ECLI:NL:RBNHO:2021:5903

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 juli 2021
Publicatiedatum
15 juli 2021
Zaaknummer
15/319416-20 en 15/118610-21 (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van rechtsvervolging wegens ontoerekeningsvatbaarheid en oplegging van tbs-maatregel met verpleging na belaging en mishandeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 20 juli 2021 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1989, die zich schuldig had gemaakt aan belaging van zijn voormalige psycholoog en mishandeling van een beveiliger in de penitentiaire inrichting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar is, wat leidt tot ontslag van alle rechtsvervolging. De verdachte had in de periode van 1 oktober 2019 tot en met 16 februari 2021 stelselmatig inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de psycholoog door haar te stalken via telefoontjes, berichten en door haar telefoonnummer op sleutels te plakken die hij op verschillende locaties achterliet. Daarnaast heeft hij op 8 februari 2021 de beveiliger mishandeld door hem te slaan en te trappen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie om de verdachte ter beschikking te stellen met verpleging van overheidswege toegewezen, gezien de ernstige psychische problematiek van de verdachte, die lijdt aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. De rechtbank heeft ook een maatregel ex artikel 38z Sr opgelegd, om de verdachte na de terbeschikkingstelling onder toezicht te stellen, gezien het hoge recidiverisico. De beslissing is genomen na een openbare terechtzitting op 6 juli 2021, waar de verdachte en zijn raadsman, mr. M. Berbee, aanwezig waren. De rechtbank heeft de conclusies van eerdere psychologische rapportages overgenomen, die wezen op de ontoerekeningsvatbaarheid van de verdachte en de noodzaak voor behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15/319416-20 en 15/118610-21 (P)
Uitspraakdatum: 20 juli 2021
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
6 juli 2021 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats] ,
laatst opgegeven adres [adres] ,
thans gedetineerd in [detentieadres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. K. Sanders en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. M. Berbee, advocaat te Den Helder, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (hierna Sv), ten laste gelegd dat:
15/319416-20 (hierna zaak A):
Feit 1hij in de periode van 1 oktober 2019 tot en met 16 februari 2021 te Heiloo en/of Westzaan, gemeente Zaanstad en op diverse lokaties in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] (GGZ-psycholoog) door
- (Tijdens de beëindiging van de behandelrelatie) te zeggen “Wil je mij de kans geven, wil je met mij trouwen, volgens mij kan dit prima!" en/of
- (What’s app-/sms)berichten naar het praktijk-telefoonnummer van die [slachtoffer] te sturen (met als inhoud: "Het is toch allemaal maar gewoon werk!" en "Heb je tijd?" en "Ik word gesponsord door justitie!" en "Je bent niet eens lekker” en "Kom je me halen?") en/of
- op een grote hoeveelheid locaties een sleutel met daaraan het telefoonnummer van die [slachtoffer] achter te laten (waarna zij meerdere meldingen heeft gekregen dat zij haar sleutel had verloren) en/of
- meermalen te bellen naar het GGZ-werknummer van die [slachtoffer] en/of
- meermalen berichten op de voicemail van dei [slachtoffer] achter te laten, waaronder “Waar ben je de rest van de tijd dan? Neem gewoon je telefoon op slet’, althans woorden van gelijke strekking en/of
- zich te bevinden op het GGZ-terrein te Heiloo (waar die [slachtoffer] regelmatig werkzaam is) alwaar hij zich had omgekleed in werkkleding van de GGZ en
- die [slachtoffer] op 16 februari 2021 meermalen in de nachtelijke uren te bellen en door vier of meer voicemailberichten achter te laten, met het oogmerk die [slachtoffer] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;
Feit 2hij op of omstreeks 16 februari 2021 te Westzaan, gemeente Zaanstad en/of te Heiloo althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] , door meermalen in de nachtelijke uren te bellen en door vier of meer voicemailberichten achter te laten, met het oogmerk die [slachtoffer] te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;
15/118610-21 (hierna zaak B):
hij op of omstreeks 8 februari 2021 te Westzaan, gemeente Zaanstad, in elk geval in Nederland [slachtoffer 2] , werkzaam als beveiliger in de penitentiaire inrichting Westzaan, heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 2] te slaan/stompen op het hoofd en/of te trappen/schoppen tegen het/de be(e)n(en), althans het lichaam van die [slachtoffer 2] .

2.Voorvragen

2.1
Niet-ontvankelijkheid feit 2 zaak A
Op de pro forma zitting van 14 juni 2021 heeft de officier van justitie een vordering ex artikel 314a Sv ingediend, welke is toegelaten door de rechtbank. De officier van justitie heeft in deze vordering een nieuw verwijt van 16 februari 2021 onder feit 1 toegevoegd, maar per abuis ook apart als feit 2 ten laste gelegd. Nu op de tenlastelegging hetzelfde verwijt onder de feiten 1 en 2 is opgenomen, vordert de officier van justitie niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging ten aanzien van feit 2.
De raadsman sluit zich aan bij het standpunt van de officier van justitie.
2.2
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging ten aanzien van feit 2 in zaak A.
2.3
Eindconclusie voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging ten aanzien van feit 1 in zaak A en het feit in zaak B en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van feit 1 in zaak A en het feit in zaak B.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van feit 1 in zaak A en het feit in zaak B op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsoverweging feit 1 zaak A
De rechtbank stelt op grond van de tot het bewijs gebruikte bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
De verdachte is van juni tot oktober 2019 in behandeling geweest bij aangeefster, zijnde zijn toenmalige psycholoog. Toen aangeefster de verdachte tijdens een behandelsessie wilde vertellen dat de behandelrelatie om praktische redenen moest worden beëindigd, heeft de verdachte haar de liefde verklaard. Aangeefster heeft toen aangegeven dat de relatie tussen hen uitsluitend een werkrelatie betrof. Vervolgens heeft de verdachte aangeefster in december 2019 een bericht gestuurd op haar werktelefoon, waarop aangeefster heeft geantwoord dat zij niet wil dat hij haar berichten stuurt en dat ze niet meer op hem zal reageren. In augustus en november 2020 heeft de verdachte weer contact geprobeerd te zoeken met aangeefster. In december 2020 is er vervolgens veelvuldig en op verschillende dagen contact opgenomen met aangeefster door allerlei onbekende mensen die een sleutel hadden gevonden met daaraan een kaartje waarop haar telefoonnummer stond. De verdachte had deze sleutels met het telefoonnummer van aangeefster over diverse plekken in Groningen en op Schiphol verspreid. Daarnaast heeft de verdachte aangeefster in december 2020 gebeld en haar voicemail ingesproken. Ook is verdachte in december 2020 aangetroffen op het GGZ-terrein in Heiloo, waar aangeefster werkzaam is.
Tot slot heeft de verdachte toen hij zich in voorlopige hechtenis bevond voor voornoemde handelingen, aangeefster vanuit de penitentiaire inrichting in één nacht in korte tijd minstens negen keer gebeld en viermaal haar voicemail ingesproken.
De rechtbank is van oordeel dat – ondanks de relatief beperkte frequentie – de aard, de duur, en de intensiteit van de hiervoor vastgestelde gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van aangeefster zodanig ernstig zijn geweest dat van een stelselmatige inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer sprake is geweest.
Hierbij verwijst de rechtbank in het bijzonder naar de inhoud van de aangifte en de drie aanvullende verhoren van aangeefster. Uit deze verklaringen komt naar voren dat het handelen van de verdachte gevolgen in haar persoonlijk leven en persoonlijke vrijheid teweeg hebben gebracht. Aangeefster is erg emotioneel, alert, moe en gespannen (geweest) en heeft overwogen te stoppen met haar praktijk. Elke keer als haar telefoon ging, schrok zij en was zij bang dat het de verdachte zou zijn. Ook was zij angstig, omdat de verdachte tegen zijn nieuwe regiebehandelaar over zijn fantasie om haar te verkrachten heeft gesproken.
De verdachte heeft op indringende en obsessieve wijze geprobeerd met aangeefster in contact te komen. Hij is daarmee doorgegaan, ondanks dat aangeefster herhaaldelijk aan de verdachte te kennen heeft gegeven van zijn toenaderingen niet gediend te zijn. Dit is de verdachte ook door de Koninklijke Marechaussee in een “stopgesprek” meegedeeld, waarbij hem is aangegeven te stoppen met het lastigvallen van aangeefster.
De rechtbank acht daarmee bewezen dat de verdachte zich aan de ten laste gelegde belaging schuldig heeft gemaakt.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit in zaak A en het ten laste gelegde feit in zaak B heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak A
Feit 1
hij in de periode van 1 oktober 2019 tot en met 16 februari 2021 in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] (GGZ-psycholoog) door
- (Tijdens de beëindiging van de behandelrelatie) te zeggen “Wil je mij de kans geven, wil je met mij trouwen, volgens mij kan dit prima!" en
- (WhatsApp-/sms)berichten naar het praktijk-telefoonnummer van die [slachtoffer] te sturen (met als inhoud: "Het is toch allemaal maar gewoon werk!" en "Heb je tijd?" en "Ik word gesponsord door justitie!" en "Je bent niet eens lekker” en "Kom je me halen?") en
- op een grote hoeveelheid locaties een sleutel met daaraan het telefoonnummer van die [slachtoffer] achter te laten (waarna zij meerdere meldingen heeft gekregen dat zij haar sleutel had verloren) en
- meermalen te bellen naar het GGZ-werknummer van die [slachtoffer] en
- meermalen berichten op de voicemail van die [slachtoffer] achter te laten, waaronder “Waar ben je de rest van de tijd dan? Neem gewoon je telefoon op slet”, althans woorden van gelijke strekking en
- zich te bevinden op het GGZ-terrein te Heiloo, waar die [slachtoffer] regelmatig werkzaam is en
- die [slachtoffer] meermalen in de nachtelijke uren te bellen en vier voicemailberichten achter te laten, met het oogmerk die [slachtoffer] te dwingen iets te dulden;
Zaak B:
hij op 8 februari 2021 te Westzaan, gemeente Zaanstad, [slachtoffer 2] , werkzaam als beveiliger in de penitentiaire inrichting Westzaan, heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 2] te stompen op het hoofd en te trappen tegen de benen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 in zaak A:
belaging;
Ten aanzien van zaak B:
mishandeling.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

5.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar is en moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
5.2
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
5.3
Oordeel van de rechtbank
De verdachte heeft in onderhavige zaak geweigerd mee te werken aan een psychologisch- en psychiatrisch onderzoek. De verdachte is in 2018 onderzocht in het kader van een andere strafzaak en op basis van dat onderzoek is een pro Justitia rapport opgesteld op 5 september 2018 door F.H.A. Berkelbach van der Sprenkel (GZ-psycholoog), onder supervisie van T.W. van de Kant (GZ-psycholoog) en M. van Berkel (psychiater).
De vraag of de gepleegde feiten aan de verdachte kunnen worden toegerekend, beantwoordt de rechtbank daarom op basis van dat rapport.
De conclusie van het rapport luidt, kort samengevat, dat de verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een psychotische stoornis. Voorlopig wordt de diagnose van een ongespecificeerde schizofreniespectrumstoornis of een andere psychotische stoornis gesteld. Daarnaast wordt met betrekking tot de gebrekkige ontwikkeling gedacht aan mogelijk een autisme verwante stoornis of een persoonlijkheids-stoornis (met name wordt gedacht aan een borderline persoonlijkheidsstoornis).
Bovendien kan niet worden uitgesloten dat er een overlap in stoornissen bestaat, waardoor deze zich ook niet eenvoudig laten kwalificeren als aparte stoornissen.
Er zijn voldoende aanwijzingen om te stellen dat betrokkene in de periode rond de toen ten laste gelegde feiten gedurende langere tijd psychotisch ontregeld was, waarbij er sprake was van veelvuldige politiecontacten waarbij betrokkene verward overkwam en mogelijk onder invloed was van verslavende middelen.
De psycholoog adviseerde daarom de toen ten laste gelegde feiten in het geheel niet aan de verdachte toe te rekenen.
Ingeschat werd dat hij in deze periode geen sturing had op zijn gedrag, zowel vanuit de psychotische symptomen als vanuit het gebruik van verslavende middelen dat hiermee gepaard ging.
De behandelingen die de verdachte na het uitgebrachte rapport heeft ondergaan, hebben kennelijk tot onvoldoende resultaat geleid, waardoor de rechtbank van oordeel is dat de verdachte onvoldoende is behandeld. De rechtbank ziet daarom geen aanknopingspunten die tot een andere conclusie zouden moeten leiden dan de conclusie die is getrokken in het rapport van 5 september 2018 en neemt de daarin neergelegde conclusie van de psycholoog daarom over. De rechtbank acht de verdachte ten aanzien van de door hem gepleegde feiten volledig ontoerekeningsvatbaar. De gepleegde feiten kunnen de verdachte niet worden toegerekend wegens de ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. Dat betekent dat de verdachte niet strafbaar is, zodat hij zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

6.Motivering van de maatregelen

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ten aanzien van zaak A de maatregel van terbeschikkingstelling met een bevel tot verpleging van overheidswege wordt opgelegd. Volgens de officier van justitie betreft het een gemaximeerde terbeschikkingstelling.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de maatregelen die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belaging (stalking) van zijn voormalig psycholoog.
Hij heeft haar in een periode van ongeveer anderhalf jaar onder andere meermalen telefonisch benaderd door middel van het sturen van berichten, bellen en de voicemail inspreken. Ook heeft hij haar telefoonnummer op kaartjes geschreven en aan sleutels gehangen, die hij vervolgens op verschillende plaatsen heeft achtergelaten, waarna zij steeds werd gebeld door onbekende personen die deze sleutels hadden gevonden. Daarna is hij vanuit Groningen naar Heiloo gereisd, waar hij werd aangetroffen op het GGZ-terrein waar aangeefster werkte.
Toen de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevond voor voornoemde handelingen en aangeefster dacht dat de stalking ten einde was gekomen, heeft hij haar nogmaals in een nacht meermalen telefonisch benaderd vanuit de penitentiaire inrichting.
Belaging is een zeer hinderlijk en indringend strafbaar feit, waarmee inbreuk wordt gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. Dit grijpt (vaak) diep in op het dagelijks leven van degene die wordt belaagd, hetgeen ook is gebleken uit de door aangeefster gedane aangifte en afgelegde verhoren.
Daarnaast heeft de verdachte in de penitentiaire inrichting – zonder enige aanleiding – een beveiliger mishandeld door hard op hem in te slaan en te trappen. De verdachte heeft op deze manier de lichamelijke integriteit van het slachtoffer geschonden. De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat hij jegens een beveiliger, die bezig was met de uitoefening van zijn functie, geweld heeft toepast. Slachtoffers en getuigen van dergelijke incidenten kunnen (vaak) nog langere tijd gevoelens van angst en onveiligheid ervaren.
De persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank kennis genomen van het op naam van de verdachte staand uittreksel uit de justitiële documentatie van 10 mei 2021, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder voor een geweldsdelict onherroepelijk is veroordeeld.
Verder heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het reeds onder 5.3 genoemde pro Justitia rapport van 5 september 2018. In dit rapport staat – voor zover relevant – het volgende.
“In de collaterale informatie valt te lezen dat betrokkene in 2014 in een psychotische toestand verkeerde. Ook tijdens de periode in detentie is vastgesteld dat betrokkene psychotisch was en heeft hij hiervoor anti psychotische medicatie gekregen.Het is niet waarschijnlijk dat de ontregelingen uitsluitend door het gebruik van drugs en/of alcohol worden veroorzaakt. Mogelijk is er onderliggend sprake van schizofrenie, dit is echter niet goed vast te stellen.Het is ook mogelijk dat de psychotische ontregelingen direct samenhangen met de gebrekkige ontwikkeling waarbij hij makkelijk ontregelt onder invloed van stress.
Op dit moment wordt de diagnose ongespecificeerde schizofreniespectrumstoornis of een andere psychotische stoornis gesteld.
Met betrekking tot de gebrekkige ontwikkeling kan worden gedacht aan ofwel een autisme verwante stoornis of wel een persoonlijkheidsstoornis. Daarnaast is sprake van identiteitsproblematiek en affectlabiliteit, waardoor met name aan borderline persoonlijkheidsstoornis kan worden gedacht. Bovendien kan niet worden uitgesloten dat er een overlap in stoornissen bestaat, waardoor deze zich ook niet eenvoudig laten kwalificeren als aparte stoornissen.
Door de psychotische symptomen is betrokkene meer geneigd om verslavende middelen te nemen. Enerzijds omdat dit vermoedelijk de symptomen van angst en chaos zijn hoofd wat dempt, anderzijds heeft betrokkene als hij psychotisch is minder besef van de negatieve effecten van gebruik van verslavende middelen en kan hij hier minder weerstand tegen bieden.
Uit onderhavig onderzoek komen geen aanwijzingen naar voren voor een beperking in de intelligentie bij betrokkene.
Concluderend wordt geadviseerd om betrokkene alle ten laste gelegde feiten in het geheel niet toe te rekenen. Ingeschat wordt dat hij in deze periode geen sturing had op zijn gedrag, zowel vanuit de psychotische symptomen als vanuit het gebruik van verslavende middelen dat hiermee gepaard ging.
De klinische inschatting is dat er een hoog risico is op recidive, wanneer er niets verandert in de huidige situatie van betrokkene. Betrokkene heeft weinig besef en inzicht in wat er aan de hand is en zonder een goed behandelkader en de juiste begeleiding is de verwachting dat hij opnieuw fors in de problemen zal raken. Hij heeft op dit moment geen huisvesting en nauwelijks een sociaal netwerk. Door alle spanningen die hiermee gepaard gaan, is de kans zeer groot dat hij weer psychotisch zal ontregelen en, daarmee gepaard gaand, verslavende middelen zoals alcohol en cannabis zal gaan gebruiken. Betrokkene is in het verleden niet in staat gebleken om adequaat hulp te vragen als het minder goed met hem gaat, wat waarschijnlijk ook samenhangt met het gebrek aan inzicht.
Betrokkene scoort op vrijwel alle historische items, die een hoge voorspellende waarde hebben voor toekomstig geweld. Ook op de klinische items en de risicohanteringsitems scoort betrokkene momenteel hoog, omdat hij weinig inzicht heeft in zijn eigen problematiek en buiten detentie momenteel geen goed behandelkader heeft.De combinatie doet ondergetekenden concluderen dat het recidiverisico op een algemeen risico op geweld als groot wordt ingeschat, als er niets verandert.”
De rechtbank onderschrijft het hiervoor weergegeven advies en de conclusie van de psycholoog en neemt die over.
De op te leggen maatregelen
Terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege
De criteria voor oplegging van voormelde maatregel zijn - kort samengevat - als volgt:
1. Een misdrijf waarop minimaal vier jaar gevangenisstraf staat, of dat is genoemd in artikel 37a, eerste lid, onder 2, van het Wetboek van Strafrecht (hierna Sr);
2. Een door de rechter vastgestelde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens ten tijde van het delict;
3. Het gevaarscriterium: de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van
personen of goederen eist het opleggen van de maatregel;
4. Twee gedragskundige rapportages van verschillende disciplines – waaronder een
psychiater – opgemaakt binnen een jaar voor aanvang van het onderzoek ter terechtzitting, tenzij de betrokkene weigert medewerking te verlenen aan het onderzoek.
Aan het eerste criterium is voldaan, nu in zaak A sprake is van belaging, hetgeen vermeld staat in artikel 37a, eerste lid, onder 2, Sr.
Zoals reeds onder 5.3 omschreven, is bij de verdachte sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. De verdachte heeft in de onderhavige zaak geweigerd mee te werken aan een psychologisch- en psychiatrisch onderzoek, hetgeen blijkt uit de rapportages van J. Marx (psychiater) van 9 februari 2021 en drs. R.S. Turk (GZ-psycholoog) van 12 februari 2021.
De verdachte is daarom een zogeheten “weigerende observandus”.
In het licht van de in 2018 gestelde diagnose ten aanzien van een stoornis van de geestvermogens, het onvoldoende resultaat van eerdere behandelingen en de delicten die sindsdien door de verdachte zijn gepleegd, is de rechtbank van oordeel dat als vaststaand mag worden aangenomen dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft gepleegd onder invloed van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, die eerder is vastgesteld door een deskundige. Hiermee is aan het tweede criterium voldaan.
Aan het derde criterium, het gevaarscriterium, als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, onder 2, Sr is ook voldaan. Dat leidt de rechtbank af uit de delictsgeschiedenis van de verdachte,
de persistentie van het delictgedrag zoals blijkend uit de in dit vonnis bewezen verklaarde belaging en het hoge recidiverisico dat hieruit blijkt en dat wordt bevestigd in het pro Justitia rapport van 5 september 2018 en de e-mail van reclasseringswerker [reclasseringswerker] van 17 december 2020.
Doordat de verdachte een weigerende observandus is, vervalt de eis met betrekking tot de gedragsdeskundige rapportages (het vierde criterium). De door deze omstandigheid ontbrekende informatie op basis van recent onderzoek wordt op toereikende wijze gecompenseerd door de reeds weergegeven uit eerder onderzoek blijkende gegevens, welke daaruit getrokken conclusies, zoals hiervoor reeds overwogen naar het oordeel van de rechtbank, nog immer actueel zijn.
De rechtbank acht op grond van al het voorgaande de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege passend en geboden, nu de beveiliging van de maatschappij dit vereist. De rechtbank acht het vanuit veiligheidsoogpunt onverantwoord dat de verdachte onbehandeld terug zou keren in de maatschappij.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de feiten en omstandigheden zoals die uit het dossier naar voren komen en die een rol hebben gespeeld bij de bewezenverklaarde belaging zeer zorgwekkend, maar bestaat er onvoldoende grond om te kunnen oordelen dat de gedragingen van de verdachte onmiskenbaar zijn gericht tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen in de zin van artikel 38e, eerste lid, Sr. Gelet daarop is de totale duur van de maatregel in dit geval gemaximeerd tot vier jaar.
Maatregel langdurig toezicht ex artikel 38z Sr
De rechtbank zal – naast de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging – ambtshalve een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z Sr opleggen.
Daarmee wordt de
mogelijkheidgecreëerd om de verdachte ook na afloop van de gemaximeerde terbeschikkingstelling onder toezicht te stellen, indien dat in verband met alsdan bestaande risico's noodzakelijk is.
De rechtbank heeft zich hierbij laten leiden door de door de reclassering verstrekte informatie per e-mail van 17 december 2020 waaruit blijkt dat gelet op de ernst van het feit, de voorgeschiedenis van de verdachte en het huidige gedrag van de verdachte de kans op recidive als hoog wordt ingeschat. Ook heeft de rechtbank acht geslagen op het eerder aangehaalde pro Justitia rapport van 5 september 2018, waarin de voorgeschiedenis van de verdachte naar voren is gekomen. De voorgeschiedenis van de verdachte houdt – voor zover relevant – het volgende in.
In 2004 is de verdachte gediagnostiseerd met PDD-NOS en narcistische trekken. Hij heeft toen ambulante hulpverlening gekregen en is twee maanden opgenomen ter observatie bij [organisatie] . In 2007 is hij aangemeld bij [organisatie] , waar een gedragsstoornis, cannabisverslaving en bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale trekken gediagnostiseerd werd.
In een psychiatrisch consult van maart 2008 werd gesproken over narcistische trekken, een gedragsstoornis en matig ontwikkelde gewetensfuncties.
Hoewel betrokkene hulp en medicatie kreeg van GGZ [plaatsnaam] gleed hij steeds verder af.
In 2014 pleegde betrokkene huiselijk geweld en opzettelijke brandstichting. Op dat moment zou hij in een psychotische toestand verkeren. Betrokkene werd opgenomen, maar onttrok zich aan behandeling, waarna hij werd overgebracht naar GGZ [organisatie] te [plaatsnaam] .Hier stichtte hij nogmaals brand.
In april 2014 werd betrokkene op de ‘high-care’-afdeling van [detentieadres] geplaatst.
Betrokkene werkte niet mee aan plaatsing in een GGZ-instelling en tijdens zijn detentieperiode was betrokkene vaak seksueel overschrijdend naar vrouwelijk personeel. Betrokkene nam geen medicatie en kon extreem en regressief reageren.
In november 2014 werd hij overgeplaatst naar [detentieadres] vanwege het niet kunnen doorbreken van grensoverschrijdend gedrag.
In 2014 en na zijn vrijlating in 2015 werden er meerdere behandelpogingen gedaan, die allemaal niet van de grond kwamen doordat betrokkene niet te hanteren was en bizar gedrag vertoonde.
Vanaf maart 2016 kwam betrokkene veelvuldig bij de politie in beeld, onder andere omdat hij zijn buurvrouw stalkte, zijn geslachtsdeel aan haar liet zien en haar seksueel intimideerde. Hij werd kort opgenomen bij GGZ [plaatsnaam] , maar werd ontslagen, omdat hij verschillende personeelsleden seksueel benaderde en intimideerde. Daarna probeerde hij een casemanager van het forensisch ACT in het gezicht te slaan en stopte de hulpverlening.
In augustus 2016 moest de politie vaak in actie komen; betrokkene liep onder andere op de rijbaan, urineerde op de deurmat van de buurvrouw en dreigde naar de politie iets in de fik te steken. In de periode na de ten laste gelegde feiten vertoonde betrokkene verward gedrag, ontvreemde hij de afdelingsradio en gooide deze kapot. Hij werd overgeplaatst naar het [detentieadres] en werd ook daar in afzondering geplaatst vanwege meerdere vernielingen, een vechtpartij met een medegedetineerde en het gooien van een radio richting personeel.
Ook heeft de rechtbank acht geslagen op het sfeer proces-verbaal van verbalisant [verbalisant] (zorg coördinator Openbare GGZ politie basisteam Alkmaar) van 21 december 2020, waaruit blijkt dat de verdachte in de periode voorafgaand aan zijn aanhouding op 16 december 2020 nog regelmatig met politie in aanraking is geweest vanwege verward gedrag, vernielingen, agressie en geweld. Het door de politie en hulpverlening geconstateerde beeld van de verdachte wordt meer dan zeer verontrustend genoemd. Verbalisant [verbalisant] concludeert dat de door de verdachte veroorzaakte ernstige mate van overlast, dreiging en ongewenste gedragingen een uiterst onacceptabele dreigende situatie weergeven.
De rechtbank is van oordeel dat uit voornoemde informatie onder meer naar voren komt dat de psychische problematiek van de verdachte chronisch van aard is en de verdachte erg onvoorspelbaar is, hetgeen ook is gebleken uit de bewezenverklaarde plotselinge mishandeling van de beveiliger van de penitentiaire inrichting.
De door de rechtbank op te leggen gemaximeerde maatregel van terbeschikkingstelling zal na ommekomst van ten hoogste vier jaar van rechtswege eindigen. Het is zeer de vraag of binnen die tijd met de benodigde langdurige behandeling van de verdachte zodanige resultaten zijn bereikt dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen alsdan voldoende zijn gewaarborgd. Toekomstige risico's ten aanzien van de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen kunnen met de gemaximeerde terbeschikkingstelling in die zin mogelijk te beperkt ondervangen worden.
Gelet hierop acht de rechtbank het noodzakelijk om de gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen. Aan de wettelijke vereisten voor oplegging van de maatregel is voldaan. De beoordeling van de noodzaak tot tenuitvoerlegging van de maatregel, en indien nodig onder welke voorwaarden, zal in de laatste fase van de aan de verdachte opgelegde ter beschikkingstelling plaatsvinden. Een risicotaxatie van het dan aanwezige recidivegevaar dient in het kader van die beoordeling plaats te vinden.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
37a, 37b, 38z, 57, 285b en 300 Sr.

8.Beslissing

De rechtbank:
verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging van de verdachte ten aanzien van feit 2 in zaak A;
verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit in zaak A en het ten laste gelegde feit in zaak B heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4 vermelde strafbare feiten opleveren;
verklaart de verdachte voor de bewezen verklaarde feiten niet strafbaar en ontslaat hem van alle rechtsvervolging ter zake daarvan;
gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege wordt verpleegd;
legt aan de verdachte op de maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z Sr.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. G.C. Koelman, voorzitter,
mr. D.D.M Hazeu en mr. N.M.L. Rogmans, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. R. Winter,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 juli 2021.
mr. N.M.L. Rogmans en mr. R. Winter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.