ECLI:NL:RBNHO:2021:5937

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 juli 2021
Publicatiedatum
16 juli 2021
Zaaknummer
C/15/316422 / KG ZA 21-254
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vervangende toestemming voor levering van de woning na beëindiging van de relatie

In deze zaak heeft de vrouw, eiseres in conventie, een vordering ingesteld tegen de man, gedaagde in conventie, met betrekking tot de levering van de gemeenschappelijke woning na de beëindiging van hun relatie in 2018. De partijen hadden destijds afgesproken dat de woning tegen de WOZ-waarde van € 295.000,- aan de vrouw zou worden toegedeeld, maar de uitvoering van deze afspraak was vertraagd door een niet goedgekeurde financieringsaanvraag van de vrouw. De man heeft echter zijn medewerking aan de levering van de woning ingetrokken, omdat de woning in waarde was gestegen en hij aanspraak wilde maken op de overwaarde.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vrouw spoedeisend belang heeft bij haar vordering, aangezien de bank haar financieringsaanvraag inmiddels had goedgekeurd. De rechter heeft vastgesteld dat de man in zijn eerdere communicatie afstand heeft gedaan van zijn eigendomsrecht op de woning en dat er geen voorbehoud is gemaakt over de overname van de woning. De voorzieningenrechter heeft de vordering van de vrouw toegewezen en de man verplicht om mee te werken aan de levering van de woning.

In reconventie heeft de man vorderingen ingesteld voor vergoeding van de helft van de overwaarde en andere kosten, maar deze vorderingen zijn afgewezen. De rechter heeft geoordeeld dat de man geen recht heeft op vergoeding, omdat de afspraken uit de concept verdelingsakte duidelijk waren en er geen sprake was van enige onder- of overbedeling. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/316422 / KG ZA 21-254
Vonnis in kort geding van 13 juli 2021
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. G.H.G. Reitsma-van Riel te [plaats],
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. C.B.E. Noijen te Heerlen.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 2 juni 2021 met elf producties van de vrouw,
  • de brief van 23 juni 2021 waarbij vier producties aan de zijde van de man in het geding worden gebracht,
  • de conclusie van antwoord tevens houdende de voorwaardelijke eis in reconventie van de man,
  • de mondelinge behandeling op 29 juni 2021 en de daarvan door de griffier bijgehouden aantekeningen,
  • de spreekaantekeningen van de advocaat van de vrouw.
1.2.
Na uitroeping van de zaak zijn verschenen:
  • de vrouw, bijgestaan door mr. Reitsma-van Riel voornoemd,
  • de man, bijgestaan door mr. Noijen voornoemd.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De zaak in het kort

2.1.
Partijen hebben na het verbreken van hun relatie in 2018 afgesproken dat de gemeenschappelijke woning tegen de WOZ-waarde van € 295.000,- aan de vrouw zal worden toegedeeld. Omdat de bank de financieringsaanvraag van de vrouw op dat moment niet kon goedkeuren, is de gemaakte afspraak vooralsnog niet uitgevoerd. Inmiddels is de financieringsaanvraag goedgekeurd. De man wil echter niet langer aan de uitvoering van de afspraken meewerken, omdat de woning in de tussentijd meer waard is geworden.

3.Feiten

3.1.
De man en de vrouw hebben een affectieve relatie gehad.
3.2.
Tijdens de relatie hebben partijen een gemeenschappelijke woning aan het [adres] te [plaats] (hierna: de woning) aangekocht. Om de aankoop van de woning te kunnen financieren hebben partijen een hypothecaire geldlening afgesloten.
3.3.
Medio 2018 hebben partijen de relatie in onderling overleg beëindigd daarbij hebben zij afspraken gemaakt over de verdeling van de woning.
3.4.
Per e-mail van 18 juli 2018 heeft de man aan de hypotheekadviseur van de vrouw, [betrokkene], het volgende geschreven:
“(…)
Hierbij verklaar ik, [gedaagde], dat ik afstand doe van het eigendom van de woning [adres] te [plaats].
Voor de waarde van de woning gaan we uit van de WOZ waarde op 01-01-2018, te weten € 295.000,-.
De hypotheek op de woning op dit moment is € 268.473,66.
(…)
Op de woning rust op dit moment ook een restschuld hypotheek van [eiser] t.w.v. € 30.895,20.
Ik, [gedaagde], doe afstand van de eventuele overwaarde –en onderwaarde– op de woning.(…)”
3.5.
De notaris heeft vervolgens op 8 augustus 2018 een concept akte van verdeling opgemaakt. Daarin is onder meer opgenomen dat de woning tegen, een door partijen onderling vastgestelde, waarde van € 295.000,- aan de vrouw zal worden toegedeeld waarbij de man uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening zal worden ontslagen.
3.6.
Op 9 augustus 2018 heeft de notaris de concept akte van verdeling per e-mail aan partijen verzonden. Eveneens op 9 augustus 2018 hebben zowel de vrouw als de man per e-mail aangegeven met de inhoud daarvan akkoord te zijn.
3.7.
In verband met het wegvallen van onregelmatigheidstoeslagen in het inkomen van de vrouw als gevolg van een reorganisatie en de toewijzing van een nieuwe functie per 1 september 2018 heeft de bank niet positief beslist op de financieringsaanvraag van de vrouw als gevolg waarvan op dat moment nog geen uitvoering kon worden gegeven aan de afspraken zoals vastgelegd in de concept verdelingsakte.
3.8.
De man heeft de gemeenschappelijke woning op 1 september 2018 verlaten. De vrouw betaalt sindsdien de eigenaarslasten van de woning.
3.9.
Na het verbreken van de relatie hebben de man en de vrouw contact met elkaar gehouden onder meer over de inkomenssituatie van de vrouw en over de status van haar financieringsaanvraag.
3.10.
Op 9 april 2021 heeft de bank alsnog positief beslist op de financieringsaanvraag van de vrouw. Nadat de vrouw telefonisch van de man had vernomen dat de bank hem hierover had geïnformeerd, heeft zij de offerte van de bank op 13 april 2021 voor akkoord ondertekend.
3.11.
Vervolgens heeft de vrouw een afspraak gemaakt bij de notaris voor de overdracht van de woning overeenkomstig de concept verdelingsakte. De afspraak stond gepland op 5 mei 2021.
3.12.
Op 21 en 22 april 2021 heeft de volgende berichtenwisseling via WhatsApp plaatsgevonden:
[de vrouw]: “Hoi je zal het wel druk hebben maar kan jij zo snel mogelijk reageren op de notaris? Dit in verband met de betaling die ik moet doen voor 5 mei aan de notaris.”
[de man]: “is goed [eiser] ”
[de vrouw]: “Dank je dat waardeer ik enorm! Ik ga het 29/4 weer erg druk krijgen met de zorg van mijn moeder, haar 2de chemokuur gaat beginnen.”
[de vrouw]: “Anyway als jij vandaag nog reageerd op de mail vd notaris dan kan ik de betaling op orde maken voor de 29ste nog.”
[de man]: “ik zal straks even door mijn mail gaan ”
3.13.
Bij e-mail van 26 april 2021 aan de notaris heeft de man de afspraak bij de notaris afgezegd waarbij hij heeft aangegeven dat de week van 3 t/m 7 mei hem niet goed uitkomt en heeft verzocht een latere datum in te plannen.
3.14.
Op 30 april 2021 heeft de advocaat van de vrouw de man per e-mail verzocht alsnog zijn aanwezigheid bij de levering van de woning op 5 mei 2021 te bevestigen. In reactie daarop heeft de man telefonisch aan de advocaat van de vrouw aangegeven dat hij niet langer aan de levering van de woning wenst mee te werken, omdat hij zijn deel in de overwaarde wenst te ontvangen.

