beheer)kosten werden daarin ook meegenomen en berekend op grond van het te behalen constante rendement. In de berekening werd daarnaast de door [H] te betalen oplopende premie voor het overlijdensrisico meegenomen. De uitkomst was het op de offerte vermelde voorbeeldkapitaal. Van misleiding is daarom geen sprake, aldus SRLEV.
SRLEV heeft het bestaan van het hiervoor genoemde Fata Morgana effect en het crashrisico niet betwist, maar zich – kort samengevat – op het standpunt gesteld dat deze tot het normale beleggersrisico behoorden.
4.12.
De rechtbank laat op dit moment in het midden of SRLEV destijds [H] voor deze beleggingsrisico’s heeft moeten waarschuwen (vorderingen A en G). Eerst zal namelijk geoordeeld worden over de vorderingen H, I en J. Deze vorderingen gaan ervan uit dat de op de offerte vermelde eindkapitalen niet gehaald konden worden, zelfs niet als het vermelde gemiddelde fondsrendement zou worden gehaald.
SRLEV heeft in haar conclusie van antwoord aangevoerd dat niet valt in te zien dat zij [H] heeft misleid, omdat SRLEV op de juiste wijze de voorbeeldpercentages heeft berekend en daarbij geen (aanvullende) informatieplicht heeft geschonden. SRLEV gaat er daarbij echter aan voorbij dat [H] aan de vermelde vorderingen niet alleen de onjuistheid van de voorbeeld
percentages, maar met name de onjuistheid van de voorbeeld
eindkapitalenten grondslag legt.
Daarover heeft SRLEV ter zitting verklaard dat deze voorbeeldkapitalen uitgaan van een constant rendement. Het voorbeeldpercentage kan natuurlijk niet elk jaar en constant worden gehaald. Duidelijk is vermeld dat de percentages kunnen fluctueren en dat genoemde percentages geen garantie voor de toekomst zijn. Dat de voorbeeldkapitalen geen voorspellingen zijn en hoe de voorbeeldpercentages zijn berekend, heeft [H] kunnen lezen in de offertebijlage.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft SRLEV daarmee onvoldoende gereageerd op de stelling dat de voorbeeldeindkapitalen in werkelijkheid nooit gehaald kunnen worden, als rekening wordt gehouden met het hiervoor vermelde Fata Morgana-effect en het crash-risico. Onduidelijk is gebleven of, en zo ja op welke wijze, daarmee in de voorbeeldeindkapitalen rekening is gehouden.
4.13.
Daarbij komt nog het volgende.
[H] heeft onderbouwd dat indien het Mixfonds – na aftrek van kosten – in een jaar het rendement van 9% zou behalen, het eindkapitaal desondanks nooit gehaald zou kunnen worden. Daarvoor zou een veel hoger rendement noodzakelijk zijn, omdat vanaf 2017 een steeds groter deel van dat rendement aan premies en kosten moest worden afgedragen. De rechtbank is van oordeel dat zonder nadere uitleg, voorbeeldberekening of duiding van het toegepaste computerprogramma niet valt in te zien dat op deze manier, zelfs bij een van jaar tot jaar gelijkblijvend rendement, het voorgespiegelde eindkapitaal behaald zou kunnen worden.
4.14.
Het ligt op de weg van SRLEV om nader te onderbouwen op welke wijze de voorbeeldkapitalen zijn berekend. Zij heeft daartoe de mogelijkheid en [H] niet. Daarom zal bij wijze van toepassing van artikel 22 Rv aan SRLEV worden opgedragen om haar standpunt te onderbouwen.
SRLEV dient over
de eerste drie jaar, dus van vanaf 1 september 1998 tot 1 september 2001 van maand tot maand voor te rekenen wat het effect van de inleg van fl. 400,- per maand was en daarbij uit te gaan van een constant fondsrendement van 9% per jaar.
Datzelfde dient SRLEV te doen over de periode 1 september 2017 tot 1 september 2019. Daarbij kan het bedrag van fl. 114.933,- als uitgangspunt voor de opgebouwde waarde per 1 september 2017 worden genomen, zoals dat in de voorbeeldkapitalen in de offerte wordt genoemd.
4.15.
Daarnaast is SRLEV in de gelegenheid om in te gaan op de stelling dat bij de voorbeeldkapitalen geen rekening is gehouden met het effect van (sterke) koerswijzigingen, waarbij waardeverlies niet meer wordt goedgemaakt, ook al is het gemiddeld rendement conform of boven verwachting.”
De op de offerte vermelde voorbeeldkapitalen
2.2.
SRLEV heeft gevolg gegeven aan het door de rechtbank gegeven bevel. Zij heeft in haar akte na tussenvonnis de berekeningen uitgevoerd, zoals door de rechtbank opgedragen. Uitgaande van de feitelijk situatie van [H] in 1998 heeft SRLEV de voorbeeldkapitalen berekend.
Bij die berekening is SRLEV uitgegaan van de maandelijks in te leggen bruto premie van fl. 400,-, verminderd met
  • de overeengekomen inhouding van fl. 128,-
  • de in rekening te brengen incassokosten van fl. 6,-
  • de in rekening te brengen administratiekosten van fl. 10,-
  • de overlijdensrisicopremie van [H] en zijn echtgenote (berekend volgens de offerte over het te verzekeren risicokapitaal en tweemaal per jaar aangepast aan de leeftijd van elk van hen. De verschuldigde premie blijkt uit hoofdstuk 4 van het kostenoverzicht zoals opgenomen in de Toelichting bij het Swiss Life BelegSpaarplan).
Het saldo is vervolgens maandelijks vermeerderd met 9%.
2.3.
De berekeningen zijn als bijlagen in excel-sheets afgedrukt. Bijlage A geeft de periode 1 september 1998 tot 1 september 2001 weer en Bijlage B de periode 1 september 2017 tot 1 september 2019.
Voor de rechtbank zijn die berekeningen en de uitkomsten daarvan controleerbaar en begrijpelijk. Die uitkomsten sluiten aan bij de voorbeeldkapitalen, zoals die op de offerte worden genoemd.
2.4.
In de antwoordakte na tussenvonnis heeft mr. Meijer allereerst herhaald dat SRLEV zich in 1998 heeft bediend van een oneerlijke handelspraktijk. Daarop zal de rechtbank later ingaan.
Op het punt van de voorbeeldkapitalen stelt mr. Meijer:
“In de optiek van [H] toen SRLEV bij wat speelt rekening moest houden met regels zoals gesteld in met name de Riav 1994 en CRR 1998 (1e module).”
En vervolgens, op blz. 2:
“[H] zelve in de “eigen-ik-vorm” het navolgende wenst aan te voeren:”, waarna in de volgende 30 bladzijden [H] zelf zijn kijk op de gehele zaak geeft.
De bedoeling van de wetgever van de verplichte procesvertegenwoordiging is dat de advocaat van een partij de door zijn cliënt meegedeelde ‘feiten’ omzet in juridisch relevante mededelingen. Dat gebeurt hier niet. Zonder enige vertaalslag door de advocaat wordt het hele relaas van [H] ‘over de schutting gegooid’. Dat is [H] niet te verwijten, maar wel zijn advocaat.
2.5.
In het relaas van [H] gaat hij in op zo ongeveer alle onderdelen van het geschil, terwijl de rechtbank in het vorige tussenvonnis al op veel van die onderdelen heeft beslist. Het is niet de taak van de rechtbank om een dergelijk verhaal door te nemen op de vraag of er wellicht ook iets over de berekening van de voorbeeldkapitalen is gesteld. De rechtbank gaat daarom verder aan de akte na tussenvonnis voorbij.
2.6.
SRLEV heeft laten zien dat er geen ingewikkelde software voor nodig is om een rekenkundige berekening te maken van de voorbeeldkapitalen. De slotsom is dat SRLEV heeft aangetoond dat bij een maandelijks gelijkblijvend rendement van 9% (dus zonder koersschommelingen) de voorbeeldkapitalen gehaald zouden kunnen worden. Het standpunt van [H] op dat punt wordt daarom verworpen. Dat betekent dat ook de vorderingen onder H en I zullen moeten worden afgewezen.
[H] onjuist voorgelicht, mededeling voorbeeldkapitalen misleidend?
2.7.
