ECLI:NL:RBNHO:2021:6104

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 juli 2021
Publicatiedatum
20 juli 2021
Zaaknummer
8188609 \ CV EXPL 19-18266
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van luchtvaartpassagier op basis van Europese regelgeving

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 7 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de luchtvaartmaatschappij Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft. De passagier, die een vlucht had geboekt van Amsterdam naar Guatemala City met een tussenstop in Frankfurt, vorderde compensatie van € 600,00 wegens vertraging. De passagier arriveerde met meer dan drie uur vertraging op de eindbestemming, wat volgens de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004 recht geeft op compensatie.

De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk wijzigingen in de slottijden opgelegd door de luchtverkeersleiding. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder niet voldoende had aangetoond dat de vertraging het gevolg was van deze buitengewone omstandigheden. De rechter stelde vast dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming was aangekomen, wat in beginsel een compensatieplicht voor de vervoerder met zich meebrengt.

De kantonrechter concludeerde dat de vervoerder niet alle redelijke maatregelen had getroffen om de vertraging te voorkomen en dat de passagier recht had op de gevorderde compensatie. De vordering van de passagier werd toegewezen, inclusief de wettelijke rente over het bedrag van € 600,00. De vervoerder werd ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten werd afgewezen, omdat de passagier onvoldoende had aangetoond dat deze kosten gerechtvaardigd waren.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8188609 \ CV EXPL 19-18266
Uitspraakdatum: 7 juli 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[de passagier]
wonende te [woonplaats] (Guatemala)
eiseres
hierna te noemen: de passagier
gemachtigde: mr. D.E. Lof
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
gevestigd te Keulen (Duitsland) en mede kantoorhoudende te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. E.C. Douma

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 30 oktober 2019 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier diende te vervoeren van Amsterdam naar Guatemala City (Guatemala) via Frankfurt (Duitsland) en Panama City (Panama) op 3 juni 2019.
2.2.
De vlucht van Amsterdam naar Frankfurt (hierna: de vlucht) is met een vertraging uitgevoerd. De passagier heeft de aansluitende vlucht naar Panama City gemist en is met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming gearriveerd.
2.3.
De passagier heeft compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagier vordert dat de vervoerder, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 600,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 juni 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 90,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is de passagier te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering en doet een beroep op buitengewone omstandigheden. Daartoe heeft hij, onder meer, het volgende aangevoerd.
4.2.
Voor het kunnen uitvoeren van de vlucht is de vlucht Frankfurt-Amsterdam (voorgaande vlucht) een conditio sine qua non. De vlucht Frankfurt-Amsterdam had een geplande aankomsttijd van 07:20 UTC. Het toestel kreeg echter reeds twee uur vóór vertrek gewijzigde slottijden opgelegd met als reden vertragingscode 81; door de luchtverkeersleiding opgelegde beperkingen. Het toestel is uiteindelijk met een vertraging van dertien minuten om 07:33 UTC in Amsterdam aangekomen. De vlucht in kwestie kreeg eveneens te maken met gewijzigde slottijden. De vlucht is uiteindelijk met een vertraging van 42 minuten om 09:47 UTC in Frankfurt gearriveerd. De passagier heeft de aansluitende vlucht naar Panama City gemist. De vervoerder heeft de passagier omgeboekt naar de eerstvolgende vluchten met plaats. Hij moest gevolg geven aan de instructies van de luchtverkeersleiding en kon, ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen de vertraging niet voorkomen.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Niet in geschil is dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming is gearriveerd, zodat er in beginsel een compensatieplicht op de vervoerder rust. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. In overweging 15 van de considerans van de Verordening heeft de gemeenschapswetgever er op gewezen dat dergelijke omstandigheden zich onder meer kunnen voordoen wanneer een besluit van het luchtverkeerbeheer voor een specifiek vliegtuig op een specifieke dag een langdurige vertraging, een vertraging van een nacht of de annulering van één of meer vluchten van dat vliegtuig veroorzaakt.
5.3.
De vraag die voorligt is of de vervoerder met de door hem overgelegde producties en zijn toelichting daarop, voldoende heeft aangetoond dat de langdurige vertraging van de passagier op de eindbestemming het gevolg is geweest van (doorwerking van) buitengewone omstandigheden.
5.4.
Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de vervoerder het vluchtrapport en de ‘slot history’ van de voorgaande vlucht overgelegd. De voorgaande vlucht stond gepland om te vertrekken om 06:10 UTC. Uit de ‘slot history’ van de voorgaande vlucht volgt dat de luchtverkeersleiding, reeds twee uur voor de schemavertrektijd, de oorspronkelijke CTOT van 06:10 UTC introk, meerdere malen de CTOT heeft herzien en een nieuwe CTOT van 06:39 UTC aan het toestel heeft toegekend wegens vertragingscode 81. Deze code staat voor:
‘ATFM due to ATC enroute demand/capacity’. Anders dan de passagier is de kantonrechter van oordeel dat de opgelegde restrictie als een buitengewone omstandigheid kan worden aangemerkt. De vervoerder had immers niet de mogelijkheid om eerder te vertrekken doordat de luchtverkeersleiding een gewijzigde vertrektijd voor het toestel heeft opgelegd. Een luchtvaartmaatschappij is altijd verplicht om een CTOT op te volgen. Niet is gebleken dat de vervoerder zelf om een nieuw CTOT heeft verzocht. Het besluit van de luchtverkeersleiding is in het onderhavige geval dan ook aan te merken als een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening.
5.5.
Voldoende is gebleken dat deze buitengewone omstandigheid doorwerkt naar de vlucht. De vertrekvertraging van de vlucht is voor dertien minuten het gevolg geweest van de buitengewone omstandigheid die zich heeft voorgedaan tijdens de uitvoering van de voorgaande vlucht. Uit het vluchtrapport van de vlucht blijkt immers dat een vertrekvertraging van dertien minuten is ontstaan wegens
‘Aircraft Rotation, late Arrival of Aircraft From Another Flight or Previous Sector’(vertragingscode 93).
5.6.
De vlucht stond gepland om te vertrekken om 08:00 UTC, maar is uiteindelijk om 08:41 UTC vertrokken. De geplande aankomsttijd van de vlucht was 09:05 UTC, maar de vlucht is om 09:47 UTC aangekomen in Frankfurt, aldus met een aankomstvertraging van 42 minuten. Uit de ‘slot history’ van de vlucht volgt dat de luchtverkeersleiding de oorspronkelijke CTOT van 08:00 UTC introk, eenmalig heeft herzien en een CTOT van 08:54 UTC aan het toestel heeft toegekend wegens vertragingscode 81. Gelet op hetgeen in overweging 5.4. is geoordeeld over gewijzigde vertrektijden wegens vertragingscode 81, is ook hier de conclusie dat deze vertraging is ontstaan wegens buitengewone omstandigheden. De vertraging van de vlucht voor de duur van 42 minuten is dan ook ontstaan als gevolg van buitengewone omstandigheden. De passagier stelt dat de restricties niet hebben geleid tot een langdurige vertraging, maar deze stelling kan haar niet baten nu de vertraging op de eindbestemming leidend is, zodat de vertraging van de vlucht als langdurig kan worden aangemerkt.
5.7.
De uiteindelijke vertraging van de passagier, van meer dan drie uur op de eindbestemming, is het directe gevolg geweest van de vertraagde uitvoering van de vlucht, en daarmee ook het gevolg van (doorwerking van) buitengewone omstandigheden. De passagier heeft immers hierdoor de aansluitende vluchten naar Panama City en Guatemala City gemist.
5.8.
De vraag die vervolgens beantwoord dient te worden is of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging als gevolg van de buitengewone omstandigheid te voorkomen dan wel te beperken. De kantonrechter overweegt als volgt.
5.9.
Vast staat dat de passagier is omgeboekt naar een vervangende vlucht. Uit het arrest van het Hof van 11 juni 2020 (C-74/19) volgt dat, indien de passagier met een door de vervoerder zelf uitgevoerde alternatieve vlucht de dag na de oorspronkelijk vastgestelde dag aankomt dit in beginsel geen redelijke maatregel vormt. Hierbij gaat de kantonrechter voor de interpretatie van het hiervoor genoemde woord ‘dag’ uit van een tijdsruimte en voor de uitleg ervan wordt aangesloten bij de algemeen geaccepteerde uitleg, zijnde een tijdsduur van 24 uur. De passagier is omgeboekt naar een vlucht waarmee zij meer dan 24 uur later op de eindbestemming is aangekomen. De vervoerder heeft tegenover de betwisting dat de alternatieve vlucht niet redelijk was, gelet op de vertraging op de eindbestemming (en andere genoemde eerdere vluchten), niet aannemelijk gemaakt dat de alternatieve aangeboden vlucht een redelijke maatregel is in de zin van het bovengenoemde arrest. De conclusie is dan ook dat niet is gebleken dat de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen om de langdurige vertraging op de eindbestemming te voorkomen dan wel te beperken.
5.10.
Gelet op het voorgaande wordt de vordering van de passagier toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
5.11.
De passagier heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De passagier heeft hiertegenover onvoldoende aangetoond en onderbouwd dat de verrichte werkzaamheden meer hebben omvat dan de verzending van een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten moet daarom worden afgewezen.
5.12.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat hij ongelijk krijgt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagier van € 600,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 juni 2019 tot aan de dag van voldoening van dit bedrag;
6.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagier tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 99,01;
griffierecht € 236,00;
salaris gemachtigde € 248,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter