ECLI:NL:RBNHO:2021:6049

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 juli 2021
Publicatiedatum
20 juli 2021
Zaaknummer
15/129337-20 (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van bestuurder voor aanrijding met driewielige motorfiets

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 22 juli 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als bestuurder van een taxi betrokken was bij een aanrijding met een driewielige motorfiets. De aanrijding vond plaats op 25 juli 2019 in Haarlem, toen de verdachte probeerde te keren op een plek waar dat niet was toegestaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen, wat heeft geleid tot een verkeersongeval waarbij de passagier van de motorfiets zwaar lichamelijk letsel opliep. De verdachte is veroordeeld voor overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank legde een geldboete op van € 1.000,-, te betalen in termijnen, en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van drie maanden. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot een taakstraf afgewezen, maar heeft wel rekening gehouden met de omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn psychische toestand en het feit dat hij zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het onderdeel van de tenlastelegging dat betrekking had op zwaar lichamelijk letsel, omdat niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat dit letsel aanwezig was. De uitspraak is gedaan na een openbare terechtzitting op 8 juli 2021, waar de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. L. Stolk-Hogeterp, aanwezig waren.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/129337-20 (P)
Uitspraakdatum: 22 juli 2021
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 8 juli 2021 in de zaak tegen:
[de verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1972 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres]
.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. E. Visser en van wat de verdachte en zijn raadsvrouw mr. L. Stolk-Hogeterp, advocaat te Zaandam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 25 juli 2019 te Haarlem als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (Toyota Corolla voorzien van het [kenteken] ), daarmede rijdende over de weg, Statenbolwerk zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- naar rechts, richting het fietspad en/of een parkeervak, te sturen en/of
- (vervolgens) plotseling, althans zonder richting aan te geven, naar links te sturen en/of op de weg te keren en/of een doorgetrokken streep te overschrijden, zonder een naderende bestuurder van een driewielige motorfiets voor te laten gaan, waardoor een ander ( [het slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten gebroken voortanden en/of verwondingen aan haar rechterbeen, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 juli 2019 te Haarlem als bestuurder van een voertuig (Toyota Corolla voorzien van het [kenteken] ), daarmee rijdende op de weg,
Statenbolwerk,
- naar rechts, richting het fietspad en/of een parkeervak, heeft gestuurd en/of
- (vervolgens) plotseling, althans zonder richting aan te geven, naar links heeft gestuurd en/of op de weg heeft gekeerd en/of een doorgetrokken streep heeft overschreden, en/of een naderende bestuurder van een driewielige motorfiets niet voor heeft laten gaan, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit. Volgens de officier van justitie heeft de verdachte zich in het verkeer aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gedragen, waardoor een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden en een ander zwaar lichamelijk letsel is toegebracht.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken. De raadsvrouw heeft daartoe in de kern aangevoerd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de gedragingen van de verdachte zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend zijn geweest, zodat van een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval geen sprake is.
De raadsvrouw heeft subsidiair aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder het primaire feit ten laste gelegde onderdeel ‘zwaar lichamelijk letsel’.
3.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit, te weten overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW), op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat en de hierna volgende bewijsmotivering.
3.3.1
Bewijsmotivering
De rechtbank gaat op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Op donderdag 25 juli 2019 vond een aanrijding plaats tussen de personenauto (taxi) van de verdachte en een driewielige motorfiets, met daarop een bestuurder en zijn passagier. De weg bestond uit één rijbaan, onderverdeeld in vier rijstroken. De rijstrook waarop de verdachte reed was van de andere drie rijstroken, bestemd voor het tegemoetkomende verkeer, gescheiden door middel van een doorgetrokken streep. De verdachte heeft daar desalniettemin geprobeerd te keren om op de rijstrook voor het tegemoetkomende verkeer terecht te komen. Daarbij is de verdachte eerst naar rechts uitgeweken, waarna hij plotseling naar links is gestuurd en nog op de eigen rijbaan een aanrijding is ontstaan tussen de linker voorzijde van zijn auto en de voorzijde van de motorfiets die direct achter zijn auto reed.
De passagier van de motorfiets is hierbij gelanceerd en de bestuurder is samen met zijn motorfiets naar de andere weghelft doorgeschoven. De passagier heeft als gevolg van de aanrijding lichamelijk letsel opgelopen. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij, toen hij ging keren op de weg en aldus een bijzondere manoeuvre (U-turn) ging uitvoeren op een plaats waar keren bovendien niet was toegestaan, enkel op tegemoetkomend verkeer heeft gelet en niet heeft gekeken naar achterliggend verkeer komende vanuit dezelfde rijrichting. De verdachte heeft bovendien verklaard dat hij op geen enkel moment, ook niet voordat hij besloot de U-turn te gaan maken, heeft gezien dat de motorfiets achter zijn auto reed.
Gelet op het voorgaande in onderlinge samenhang bezien, dient - anders dan door de raadsvrouw is betoogd - te worden geconcludeerd dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld en dat daarmee een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, ten gevolge waarvan [het slachtoffer] gewond is geraakt.
3.3.2
Partiële vrijspraak van zwaar lichamelijk letsel