SRLEV voert (nogmaals) aan dat de voorbeeld
rendementenzijn berekend aan de hand van historische fondsrendementen. Terecht merkt SRLEV op dat hiermee een accuraat beeld wordt gegeven van de prestaties van het Swiss Life Mixfonds tot het moment van de offerte. Onjuist is de conclusie van SRLEV dat zij bij de berekende voorbeeldkapitalen “dus” rekening heeft gehouden met koerswijzigingen in het verleden. In de voorbeeldkapitalen is namelijk in het geheel geen rekening gehouden met koerswijzigingen. Dat erkent SRLEV ook in haar laatste akte: SRLEV kon en mocht in de berekening geen rekening houden met toekomstige koersschommelingen.
2.8.
Koerswijzigingen fluctueren en hebben daarmee effect op het te behalen eindkapitaal. Zelfs als het gemiddelde rendement gelijk blijft, zal toch het vermelde voorbeeldkapitaal niet gehaald worden. Als € 100,- wordt ingelegd en de koers daalt in maand 1 met 20% en stijgt daarna in maand 2 met 20%, is het gemiddelde rendement over die twee maanden 0%. Het eindresultaat is echter niet € 100,-. Want na maand 1 is het saldo € 80,-. Dat wordt met een rendement van 20% verhoogd, dus na maand 2 is het saldo € 96,-.
2.9.
Daarnaast heeft een koersdaling aan het einde van de looptijd een groter effect op het eindkapitaal dan wanneer diezelfde koersdaling zich eerder zou hebben voorgedaan. Hoe groter het inmiddels opgebouwde kapitaal, hoe groter dat effect is. En als het gaat om een zeer forse koersdaling, wordt wel gesproken van een crash-risico. Met de eerder uitgesproken oordelen van verschillende gerechten is de rechtbank van oordeel dat een dergelijk risico een ‘normaal’ beleggersrisico is; een belegger kan zijn inleg geheel of grotendeels verliezen. Inherent aan een dergelijk risico is dat een forse koersdaling zich op een voor de verzekeringnemer ongunstig tijdstip kan voordoen. Duidelijk is dat bij een forse koersdaling aan het einde van de looptijd van de verzekering, het gepresenteerde eindkapitaal nooit (meer) gehaald kan worden, ook niet als het gepresenteerde gemiddelde voorbeeldrendementen gedurende de gehele looptijd van de verzekering zouden zijn gehaald.
Voormeld effect treedt overigens ook op bij een koersstijging, waardoor het eindkapitaal opeens hoger wordt dan berekend. In die zin kan dit effect dus ook in het voordeel van de verzekeringnemer uitwerken. Dat is echter een risico voor de verzekeraar, dat de verzekeraar zelf kan inschatten.
Er is daarom geen grond voor het oordeel dat SRLEV [H] had moeten voorlichten over of waarschuwen voor het crash-risico. Dat betekent dat de vordering onder G zal worden afgewezen.
2.10.
Met het voorgaande is het wel de vraag wat de functie en bedoeling is van het noemen van een voorbeeldkapitaal. Terecht merkt SRLEV op dat het geven van een voorbeeldkapitaal nu juist een aan haar opgedragen verplichting uit de CRR 1996 was. [H] neemt het standpunt in dat op zijn offerte de CRR 1998 van toepassing is.
De
CRR 1997vermeldt over de wijze van berekening van de voorbeeldkapitalen:
“het bedrag, na aftrek van eventuele kosten, dat tot uitkering komt aan het einde van de looptijd van de levensverzekering c.q. het spaarcontract indien het voorbeeldpercentage jaar voor jaar wordt gerealiseerd.”
De
CRR 1998definieert de voorbeeldkapitalen als volgt:
“het netto-bedrag dat tot uitkering kan komen aan het einde van de looptijd van de levensverzekering c.q. spaarkasovereenkomst met beleggingsrisico, indien het voorbeeldpercentage jaar voor jaar wordt gerealiseerd.”
De rechtbank is het met SRLEV eens dat zij de voorbeeldkapitalen heeft berekend op de manier die de CRR 1997 en de CRR 1998 voorschrijven (daargelaten dat de CRR 1997 hier slechts geldt, zie 4.7 van het vorige tussenvonnis).
2.11.
In het vorige tussenvonnis heeft de rechtbank de term ‘het Fata Morgana effect’ gebruikt. SRLEV stelt dat dat gebruik onjuist is, omdat deze door claimorganisaties bedachte term erop ziet dat koerswijzigingen uit het verleden niet op de juiste wijze zouden zijn meegenomen in de voorbeeldrendementen.
