ECLI:NL:RBNHO:2021:5961

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 juli 2021
Publicatiedatum
16 juli 2021
Zaaknummer
8244160 \ CV EXPL 19-19952
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van een vlucht en de rol van buitengewone omstandigheden

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 14 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de luchtvaartmaatschappij Austrian Airlines A.G. De passagier had een vordering ingesteld wegens vertraging van een vlucht van Amsterdam naar Tokio via Wenen, die op 26 en 27 juli 2019 plaatsvond. De passagier arriveerde met meer dan drie uur vertraging op de eindbestemming en vorderde compensatie op grond van de Verordening (EG) nr. 261/2004. De luchtvaartmaatschappij betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk het intrekken en opleggen van een nieuw slot door de luchtverkeersleiding.

De kantonrechter oordeelde dat het intrekken en het opleggen van een later slot kan worden gezien als een besluit van de luchtverkeersleiding en dat dit een buitengewone omstandigheid kan opleveren. De rechter stelde vast dat de vervoerder voldoende had aangetoond dat de vertraging het gevolg was van deze omstandigheden en dat de vervoerder alle redelijke maatregelen had getroffen om de vertraging te voorkomen. De kantonrechter wees de vordering van de passagier af en veroordeelde haar tot betaling van de proceskosten.

De uitspraak benadrukt de toepassing van de Europese regelgeving inzake luchtreizigersrechten en de voorwaarden waaronder luchtvaartmaatschappijen kunnen worden vrijgesteld van compensatieverplichtingen. De zaak illustreert ook de noodzaak voor passagiers om voldoende overstaptijd in acht te nemen bij het boeken van aansluitende vluchten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8244160 \ CV EXPL 19-19952
Uitspraakdatum: 14 juli 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[de passagier]
wonende te [woonplaats]
eiseres
hierna te noemen de passagier
gemachtigde mr. D.E. Lof
tegen
de rechtspersoon naar Oostenrijks recht
Austrian Airlines A.G.
gevestigd te Wenen (Oostenrijk), onder andere kantoorhoudende te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. E.C. Douma

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 22 november 2019 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport via Vienna International Airport, Wenen, naar Haneda Airport, Tokio (Japan) op 26 en 27 juli 2019, hierna: de vlucht.
2.2.
De vlucht van Amsterdam-Schiphol Airport naar Wenen (hierna: de vlucht) is met vertraging uitgevoerd waarna de passagier de aansluitende vlucht heeft gemist. De passagier is omgeboekt en met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming aangekomen.
2.3.
Airhelp heeft namens de passagier compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering en het verweer

3.1.
De passagier vordert dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 600,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van de vlucht tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 90,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is de passagier te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00.
3.3.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt bij de beoordeling ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
De vervoerder heeft betoogd dat de passagier niet aan haar substantiëringsplicht heeft voldaan, omdat zij heeft nagelaten te vermelden hoe laat zij in Tokio is aangekomen. De kantonrechter overweegt dat de substantiëringsplicht niet inhoudt dat de passagier de exacte aankomsttijd op de eindbestemming en de manier waarop zij daarheen is vervoerd vermeldt, maar het weergeven van bekende verweren van gedaagde en de gronden daarvoor, zodat het geschil reeds in de dagvaarding zo volledig mogelijk wordt weergegeven. Gesteld noch gebleken is dat het verweer van de vervoerder reeds bij de passagier bekend was. De kantonrechter zal dan ook aan dit verweer van de vervoerder voorbijgaan. Voor zover de vervoerder heeft bedoeld dat de passagier niet heeft voldaan aan de stelplicht, wordt opgemerkt dat de passagier in repliek heeft gesteld dat zij met de door de vervoerder aangeboden alternatieve vlucht 11:54 uur lokale tijd in Tokio is aangekomen, hetgeen de vervoerder niet heeft betwist. Hiermee is het gebrek in de stelplicht van de passagier hersteld. De kantonrechter oordeelt dat de vervoerder hierdoor niet in zijn procesbelang is geschaad, nu de vervoerder de gelegenheid had hierop bij dupliek te reageren en hij ook al in de conclusie van antwoord inhoudelijk verweer heeft gevoerd tegen de vordering. Dat verweer is niet afhankelijk van de precieze aankomsttijd van de passagier op de eindbestemming.
4.3.
Nu vast staat dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur is aangekomen op de eindbestemming, is de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien hij kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. In de punten 14 en 15 van de considerans van de Verordening staat dat omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening zich onder meer kunnen voordoen in geval van weersomstandigheden die de uitvoering van de vlucht in kwestie verhinderen en wanneer een besluit van de luchtverkeersleiding voor een specifiek toestel op een specifieke dag een langdurige vertraging, een vertraging van een nacht of de annulering van één of meer vluchten van dat vliegtuig veroorzaakt.
4.4.
De vervoerder heeft betoogd dat de vlucht van Wenen naar Amsterdam gepland stond om 08:00 uur UTC te vertrekken. Om 06:00 uur UTC trok de luchtverkeersleiding het oorspronkelijke slot in en verving die voor een slot van 08:17 uur UTC. Hierna is het slot nog een aantal keer gewijzigd totdat een slot van 08:55 uur UTC is opgelegd. Het toestel heeft dit slot gebruikt en is om 08:52 uur UTC opgestegen. De vlucht moet de instructies van de luchtverkeersleiding opvolgen, ongeacht waarom de luchtverkeersleiding een bepaalde instructie geeft. Het is dan ook een buitengewone omstandigheid als het toestel de geplande vlucht niet op tijd kan uitvoeren. Er was sprake van een oncontroleerbare situatie, die de vervoerder kon voorkomen noch kon beperken. Het toestel kwam vervolgens om 10:18 uur UTC, met een vertraging van 23 minuten, in Wenen aan, waarna de passagier de aansluitende vlucht met geplande vertrektijd van 10:35 uur UTC heeft gemist. De passagier is vervolgens omgeboekt naar de eerstvolgende vlucht met plaats naar Tokyo, aldus de vervoerder.
4.5.
De kantonrechter overweegt dat het intrekken en het opleggen van een later slot kan worden gezien als een besluit van de luchtverkeersleiding ten aanzien van een specifiek vliegtuig op een specifieke dag in de zin van overweging 15 van de considerans van de Verordening, zodat het een buitengewone omstandigheid kan opleveren. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft de vervoerder voldoende aangetoond dat de luchtverkeersleiding een nieuw slot heeft opgelegd aan de vlucht. Voorts is voldoende gebleken dat de uiteindelijke (langdurige) vertraging van de passagier van meer dan drie uur op de eindbestemming het directe gevolg is geweest van de vertraagde uitvoering van de vlucht. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat de vertraging is ontstaan door het intrekken van het oorspronkelijke slot en dat deze omstandigheid kan worden aangemerkt als een buitengewone omstandigheid.
4.6.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging van de passagier te voorkomen dan wel te beperken. Tussen de twee aansluitende vluchten was een overstaptijd van 40 minuten gepland. Een dergelijke overstaptijd wordt door de kantonrechter als onvoldoende gekwalificeerd, aangezien de minimale overstaptijd te Wenen 25 minuten bedraagt en in beginsel een minimale buffer van 20 minuten noodzakelijk wordt geacht. De passagier had te Wenen echter een aankomstvertraging van 23 minuten zodat zij, ook al zou de vervoerder voldoende reservetijd in acht hebben genomen, de aansluitende vlucht niet meer had kunnen halen. Daarbij heeft de vervoerder toegelicht dat hij de passagier naar de eerst mogelijke vervoersmogelijkheid met voldoende plaats heeft omgeboekt. Anders dan de passagier is de kantonrechter van oordeel dat niet van de vervoerder kan worden verwacht dat hij bij een geringe vertraging te Schiphol al de passagier had moeten omboeken. De conclusie is dat de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging te voorkomen, zodat het beroep van de vervoerder op buitengewone omstandigheden slaagt. De vordering tot betaling van compensatie op grond van artikel 7 van de Verordening wordt dan ook afgewezen.
4.7.
De proceskosten komen voor rekening van de passagier, omdat deze ongelijk krijgt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt de passagier tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 248,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder;
5.3.
verklaart dit vonnis, voor wat betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter