In deze zaak heeft de passagier een vordering ingesteld tegen Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft wegens de annulering van een vlucht van München naar Amsterdam op 26 september 2019. De passagier vorderde compensatie van € 250,00 op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij annuleringen. De vervoerder, Lufthansa, betwistte de vordering en voerde aan dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk gewijzigde slottijden die door de luchtverkeersleiding waren opgelegd.
De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder niet voldoende had aangetoond dat de annulering uitsluitend het gevolg was van deze gewijzigde slottijden. De rechter stelde vast dat, hoewel de slottijden waren gewijzigd, niet was aangetoond dat de vlucht niet alsnog met vertraging had kunnen worden uitgevoerd. De kantonrechter concludeerde dat de vervoerder niet kon ontsnappen aan de compensatieplicht en dat het beroep op buitengewone omstandigheden niet slaagde.
De vordering van de passagier tot betaling van € 250,00 werd toegewezen, evenals de wettelijke rente over dit bedrag. De passagier had ook buitengerechtelijke incassokosten gevorderd, maar deze werden afgewezen omdat niet was aangetoond dat de werkzaamheden meer omvatten dan gebruikelijke incassohandelingen. De proceskosten werden toegewezen aan de passagier, omdat de vervoerder grotendeels ongelijk kreeg. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.