De rechtbank laat in het midden op welke wijze die term in het verleden is gebruikt. Een fata morgana is een natuurkundig verschijnsel, waardoor als gevolg van een bepaalde verhouding tussen de temperatuur van lucht aan het aardoppervlak en lucht erboven, de lucht erboven als het ware spiegelt. Op die wijze kun je feitelijk verder kijken dan de horizon en zie je dus zaken die achter de horizon liggen (in de woestijn bijvoorbeeld oases die in werkelijkheid veel verder liggen dan lijkt). Wat [H] naar het oordeel van de rechtbank bedoeld heeft, is dat hem voorbeeldkapitalen zijn voorgespiegeld, die in werkelijkheid niet binnen de overeengekomen periode gehaald konden worden.
2.12.
En dat is ook de vraag die de rechtbank zal beantwoorden: Heeft SRLEV door het vermelden van de voorbeeldkapitalen [H] op het verkeerde been gezet?
2.13.
SRLEV dient met de door haar verstrekte informatie bij het aanbieden van de offerte [H] in staat te stellen een goed geïnformeerde en weloverwogen beslissing te nemen over de te sluiten beleggingsverzekering. Het beleggingselement – met de daaraan verbonden bijzondere kenmerken en risico’s – is een belangrijk onderdeel van deze overeenkomst. De rechtbank beschouwt [H] als een gemiddelde consument, die als niet deskundig op het terrein van beleggingen kan worden aangemerkt. Op SRLEV rust als professionele en bij uitstek deskundige dienstverlener op het terrein van beleggingsverzekeringen, een bijzondere zorgplicht die ertoe strekt een gemiddelde consument zoals [H] te beschermen tegen de gevaren van een gebrek aan inzicht.
2.14.
[H] was de wederpartij van SRLEV. In verband met de toets of SRLEV onrechtmatig jegens [H] heeft gehandeld, zal de rechtbank uitgaan van de vermoedelijke verwachting van de gemiddeld geïnformeerde, omzichtige en oplettende consument tot wie de mededeling zich richt.
2.15.
De rechtbank heeft hiervoor al overwogen dat SRLEV zich destijds heeft gehouden aan alle voorschriften uit de toepasselijke CRR en die gold voor het uitbrengen van de offerte.
Hiervoor is ook overwogen dat SRLEV [H] niet hoefde te waarschuwen voor het risico van een crashrisico, althans niet verder dan zij in algemene zin heeft gedaan. Het is van algemene bekendheid dat dat risico bestaat en de gemiddelde consument wordt ook geacht zo’n risico te kennen.
De rechtbank is op grond van het hierna volgende van oordeel dat SRLEV zich desondanks schuldig heeft gemaakt aan misleiding van de consument.
2.15.1.
In de offerte worden
gemiddeldehistorische rendementen weergegeven. Die gemiddelden worden als uitgangspunt vermeld voor het te berekenen eindkapitaal. Verzekeringnemers zoals [H] zullen daarom ervan zijn uitgegaan dat het voorbeeldrendementspercentage dat als uitgangspunt voor het eindkapitaal werd vermeld, ook een gemiddelde was. De verderop in de offerte volgens de CRR gedane mededeling dat de voorbeeldkapitalen waren berekend met het uitgangspunt dat de rendementen “van jaar tot jaar” gelijk zouden blijven, zal een gemiddeld geïnformeerde, omzichtige en oplettende consument niet op de gedachte hebben gebracht dat daarmee niet een
gemiddeldewerd bedoeld, maar een constant gelijk rendement (dat zich in de praktijk natuurlijk nooit voordoet).
2.15.2.
SRLEV heeft hieraan naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte in de voorlichting naar [H] geen aandacht besteed. SRLEV had moeten begrijpen op welke wijze een gemiddelde consument de gegeven voorbeeldkapitalen zou interpreteren. SRLEV had duidelijk moeten aangeven dat in de vermelde gemiddelde
historischerendementen wel rekening was gehouden met koersontwikkelingen in de afgelopen 15 jaar, maar dat dat niet gold voor de vermelde voorbeeldkapitalen.
2.15.3.
SRLEV was zich ervan bewust dat ook bij een gemiddeld rendement over 30 jaar de voorbeeldkapitalen door de invloed van koersschommelingen nooit gehaald zouden worden. Dat blijkt uit het standpunt uit de conclusie van antwoord, de verklaring ter zitting en de akte na tussenvonnis. Maar SRLEV heeft dat ten onrechte niet aan [H] laten weten.
2.15.4.
SRLEV had in het geval van [H] moeten wijzen op het effect van koersschommelingen, de volatiliteit. Zij had bij wijze van spreken moeten melden:
“Let op, we rekenen met een constant rendement van 9%, maar ook als dat rendement gemiddeld in de volgende 30 jaar wordt gehaald, zult u het vermelde eindkapitaal als gevolg van koersschommelingen waarschijnlijk niet behalen.”Dat zou het afsluiten van een dergelijke beleggingsverzekering mogelijk minder aantrekkelijk maken voor consumenten, maar wel eerlijker zijn.
De rechtbank realiseert zich dat dit een verplichting is die niet uit de CRR en RIAV volgde, maar is van oordeel dat het desondanks een verplichting van SRLEV was. SRLEV kan zich niet achter de CRR en RIAV verschuilen om deze verplichting te ontlopen.
2.15.5.
De enkele mededeling van een voorbeeldpercentage, gekoppeld aan een eindkapitaal, was daarom onvolledig. En niet alleen onvolledig, maar ook misleidend, omdat een gemiddelde consument zijn beslissing om de beleggingsverzekering af te sluiten hier mede op zal hebben gebaseerd.
2.16.
Door [H] in het kader van de voorbeeldkapitalen niet te wijzen op het effect van koersschommelingen, heeft SRLEV daarnaast haar jegens [H] in acht te nemen (precontractuele) zorgplicht geschonden. Dit tekortschieten valt SRLEV toe te rekenen. Omdat de rechtbank voldoende aannemelijk acht dat [H] daardoor in ieder geval enige schade heeft geleden, zal de zaak naar de schadestaatprocedure worden verwezen.
2.17.
De vorderingen onder A en J acht de rechtbank daarom toewijsbaar op de hierna in 3.1 t/m 3.3 vermelde manier.
Schade
2.18.
In deze procedure is de hoogte van de schade van [H] niet aan de orde. Desondanks wenst de rechtbank daarover het volgende op te merken.
Die schade van [H] is in ieder geval niet het door hem berekende bedrag van € 298.221,-. [H] gaat er bij de onderbouwing van dat bedrag van uit dat zijn inleg gemiddeld 14,1% rendement zou hebben gehaald, verminderd met de waarde van de polis op dit moment.
Zoals SRLEV in eerdere instantie al terecht heeft aangevoerd, wordt hierbij geen rekening gehouden met het feit dat [H] en zijn echtgenote in de jaren vanaf 1998 tot heden tegen overlijden verzekerd zijn geweest. Ook naar het oordeel van de rechtbank is de daarvoor in rekening gebrachte premie – in ieder geval niet geheel – als schade aan te merken.
Daarnaast is de vraag of het reëel is dat [H] een rendement van 14,1% zou hebben gehaald, als hij zijn geld niet in deze beleggingsverzekering had gestoken.
Proceskosten
2.19.
Uit dit vonnis en het vorige tussenvonnis volgt dat beide partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld. Daarin ziet de rechtbank aanleiding om de proceskosten te compenseren.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
verklaart voor recht dat SRLEV ten opzichte van [H] toerekenbaar tekort is geschoten in haar precontractuele zorgplicht;
3.2.
verklaart voor recht dat SRLEV bij het aanbieden van het product Swiss Life BelegSpaarplan jegens [H] onrechtmatig heeft gehandeld, nu de informatie in de offerte een onvolledig beeld gaf van het te verwachten eindkapitaal en daardoor jegens [H] een misleidende mededeling is;
3.3.
veroordeelt SRLEV tot vergoeding van de daardoor door [H] geleden schade, nader op te maken bij staat;
3.4.
verklaart de beslissing in 3.3 uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst af al hetgeen meer of anders is gevorderd;
3.6.
compenseert de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J. Saarloos, mr. J.S. Reid en mr. J. van der Kluit en in het openbaar uitgesproken op 28 juli 2021.