Uit de medische stukken in het dossier volgt dat bij het slachtoffer op de spoedeisende hulp in het ziekenhuis een drietal verwondingen aan het rechter onderbeen is geconstateerd. Er bestond een vermoeden van een open fractuur. Het rechterbeen is geïmmobiliseerd en de verwondingen zijn operatief gehecht. Na de operatie is het slachtoffer op de intensive care verbleven, waarna zij is overgeplaatst naar een reguliere afdeling. Uit lichamelijk onderzoek is verder gebleken dat haar voortanden waren afgebroken.
De rechtbank is, zoals de raadsvrouw heeft betoogd en anders dan de officier van justitie heeft gerekwireerd, van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat bij het slachtoffer sprake was van zwaar lichamelijk letsel. Immers volgt dit niet reeds uit de aard van het letsel en het medisch ingrijpen (operatieve hechting van een forse verwonding op het been), terwijl uit de voorhanden zijnde medische stukken evenmin volgt in hoeverre uitzicht bestaat op (volledig) herstel en binnen welke termijn dit zou zijn. Nu nadere medische gegevens in het dossier ontbreken, dient de verdachte van dat onderdeel van de tenlastelegging te worden vrijgesproken.
Het is een feit van algemene bekendheid dat met zodanig (been)letsel en met medisch ingrijpen als voornoemd, te weten een operatie en daaropvolgend onder meer een opname op de intensive care, tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden ontstaat. Daarom is naar het oordeel van de rechtbank dit onderdeel van de tenlastelegging wel wettig en overtuigend bewezen.
3.4
BewezenverklaringDe rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 25 juli 2019 te Haarlem als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (Toyota Corolla voorzien van het [kenteken] ), daarmede rijdende over de weg, Statenbolwerk, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend,- naar rechts te sturen en- vervolgens plotseling naar links te sturen en op de weg te keren zonder een naderende bestuurder van een driewielige motorfiets voor te laten gaan, waardoor een ander ( [het slachtoffer] ) zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren en daarnaast tot een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van twee jaar.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht rekening te houden met de omstandigheid dat de verdachte niet te hard reed, dat hij ten gevolge van het ongeval psychisch is beschadigd en dat hij onder behandeling van een psycholoog is. De raadsvrouw heeft daarnaast verzocht een eventuele ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen - nu de verdachte zijn rijbewijs voor zijn werk nodig heeft - slechts voorwaardelijk op te leggen en aan de verdachte toe te staan een eventuele geldboete in termijnen te voldoen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van het feit
De verdachte heeft als bestuurder van een personenauto (taxi) een aan zijn schuld te wijten aanrijding met de bestuurder van een driewielige motorfiets en zijn passagier veroorzaakt. De verdachte heeft geprobeerd te keren (U-turn) op een plek waar dat niet mocht. De rijstrook waarop de verdachte reed was immers van de andere rijstroken, bestemd voor het tegemoetkomende verkeer, gescheiden door middel van een doorgetrokken streep. Door de aanrijding is de passagier van de motorfiets gelanceerd en is de bestuurder met zijn motorfiets naar de andere weghelft doorgeschoven. De passagier heeft lichamelijk letsel, waaronder afgebroken voortanden en verwondingen aan haar been, opgelopen en is daarvoor op de intensive care opgenomen. Verkeersdeelnemers moeten op elkaar kunnen vertrouwen als het gaat om het naleven van de verkeersregels die ten behoeve van de verkeersveiligheid zijn opgesteld. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij dit niet heeft gedaan en als bestuurder van een auto onvoorzichtig en onoplettend is geweest, als gevolg waarvan een ongeluk is ontstaan en een ander ernstig gewond is geraakt.
De persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op
het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 27 mei 2021, waaruit blijkt dat de verdachte voorafgaand aan het onderhavige feit niet eerder is veroordeeld.
De op te leggen straf
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke gevallen zijn opgelegd en op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Het toepasselijke oriëntatiepunt houdt in een geldboete van € 1.000,- en ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van drie maanden. Ook heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de verdachte ter terechtzitting berouw heeft getoond en dat is gebleken dat hij zich bewust is van de ernstige gevolgen die het ongeval voor de slachtoffers heeft gehad. Daarnaast is gebleken dat de verdachte zelf ook met psychische klachten te kampen heeft en dat hij zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn nieuwe werk. De rechtbank ziet in voornoemde omstandigheden en in de ouderdom van de zaak aanleiding anders te straffen dan door de officier van justitie is geëist.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een geldboete de meest passende straf is. Bij de bepaling van de hoogte en de wijze van voldoening daarvan heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat daarnaast een ontzegging van de bevoegdheid om motorvoertuigen te besturen dient te worden opgelegd voor de duur van drie maanden.
De rechtbank zal echter bepalen dat deze bijkomende straf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd van twee jaren verbinden. Daarmee wordt enerzijds de ernst van het feit tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 23, 24a, 24c, 63 van het Wetboek van Strafrecht;
6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

8.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot het betalen van een geldboete van € 1.000,- (duizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 20 (twintig) dagen hechtenis, te voldoen in 10 (tien) maandelijkse termijnen van elk € 100,- (honderd euro);
veroordeelt de verdachte tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 (drie) maanden en beveelt dat deze bijkomende straf niet zal worden ten uitvoer gelegd tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.C. Smits, voorzitter,
mr. C.A.J. van Yperen en mr. C. Maas, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.I. Robijns, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 juli 2021.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.