ECLI:NL:RBNHO:2021:6007

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 juli 2021
Publicatiedatum
19 juli 2021
Zaaknummer
15.272306.20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor brandstichting na onvoldoende bewijs van opzettelijk handelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 16 juli 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van brandstichting. De tenlastelegging omvatte het opzettelijk in brand steken van een woning in Purmerend op 29 oktober 2020, waarbij gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor omwonenden zou zijn ontstaan. De officier van justitie vorderde een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan zeven maanden voorwaardelijk, maar de verdediging pleitte voor vrijspraak.

Tijdens de zitting op 2 juli 2021 werd het bewijs besproken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte te veroordelen. De verdachte ontkende de brand te hebben gesticht en had een alibi, ondersteund door getuigenverklaringen en locatiegegevens van haar telefoon.

De rechtbank oordeelde dat, hoewel er ernstige verdenkingen waren, het bewijs niet voldeed aan de vereiste mate van zekerheid voor een veroordeling. Er was geen bewijs dat de verdachte opzettelijk vuur had aangestoken of dat er een brandversnellend middel was gebruikt. De rechtbank sprak de verdachte vrij van zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde, omdat het dossier niet voldoende duidelijkheid bood over de oorzaak van de brand.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.272306.20 (P)
Uitspraakdatum: 16 juli 2021
Tegenspraak ex artikel 279 van het Wetboek van Strafvordering
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 2 juli 2021 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S.P. Visser en van hetgeen de raadsman van verdachte, mr. T.H. Kapinga, advocaat te Zaandam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 29 oktober 2020 te Purmerend in een woning gelegen aan de [straatnaam] (te Purmerend) opzettelijk brand heeft gesticht door (open) vuur in aanraking te brengen met (een grote hoeveelheid) kleding en/of papier en/of andere (brandbare) goederen (in de gang van die woning), althans een brandbare stof, ten gevolge waarvan de inboedel van die woning en/of die woning geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor
- de woning en/of de inboedel van die woning ([straatnaam];
en/of
- de belendende woningen en/of inboedels van die woningen [straatnaam] nrs. 2, 6 en 8), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar/gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor
- de in die belendende woningen ([straatnaam] nrs. 2, 6 en 8) aanwezige personen, in elk geval levensgevaar/gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen,
te duchten was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 29 oktober 2020 te Purmerend grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam in een woning, gelegen aan de [straatnaam] (te Purmerend), (open) vuur in aanraking heeft gebracht met (een grote hoeveelheid) kleding en/of papier en/of andere (brandbare) goederen (in de gang van die woning), althans een brandbare stof, ten gevolge waarvan het aan zijn schuld te wijten is geweest dat de inboedel van die woning en/of die woning geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daardoor gemeen gevaar voor
- de woning en/of de inboedel van die woning ([straatnaam]);
en/of
- de belendende woningen en/of inboedels van die woningen ([straatnaam] nrs. 2, 6 en 8),
in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar/gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor
- de in die belendende woningen ([straatnaam] nrs. 2, 6 en 8) aanwezige personen, in elk geval levensgevaar/gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, ontstond.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Standpunten van partijen

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde en daartoe – samengevat – aangevoerd dat de feiten en omstandigheden zoals deze uit het dossier blijken, maken dat het niet anders kan dan dat verdachte de brand in de woning heeft gesticht.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan zeven maanden voorwaardelijk, met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, met een proeftijd van twee jaren en met oplegging van de door de reclassering voorgestelde bijzondere voorwaarden.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft vrijspraak bepleit van het primair en subsidiair ten laste gelegde.
3.3.
VrijspraakNaar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte primair en subsidiair ten laste is gelegd, zodat zij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
In de ochtend van 29 oktober 2020 maakt getuige [getuige], onderweg naar zijn werk, melding van brand in de woning op het adres [straatnaam] te Purmerend. Verbalisant [verbalisant] arriveert omstreeks 6:18 uur op de [straatnaam] en ziet vlammen uit genoemde woning komen. De hoofdbewoonster van de woning, verdachte, blijkt dan niet in de woning aanwezig te zijn.
Verdachte heeft die ochtend omstreeks 5:45 uur telefonisch contact met een vriendin ([vriendin]) en zegt tegen haar dat zij, verdachte, geen tijd heeft om te bellen omdat zij haar bus moet halen. Omstreeks 6:19 uur is met de OV-chipkaart, die verdachte in gebruik had, ingecheckt bij bushalte Churchilllaan, gelegen op ongeveer 3 minuten en 40 seconden lopen van haar woning.
Verdachte ontkent de brand te hebben gesticht en heeft in een door haar raadsman overgelegde schriftelijke verklaring opgenomen dat zij die ochtend vroeg was vertrokken naar haar dochter om haar hond op te halen. De dochter van verdachte heeft bevestigd dat verdachte de hond die ochtend volgens afspraak heeft opgehaald. Ook de locatiegegevens van de telefoon van verdachte komen overeen met een reis van Purmerend naar Amsterdam die ochtend
Hoewel, met name gelet op het tijdsverloop tussen de hiervoor beschreven gebeurtenissen, een ernstige verdenking jegens verdachte is gerezen dat verdachte die kort voor de brand nog in haar woning was, degene is geweest die de brand in de woning aan de [straatnaam] te Purmerend heeft veroorzaakt, bevat het dossier naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om tot een veroordeling van verdachte te komen.
Weliswaar wordt in het proces-verbaal betreffende het forensisch onderzoek geconcludeerd dat het brandbeeld slechts kan worden verklaard doordat er vuur is gebracht of achtergelaten in de hal van de woning, maar informatie over de wijze waarop het vuur in de woning is ontstaan (en of verdachte daartoe enige handeling heeft verricht) ontbreekt. Voorts is het gebruik van een brandversnellend middel niet aannemelijk geworden.
In een nader opgemaakt proces-verbaal wordt de mogelijkheid genoemd dat een brandende sigaret onder de juiste omstandigheden de brand zou kunnen hebben veroorzaakt. Bij verdachte worden bij haar aanhouding echter geen sigaretten aangetroffen en er bevinden zich ook voor het overige geen aanwijzingen in het dossier dat verdachte zou roken of die ochtend in het bezit zou zijn geweest van sigaretten. Bij het onderzoek zijn evenmin sigarettenpeuken aangetroffen.
Nu het onderzoek geen duidelijkheid geeft omtrent de wijze waarop de brand in de woning is ontstaan, kan niet met de voor een bewezenverklaring vereiste mate van voldoende zekerheid worden vastgesteld dat verdachte (al dan niet opzettelijk) (open) vuur in aanraking heeft gebracht met brandbare goederen of stoffen.
Gelet op hetgeen hierboven is overwogen, zal verdachte worden vrijgesproken van het zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde.

4.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door,
mr. M. Visser, voorzitter,
mr. J.J.M. Uitermark en mr. C. Maas, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.A.K. Ramdjan,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 16 juli 2021.
Mr. J.J.M. Uitermark is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.