Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.De procedure
- de dagvaarding van [eiser] van 30 juli 2020;
- de conclusie van antwoord van [gedaagde] van 23 september 2020;
- het tussenvonnis van 3 februari 2021;
- de akte van [eiser] van 7 juni 2021 met nagekomen producties;
- de akte van [eiser] van 10 juni 2021 met een nagekomen productie;
- de mondelinge behandeling op 21 juni 2021 en de daarvan door de griffier bijgehouden aantekeningen;
- de spreekaantekeningen van de advocaat van [eiser] van 21 juni 2021.
2.Feiten
indien de vennoten daartoe in onderling overleg besluiten en wel op het door hen bij dat besluit te bepalen tijdstip. Dit besluit moet schriftelijk worden vastgelegd en ondertekend;
3.Het geschil
subsidiaireen door de rechtbank vast te stellen bedrag aan goodwill (vordering VI);
subsidiaireen door de rechtbank vast te stellen bedrag aan buitengerechtelijke kosten (vordering VII en vordering XI);
meer subsidiaireen deskundige te benoemen in verband met de vaststelling van de waarde van de goodwill;
zowel primair, subsidiair als meer subsidiairde proceskosten, inclusief de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als deze kosten niet binnen twee weken na het vonnis zijn betaald.
4.De beoordeling
Beëindiging van de v.o.f.
de winstcapaciteit van een bedrijf boven een normaal rendement op het daarin belegde vermogen en boven een normale beloning voor de arbeid van de ondernemer.Vast staat dat partijen voor hun werkzaamheden geen arbeidsvergoeding ontvingen, anders dan de winstuitkering. Voor de vraag of betaling van een goodwillvergoeding aan [eiser] op zijn plaats is, zal dus eerst beoordeeld moeten worden of er na aftrek van een reële arbeidsbeloning sprake is van overwinst.
2.228,00(2 x € 1.114,00)