ECLI:NL:RBNHO:2021:5964

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 juli 2021
Publicatiedatum
16 juli 2021
Zaaknummer
C/15/316213 / KG ZA 21-242
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de tenuitvoerlegging van een verstekvonnis in een huurkwestie met sociale problematiek

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 13 juli 2021 uitspraak gedaan in een kort geding waarin de eiseres, een huurster, verzocht om schorsing van de tenuitvoerlegging van een verstekvonnis van de kantonrechter van 15 juli 2020. In dat verstekvonnis was de huurster veroordeeld tot ontruiming van haar huurwoning vanwege huurachterstand. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis moet worden geschorst, omdat er na het verstekvonnis feiten zijn voorgevallen die een noodtoestand aan de zijde van de huurster veroorzaken. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de uithuisplaatsing van de kinderen van de huurster, die in september 2020 heeft plaatsgevonden, niet aan haar verwijtbaar is en dat de ontruiming van de huurwoning op dit moment niet aanvaardbaar is. De voorzieningenrechter heeft daarbij ook overwogen dat de werkelijke drijfveer achter de ontruiming niet de huurachterstand is, maar de overlast die de huurster zou veroorzaken, en dat deze overlast niet de grond voor het verstekvonnis is geweest. De voorzieningenrechter heeft de vordering van de huurster toegewezen en Pré Wonen, de verhuurder, veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/316213 / KG ZA 21-242
Vonnis in kort geding van 13 juli 2021
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats],
eiseres,
advocaat mr. L. Stolk-Hogeterp te Zaandam,
tegen
de stichting
PRÉ WONEN,
gevestigd te Velserbroek,
gedaagde,
in persoon verschenen, tevens bijgestaan door gemachtigde mr. J.J.L. Boudewijn
Partijen zullen hierna [eiser] en Pré Wonen genoemd worden.
De zaak in het kort
In dit kort geding is de vraag aan de orde of de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis van de kantonrechter van 15 juli 2020, waarin vanwege een huurachterstand onder meer de huurovereenkomst tussen partijen is ontbonden en [eiser] is veroordeeld tot ontruiming van de huurwoning en betaling van de achterstallige huurpenningen (hierna: het verstekvonnis), moet worden geschorst. Partijen zijn bij tussenvonnis in de gelegenheid gesteld om nadere inlichtingen te geven over de kwestie.
De voorzieningenrechter verbiedt mede op basis van de verstrekte inlichtingen de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis omdat (i) sprake is van na het verstekvonnis voorgevallen feiten waardoor zich klaarblijkelijk aan de zijde van [eiser] een noodtoestand zal doen ontstaan door de ontruiming en (ii) het onaanvaardbaar is dat een executoriale titel tot ontruiming die niet op grond van overlast is bevolen – maar waarvan is gebleken dat dit (op dit moment) de werkelijke drijfveer achter de gewenste ontruiming is – bijna een jaar na dato wordt gebruikt om [eiser] vanwege die overlast te ontruimen.

1.Het verdere procesverloop

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van de voorzieningenrechter van 19 mei 2021 (hierna: het tussenvonnis);
  • de door Pré Wonen op 25 juni 2021 in het geding gebrachte aanvullende producties 6 tot en met 32;
  • de door [eiser] op 28 juni 2021 in het geding gebrachte aanvullende producties 8 tot en met 10;
  • de door [eiser] op 29 juni 2021 in het geding gebrachte aanvullende productie 11;
  • de voortzetting van de mondelinge behandeling van 29 juni 2021, waarvan door de griffier aantekeningen zijn bijgehouden.
1.2.
Op de mondelinge behandeling is vonnis bepaald op vandaag.

2.De verdere overwegingen

2.1.
De voorzieningenrechter blijft bij hetgeen in het tussenvonnis is overwogen en beslist. Partijen zijn daarbij in de gelegenheid gesteld om de voorzieningenrechter (onderbouwd met stukken en voorzien van door informanten gegeven informatie) nader in te lichten over deze kwestie, meer in het bijzonder over de gehele sociale problematiek van [eiser], teneinde een gedegen afweging te kunnen maken tussen het in redelijkheid te respecteren belang dat Pré Wonen heeft bij gebruikmaking van haar bevoegdheid om tot tenuitvoerlegging van het verstekvonnis over te gaan en de belangen aan de zijde van [eiser] die daardoor zullen worden geschaad.
2.2.
In r.o. 2.10. van het tussenvonnis heeft de voorzieningenrechter al overwogen dat het gelet op de in het tussenvonnis genoemde omstandigheden niet is uitgesloten dat de voorgenomen ontruiming op grond van na het verstekvonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van [eiser] een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging van het verstekvonnis niet kan worden aanvaard. Op grond van de nadien door partijen overgelegde aanvullende stukken en het verhandelde ter voortzetting van de mondelinge behandeling is de voorzieningenrechter van oordeel dat van een dergelijke noodsituatie aan de zijde van [eiser] inderdaad sprake is. Daartoe wordt als volgt overwogen.
2.3.
Na het verstekvonnis zijn de kinderen van [eiser] – naar aanleiding van een hulpvraag van [eiser] bij onder meer Veilig Thuis – in september 2020 uit huis geplaatst en bij pleeggezinnen ondergebracht. Nu de ter zake gedane voorlopige aanname in het tussenvonnis door Pré Wonen niet is weersproken gaat de voorzieningenrechter er vanuit dat die uithuisplaatsing niet is toe te schrijven aan enige verwijtbare handelwijze van [eiser], maar aan de ernstige problemen die zij ondervond van haar ex-partner (die daarvoor strafrechtelijk is/wordt vervolgd) en de onveilige situatie die daardoor voor haar kinderen (en haarzelf) is ontstaan.
2.4.
Op de voortzetting van de mondelinge behandeling heeft [eiser] verklaard dat de uithuisplaatsing van haar kinderen in november 2021 wordt geëvalueerd en dat de kans groot is dat die uithuisplaatsing niet wordt beëindigd -en dan ook definitief wordt- als [eiser] geen adequate woonruimte heeft. Dit komt de voorzieningenrechter niet onaannemelijk voor en zou een noodtoestand opleveren als in 2.2. van dit vonnis omschreven.
De voorzieningenrechter acht het onder die omstandigheden niet rechtens en maatschappelijk aanvaardbaar om [eiser] uit een sociale huurwoning te ontruimen op grond van een verstekvonnis waaraan een betalingsachterstand ten grondslag ligt die geleidelijk werd ingelopen, terwijl dat inlopen door de uithuisplaatsing en het daardoor ontstane verval van toeslagen werd belemmerd, indien daardoor de kans wordt vergroot dat de uithuisplaatsing van de kinderen van [eiser] niet wordt beëindigd. Vooralsnog moet worden aangenomen dat dit het geval is.
2.5.
Voor dit oordeel is temeer aanleiding waar de voorzieningenrechter, eveneens op grond van de door partijen overgelegde aanvullende stukken en het verhandelde ter voortzetting van de mondelinge behandeling, gesterkt is in de overtuiging dat de werkelijke drijfveer achter de door Pré Wonen gewenste ontruiming (op dit moment) niet is de huurachterstand en de ontstane complicaties rond het inlopen daarvan, maar de overlast die [eiser] beweerdelijk veroorzaakt. Die overlast is niet de grond voor het verstekvonnis geweest en is door Pré Wonen tijdens de eerste mondelinge behandeling van de zaak op 18 mei 2021 ook niet aan haar verweer ten grondslag gelegd. Kennelijk heeft Pré Wonen op grond van het tussenvonnis ingeschat dat zij het zonder uitbreiding van die grondslag niet gaat redden, waarna zij de op de overlast betrekking hebbende stukken alsnog in het geding heeft gebracht en haar verweer daarmee heeft aangevuld.
2.6.
De voorzieningenrechter acht het niet aanvaardbaar dat een executoriale titel tot ontruiming die
  • niet op grond van overlast is gevraagd en uitgesproken
  • bij verstek is gewezen, en
  • waartegen het verzet is ingetrokken nadat afspraken zijn gemaakt tot aanzuivering van de achterstand met een “betaal wat je kunt” karakter
bijna een jaar na dato wordt gebruikt om de betrokkene vanwege die overlast te ontruimen indien, zoals door Pré Wonen is beaamd, bij het ontbreken van die overlast niet tot ontruiming zou zijn besloten en het bestaan, de aard en de ernst van die overlast niet aan toetsing door een rechter onderworpen is geweest.
Het grote belang van het behoud van sociale huisvesting in een overspannen woningmarkt staat daaraan in de weg.
2.7.
Daar komt bij dat op de inhoudelijke onderbouwing van het overlastverwijt het nodige is af te dingen. Pré Wonen heeft dertien verklaringen van omwonenden overgelegd, daterend van 3 februari 2021 tot 4 juni 2021. Op grond van die verklaringen en het verhandelde ter voortzetting van de mondeling behandeling, kan worden vastgesteld dat
  • de overlast grotendeels is veroorzaakt door de (ex-)partner van [eiser],
  • voornamelijk de twee naaste buren van [eiser] overlast menen te ondervinden (zeven van de dertien verklaringen zijn van hen afkomstig),
  • de (zes) verklaringen van andere buurtbewoners meer het karakter hebben van steunbetuigingen dan dat zij gewag maken van eigen ondervonden overlastproblematiek.
Daarbij komt dat de supporters zich vooral in de na de datum van het tussenvonnis opgestelde verklaringen bedienen van sweeping statements, die door [eiser] als een tegen haar gerichte hetze zijn gekarakteriseerd en op geen enkele manier door Pré Wonen op geloofwaardigheid/betrouwbaarheid lijken te zijn getoetst.
2.8.
Op de voortzetting van de mondelinge behandeling heeft [eiser] verklaard dat zij zich kan voorstellen dat haar buren overlast hebben ondervonden van de situatie met haar ex-partner (waarbij de politie diverse keren heeft geïntervenieerd).
Volgens [eiser] is het wel enige tijd rustig geweest doordat haar ex-partner een straat- en contactverbod opgelegd had gekregen en er door middel van een elektronische enkelband toezicht op hem werd gehouden. Sinds enige tijd wordt zij echter weer lastig gevallen door haar ex-partner (er is een baksteen door haar raam gegooid) en dat waarschijnlijk omdat hij geen enkelband meer heeft, aldus [eiser]. Dat Pré Wonen recentelijk nog overlastklachten heeft ontvangen, zoals zij betoogt, vindt hierin haar verklaring.
2.9.
Pré Wonen heeft te kennen gegeven dat zij zich realiseert dat niet [eiser] maar haar (ex)partner, de drijvende kracht is achter de overlast. Zij stelt dat [eiser] daarvoor als huurster van de woning niettemin verantwoordelijk is.
2.10.
Met Pré Wonen is de voorzieningenrechter van oordeel dat er een oplossing moet komen voor de aanhoudende overlast in de straat waar [eiser] woont, en dat van [eiser] mag worden verwacht dat zij daaraan naar vermogen bijdraagt. Anders dan Pré Wonen betoogt is de voorzieningenrechter echter van oordeel dat die oplossing in ieder geval op dit moment niet gelegen kan zijn in het ontruimen van [eiser] uit de woning. Dan wint immers de terreur en die uitkomst moet een sociale verhuurder onwaardig worden geacht. Dat spreekt temeer nu aannemelijk is dat [eiser] niet eerder dan op 25 juni 2021 met de inhoud van het overlastdossier bekend is geraakt en niet gebleken is dat Pré Wonen over mogelijke oplossingen van de overlastproblematiek, waarvan [eiser] niet zelf de aanstichter is, ooit met [eiser] heeft gesproken.
2.11.
Op de zitting van 29 juni 2021 is nog een diepere drijfveer achter de opstelling van Pré Wonen kenbaar geworden. In de context van de bespreking van [eiser] belang bij behoud van haar woning in relatie tot het perspectief op terugkeer van de kinderen is [eiser] door Pré Wonen voorhouden dat die kans op terugkeer ook bij behoud van die woning onzeker is omdat [eiser] er, niettegenstaande hulp van Pré Wonen en de gemeente, “niet in slaagt om haar leven op de rails te krijgen”, maar weigert deze hulp te aanvaarden.
2.12.
Vastgesteld kan worden dat [eiser] zich wel degelijk inspant om haar leven (beter) op de rails te krijgen; zij krijgt ondersteuning vanuit Vangnet en Advies, er is bewindvoering aangevraagd en zij probeert de uithuisplaatsing van haar kinderen te beëindigen. Maar het (b)lijkt voor haar moeilijk greep te krijgen op het gedrag van haar ex.
2.13.
De voorzieningenrechter sluit niet uit dat het -zoals Pré Wonen betoogt- met de werkelijkheid strookt dat het [eiser] in de afgelopen jaren niet is gelukt om op eigen kracht haar leven op orde te krijgen, dat de gemeente klaar staat om de hulp te bieden die [eiser] nodig heeft, maar dat dit traject niet van de grond komt omdat [eiser] niet bereid is die hulp te aanvaarden.
Ook dat betoog biedt echter op dit moment geen toereikende grondslag om de ontruiming van [eiser] rechtmatig te achten. Reeds de halfslachtige, met artikel 21 Rv op gespannen voet staande wijze waarop Pré Wonen zich in deze procedure heeft opgesteld, staat daaraan in de weg.
Pré Wonen had van meet af aan duidelijkheid moeten scheppen over haar drijfveren achter de gewenste ontruiming. Zij had de bereidheid moeten etaleren om de toereikenheid van haar argumenten voor die drastische aanpak -die allerminst evident is- door de rechter te laten toetsen en had in die context veel meer informatie moeten verstrekken omtrent het onvermogen van [eiser] om haar leven op orde te krijgen. (Er bestaat kennelijk een -in deze procedure volledig buiten beeld gebleven- omvangrijk politiedossier en Pré Wonen heeft intensief contact gehad met de gemeente over deze kwestie, waarover hoegenaamd geen informatie is verstrekt.)
Verder had Pré Wonen gedocumenteerde pogingen moeten doen om [eiser] ervan te overtuigen dat de hulp die de gemeente voor ogen heeft -die er volgens Pré wonen op is gericht om [eiser] uit haar situatie te halen, zolang als dat nodig is om de onveiligheid rond haar woonsituatie te elimineren- perspectief biedt op terugkeer naar sociale huisvesting op de langere termijn. Een duidelijke tweede-kans brief met een daarin opgenomen omschrijving van het tijdelijke alternatief, het perspectief dat dit biedt op terugkeer van de kinderen bij hun moeder en een beschrijving van het proces dat uiteindelijk tot terugkeer van het gezin naar een eigen sociale huurwoning moet leiden is in een constellatie als de onderhavige niet teveel gevraagd.
2.14.
Onder deze omstandigheden kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter de voorgenomen tenuitvoerlegging van het verstekvonnis niet rechtmatig worden geacht.
2.15.
Een en ander leidt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat de door [eiser] gevorderde schorsing van de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis moet worden toegewezen, totdat in een door Pré Wonen nieuw op te starten procedure door de rechter wordt geoordeeld dat [eiser] de woning moet ontruimen. Aldus zal worden beslist.
2.16.
Pré Wonen zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
De kosten aan de zijde van [eiser] worden daarom begroot op:
Verschotten € 103,83
- griffierecht € 309,00
- salaris advocaat €
1.016,00
Totaal € 1.428,93
Ten overvloede overweging
2.17.
[eiser] doet er verstandig aan voor ogen houden dat bij de beantwoording van de vraag of beëindiging van de uithuisplaatsing van haar kinderen verantwoord is niet in de eerste plaats van belang zal zijn of de woning is “opgeknapt”, maar of de veiligheidssituatie in en rond die woning het afgelopen jaar structureel zodanig is verbeterd dat haar kinderen daarin weer veilig kunnen wonen. Daar lijkt het op dit moment (nog) niet op. [eiser] zou er daarom goed aan doen om niet star vast te houden aan de gedachte dat het behoud van deze woning op dit moment met het oog op terugplaatsing van haar kinderen nodig is, maar zich open te stellen voor de hulp waarvan door Pré Wonen gezegd wordt dat de gemeente bereid is die te leveren. Zij zou in er ieder geval verstandig aan doen om in samenspraak met haar advocaat na te gaan of die hulp een beter perspectief biedt op hereniging met de kinderen dan het doorploeteren op eigen kracht.

3.De beslissing

De voorzieningenrechter
3.1.
schorst de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis van de kantonrechter van 15 juli 2020, totdat in een door Pré Wonen nieuw op te starten procedure door de rechter wordt geoordeeld dat [eiser] de woning moet ontruimen;
3.2.
veroordeelt Pré Wonen in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.428,93;
3.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. Schotman en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 13 juli 2021. [1]

Voetnoten

1.Conc.: 1419