4.Het geschil in conventie en in (voorwaardelijke) reconventie

4.1.
De vrouw vordert – samengevat – dat de voorzieningenrechter, bij vonnis voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, vervangende toestemming geeft voor de levering van de woning aan haar, waarbij de man in de proceskosten, waaronder de advocaatkosten, zal worden veroordeeld.
4.2.
De vrouw legt aan haar vorderingen ten grondslag dat partijen in goed overleg hun relatie medio 2018 hebben beëindigd en dat partijen toen duidelijke afspraken hebben gemaakt over de gemeenschappelijke woning. Partijen zijn overeengekomen dat de woning tegen de WOZ-waarde van € 295.000,- aan de vrouw zal worden toegedeeld onder de voorwaarde dat de man uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening zal worden ontslagen. Omdat de bank op dat moment de financieringsaanvraag van de vrouw niet kon goedkeuren in verband met inkomensverlies als gevolg van een reorganisatie, konden de gemaakte afspraken niet direct uitgevoerd worden. Omdat het inkomen van de vrouw naar verwachting na twee jaar weer op het oude niveau zou zitten, hebben partijen afgesproken dat de vrouw in contact zou blijven met de bank. In de tussentijd heeft de vrouw de man steeds geïnformeerd over de status van haar financieringsaanvraag. Omdat de bank op 9 april 2021 haar financieringsaanvraag heeft geaccepteerd, wil de vrouw uitvoering geven aan de in 2018 gemaakte afspraken.
4.3.
De man voert verweer. Hij voert aan dat geen sprake is van spoedeisend belang, nu de huidige situatie al gedurende bijna 3 jaar onveranderd is gebleven en de vrouw door eenzijdig handelen zichzelf een tijdsdruk heeft opgelegd. Bovendien leent de vordering van de vrouw zich niet voor kort geding nu toewijzing tot een onomkeerbare situatie zal leiden. Volgens de man had het voor de vrouw duidelijk moeten zijn dat de kern van de afspraak neerkomt op het feit dat hij bereid was van de overwaarde afstand te doen indien de eenvoudige gemeenschap daardoor met spoed kon worden opgeheven. De man is ervan uitgegaan dat de vrouw de woning direct zou kunnen overnemen en niet dat de overname nog drie jaar zou duren. De man is al die jaren als mede-eigenaar van de woning risico blijven lopen waardoor hij zelf geen hypotheek of lening heeft kunnen afsluiten. Volgens de man heeft de vrouw zich daarbij ook niet aan de tussen partijen gemaakte afspraak gehouden, door zich jarenlang niet in te spannen om de hypotheek en de woning eerder over te nemen als gevolg waarvan de man schade heeft geleden. Ten slotte stelt de man zich op het standpunt dat er sprake is van ongerechtvaardigde verrijking aan de zijde van de vrouw, omdat de vrouw de woning niet tijdig heeft overgenomen en de woning inmiddels aanzienlijk in waarde is gestegen. Ook in het kader van deze waardestijging is verrekening daarom op zijn plaats waarbij de man tevens de helft van de, ten tijde van de relatie, door hem betaalde kosten van de hypotheek, aflossing van de creditcard schuld, notariskosten in het kader van de aankoop van de woning en hovenierskosten van de vrouw vergoed wil zien. Daarbij wenst de man een gebruikersvergoeding van de vrouw te ontvangen, aangezien zij sinds september 2018 het alleengebruik van de woning heeft.
4.4.
Ingeval de vordering van de vrouw wordt toegewezen vordert de man in voorwaardelijke reconventie -samengevat- dat de vrouw aan hem de helft van de overwaarde van de woning betaalt, alsmede een bedrag van € 32.108,- vanwege gedurende de relatie door de man betaalde kosten en de vrouw te veroordelen tot het voldoen van een gebruikersvergoeding aan de man, met veroordeling van de vrouw in de proceskosten.
4.5.
De vrouw voert verweer.
4.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in conventie en in reconventie

Spoedeisend belang

5.1.
De voorzieningenrechter is met de vrouw van oordeel dat zij spoedeisend belang heeft bij haar vordering. De vrouw heeft immers de offerte van de bank voor een hypothecaire geldlening geaccepteerd en is hieraan gebonden. Het betoog van de man dat de vrouw zichzelf onnodig in deze situatie heeft gebracht faalt. Immers, als onweersproken staat vast dat de man telefonisch door de bank is geïnformeerd dat de financieringsaanvraag is goedgekeurd en het ontslag uit de hoofdelijkheid kan worden gegeven. Eerst nadat de man aan de vrouw had laten weten akkoord te gaan, heeft zij de offerte van de bank geaccepteerd.
Toedeling woning
5.2.
Tussen partijen is in geschil of de bij de beëindiging van de relatie in 2018 gemaakte afspraken nog altijd geldend zijn. Partijen hebben destijds afgesproken dat de vrouw de woning tegen een waarde van € 295.000,- toegedeeld zou krijgen waarbij de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening zal worden ontslagen. Vast staat dat de man in zijn e-mail van 18 juli 2018 (opgenomen onder 3.4. bij de feiten) expliciet afstand heeft gedaan van zijn eigendomsrecht op de woning en daarbij tevens afstand heeft gedaan van de eventuele overwaarde en onderwaarde op de woning. Dat duidelijk had moeten zijn dat de man alleen bereid was afstand te doen van de overwaarde indien de vrouw de woning direct zou overnemen, zoals de man stelt, blijkt nergens uit. Door de man is in dit verband nimmer enig voorbehoud gemaakt en evenmin heeft hij bij de vrouw op een spoedige overname van de woning aangedrongen.
5.3.
De voorzieningenrechter neemt bij het vorenstaande mede in overweging dat niet in geschil is dat partijen destijds hebben afgesproken dat de vrouw in contact zou blijven met de bank toen duidelijk werd dat de bank de financieringsaanvraag van de vrouw in 2018 nog niet kon goedkeuren als gevolg van recent inkomensverlies door een reorganisatie op haar werk. Door de man is niet weersproken dat de vrouw hem steeds op de hoogte heeft gehouden van haar inkomenssituatie en hem steeds over de status van haar financieringsaanvraag bij de bank heeft geïnformeerd. Niet is gebleken dat de man gedurende dit traject enig voorbehoud heeft gemaakt, dan wel op enig moment is teruggekomen op de gemaakte afspraken. Evenmin heeft de man de vrouw gedurende de afgelopen jaren op enig moment aangesproken op uitvoering van de gemaakte afspraken, laat staan haar in dat verband in gebreke gesteld.
5.4.
Voorts is van belang dat de vrouw nadat zij de offerte van de bank had ondertekend, een afspraak voor de eigendomsoverdracht van de woning bij de notaris heeft ingepland en dat de vrouw per WhatsApp-bericht aan de man heeft verzocht die afspraak te bevestigen. De man heeft daarop gereageerd met: “
Is goed [eiser] ”De man heeft vervolgens de notaris laten weten dat de afspraak op 5 mei niet goed uitkwam en heeft verzocht de afspraak te verplaatsen naar een later moment. Ook hieruit blijkt op geen enkele manier dat de man op zijn eerder gemaakte afspraken wenste terug te komen.
5.5.
De man meent dat het niet redelijk is dat hij geen aanspraak kan maken op de waardestijging, aangezien hij ook langer voor de woning aansprakelijk is gebleven. De voorzieningenrechter volgt de man hierin niet. Anders dan de man betoogt, is niet gebleken dat de vrouw zich niet aan de afspraken heeft gehouden. Zij voldoet sinds september 2018 de hypotheek- en andere eigenaarslasten van de woning. Gesteld noch gebleken is dat de man in verband hiermee op enig moment is aangesproken. Dat de man vanwege de hoofdelijke aansprakelijkheid schade zou hebben geleden, blijkt nergens uit. De bestaande financieringsaanvraag van de vrouw bij de bank is blijven doorlopen en de vrouw hield de man daarvan op de hoogte. Gelet hierop valt niet in te zien dat de vrouw zich onvoldoende heeft ingespannen om de hypotheek en de woning over te nemen, laat staan dat de man hierdoor schade zou hebben geleden, zoals hij stelt.
5.6.
Van ongerechtvaardigde verrijking is evenmin sprake. Dat de woning inmiddels in waarde is gestegen maakt dit niet anders. Immers, ook indien de vrouw op een eerder moment in staat zou zijn geweest de woning over te nemen zou de overwaarde niet aan de man zijn toegekomen, omdat hij daarvan expliciet afstand heeft gedaan.
5.7.
Gelet op het vorenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat de man dient mee te werken aan de levering van de woning aan de vrouw overeenkomstig de tussen partijen vastgelegde afspraken. Nu de man zijn medewerking onthoudt, zal de vordering van de vrouw worden toegewezen, zodat zij ook zonder de medewerking van de man, de levering kan doen laten plaatsvinden.
In reconventie
5.8.
Uit het vorenstaande volgt dat aan de voorwaarde voor de (voorwaardelijke) eis in reconventie is voldaan, zodat de voorzieningenrechter deze thans zal behandelen.
5.9.
De man stelt zich op het standpunt dat hij recht heeft op vergoeding van de helft van de overwaarde alsmede van door hem betaalde kosten ten tijde van de relatie tussen partijen. Volgens de man hebben partijen ten tijde van de samenwoning geen afspraken gemaakt over wie de hypothecaire lasten zou dragen, zodat partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn. De man vordert daarom dat de hypothecaire lasten naar evenredigheid worden verdeeld. Over de periode januari 2016 tot en met augustus 2018 stelt de man daarom een bedrag van € 20.128,- van de vrouw tegoed te hebben. Daarnaast vordert de man betaling van een bedrag van € 4.411,09 omdat hij op 1 november 2015 voor haar een creditcardschuld heeft afgelost. Voorts maakt de man nog aanspraak op vergoeding van de helft van de notariskosten (€ 2.171,-), omdat hij deze volledig voor zijn rekening heeft genomen toen partijen de gemeenschappelijke woning kochten en wenst hij ook dat de helft van de hovenierskosten (€ 5.398,-) door de vrouw worden vergoed. Ten slotte maakt de man aanspraak op betaling van een gebruiksvergoeding door de vrouw. De vrouw heeft immers sinds september 2018 het exclusieve gebruik van de woning. De man is daarom van mening dat het redelijk is als de vrouw tot het moment van overname dan wel verkoop van de woning bij wijze van gebruikersvergoeding alle eigenaars- en gebruikslasten voor haar rekening neemt.
5.10.
De vrouw heeft de vorderingen betwist en heeft erop gewezen dat de vordering, voor zover die ziet op de aflossing van de creditcardschuld, is verjaard. Zij voert verder aan dat zij sinds het vertrek van de man uit de woning – in september 2018 – de hypotheek- en eigenaarslasten van de woning betaalt. Partijen hebben geen afspraken gemaakt over een eventuele verrekening van kosten, de man heeft haar daarop ook nooit aangesproken. Ook is een gebruiksvergoeding voor de woning tussen hen nimmer aan de orde geweest, terwijl partijen regelmatig contact met elkaar hadden over de woning. Bovendien heeft de vrouw ten tijde van de samenwoning vergelijkbare kosten voor de man gemaakt, aldus de vrouw.
5.11.
Het verweer van de vrouw slaagt. Nog daargelaten de vraag of de vordering deels is verjaard, is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat de man aanspraak kan maken op de helft van de overwaarde of op vergoeding van kosten door de vrouw. In de door de man geaccepteerde (concept) verdelingsakte staat immers expliciet bepaald dat met de toedeling van de woning aan de vrouw geen sprake is van enige over- respectievelijk onderbedeling. Enige verrekening was destijds kennelijk niet aan de orde. Dat dit thans anders is, is vooralsnog onvoldoende aannemelijk geworden. De vorderingen van de man zullen daarom worden afgewezen.
5.12.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten in conventie en in reconventie tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
6.1.
verleent, bij gebreke van medewerking van de man, aan de vrouw vervangende toestemming voor de levering van de woning aan de vrouw en het passeren van de concept akte van verdeling zoals opgesteld door Gopisingh & Van Os Notarissen en machtigt de vrouw ex artikel 3:300 BW om alle daartoe nodige rechtshandelingen mede namens de man te verrichten,
6.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.3.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
6.4.
wijst de vorderingen af,
in conventie en in reconventie
6.5.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Pott Hofstede en in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2021. [1]
Tegen dit vonnis kan hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam binnen vier weken na de dag van de uitspraak. Het beroep moet worden ingesteld door tussenkomst van een advocaat.

Voetnoten

1.Conc.: