6.3Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de maatregelen die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belaging (stalking) van zijn voormalig psycholoog.
Hij heeft haar in een periode van ongeveer anderhalf jaar onder andere meermalen telefonisch benaderd door middel van het sturen van berichten, bellen en de voicemail inspreken. Ook heeft hij haar telefoonnummer op kaartjes geschreven en aan sleutels gehangen, die hij vervolgens op verschillende plaatsen heeft achtergelaten, waarna zij steeds werd gebeld door onbekende personen die deze sleutels hadden gevonden. Daarna is hij vanuit Groningen naar Heiloo gereisd, waar hij werd aangetroffen op het GGZ-terrein waar aangeefster werkte.
Toen de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevond voor voornoemde handelingen en aangeefster dacht dat de stalking ten einde was gekomen, heeft hij haar nogmaals in een nacht meermalen telefonisch benaderd vanuit de penitentiaire inrichting.
Belaging is een zeer hinderlijk en indringend strafbaar feit, waarmee inbreuk wordt gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. Dit grijpt (vaak) diep in op het dagelijks leven van degene die wordt belaagd, hetgeen ook is gebleken uit de door aangeefster gedane aangifte en afgelegde verhoren.
Daarnaast heeft de verdachte in de penitentiaire inrichting – zonder enige aanleiding – een beveiliger mishandeld door hard op hem in te slaan en te trappen. De verdachte heeft op deze manier de lichamelijke integriteit van het slachtoffer geschonden. De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat hij jegens een beveiliger, die bezig was met de uitoefening van zijn functie, geweld heeft toepast. Slachtoffers en getuigen van dergelijke incidenten kunnen (vaak) nog langere tijd gevoelens van angst en onveiligheid ervaren.
De persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank kennis genomen van het op naam van de verdachte staand uittreksel uit de justitiële documentatie van 10 mei 2021, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder voor een geweldsdelict onherroepelijk is veroordeeld.
Verder heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het reeds onder 5.3 genoemde pro Justitia rapport van 5 september 2018. In dit rapport staat – voor zover relevant – het volgende.
“In de collaterale informatie valt te lezen dat betrokkene in 2014 in een psychotische toestand verkeerde. Ook tijdens de periode in detentie is vastgesteld dat betrokkene psychotisch was en heeft hij hiervoor anti psychotische medicatie gekregen.Het is niet waarschijnlijk dat de ontregelingen uitsluitend door het gebruik van drugs en/of alcohol worden veroorzaakt. Mogelijk is er onderliggend sprake van schizofrenie, dit is echter niet goed vast te stellen.Het is ook mogelijk dat de psychotische ontregelingen direct samenhangen met de gebrekkige ontwikkeling waarbij hij makkelijk ontregelt onder invloed van stress.
Op dit moment wordt de diagnose ongespecificeerde schizofreniespectrumstoornis of een andere psychotische stoornis gesteld.
Met betrekking tot de gebrekkige ontwikkeling kan worden gedacht aan ofwel een autisme verwante stoornis of wel een persoonlijkheidsstoornis. Daarnaast is sprake van identiteitsproblematiek en affectlabiliteit, waardoor met name aan borderline persoonlijkheidsstoornis kan worden gedacht. Bovendien kan niet worden uitgesloten dat er een overlap in stoornissen bestaat, waardoor deze zich ook niet eenvoudig laten kwalificeren als aparte stoornissen.
Door de psychotische symptomen is betrokkene meer geneigd om verslavende middelen te nemen. Enerzijds omdat dit vermoedelijk de symptomen van angst en chaos zijn hoofd wat dempt, anderzijds heeft betrokkene als hij psychotisch is minder besef van de negatieve effecten van gebruik van verslavende middelen en kan hij hier minder weerstand tegen bieden.
Uit onderhavig onderzoek komen geen aanwijzingen naar voren voor een beperking in de intelligentie bij betrokkene.
Concluderend wordt geadviseerd om betrokkene alle ten laste gelegde feiten in het geheel niet toe te rekenen. Ingeschat wordt dat hij in deze periode geen sturing had op zijn gedrag, zowel vanuit de psychotische symptomen als vanuit het gebruik van verslavende middelen dat hiermee gepaard ging.
De klinische inschatting is dat er een hoog risico is op recidive, wanneer er niets verandert in de huidige situatie van betrokkene. Betrokkene heeft weinig besef en inzicht in wat er aan de hand is en zonder een goed behandelkader en de juiste begeleiding is de verwachting dat hij opnieuw fors in de problemen zal raken. Hij heeft op dit moment geen huisvesting en nauwelijks een sociaal netwerk. Door alle spanningen die hiermee gepaard gaan, is de kans zeer groot dat hij weer psychotisch zal ontregelen en, daarmee gepaard gaand, verslavende middelen zoals alcohol en cannabis zal gaan gebruiken. Betrokkene is in het verleden niet in staat gebleken om adequaat hulp te vragen als het minder goed met hem gaat, wat waarschijnlijk ook samenhangt met het gebrek aan inzicht.
Betrokkene scoort op vrijwel alle historische items, die een hoge voorspellende waarde hebben voor toekomstig geweld. Ook op de klinische items en de risicohanteringsitems scoort betrokkene momenteel hoog, omdat hij weinig inzicht heeft in zijn eigen problematiek en buiten detentie momenteel geen goed behandelkader heeft.De combinatie doet ondergetekenden concluderen dat het recidiverisico op een algemeen risico op geweld als groot wordt ingeschat, als er niets verandert.”
De rechtbank onderschrijft het hiervoor weergegeven advies en de conclusie van de psycholoog en neemt die over.
De op te leggen maatregelen
Terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege
De criteria voor oplegging van voormelde maatregel zijn - kort samengevat - als volgt:
1. Een misdrijf waarop minimaal vier jaar gevangenisstraf staat, of dat is genoemd in artikel 37a, eerste lid, onder 2, van het Wetboek van Strafrecht (hierna Sr);
2. Een door de rechter vastgestelde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens ten tijde van het delict;
3. Het gevaarscriterium: de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van
personen of goederen eist het opleggen van de maatregel;
4. Twee gedragskundige rapportages van verschillende disciplines – waaronder een
psychiater – opgemaakt binnen een jaar voor aanvang van het onderzoek ter terechtzitting, tenzij de betrokkene weigert medewerking te verlenen aan het onderzoek.
Aan het eerste criterium is voldaan, nu in zaak A sprake is van belaging, hetgeen vermeld staat in artikel 37a, eerste lid, onder 2, Sr.
Zoals reeds onder 5.3 omschreven, is bij de verdachte sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. De verdachte heeft in de onderhavige zaak geweigerd mee te werken aan een psychologisch- en psychiatrisch onderzoek, hetgeen blijkt uit de rapportages van J. Marx (psychiater) van 9 februari 2021 en drs. R.S. Turk (GZ-psycholoog) van 12 februari 2021.
De verdachte is daarom een zogeheten “weigerende observandus”.
In het licht van de in 2018 gestelde diagnose ten aanzien van een stoornis van de geestvermogens, het onvoldoende resultaat van eerdere behandelingen en de delicten die sindsdien door de verdachte zijn gepleegd, is de rechtbank van oordeel dat als vaststaand mag worden aangenomen dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft gepleegd onder invloed van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, die eerder is vastgesteld door een deskundige. Hiermee is aan het tweede criterium voldaan.
Aan het derde criterium, het gevaarscriterium, als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, onder 2, Sr is ook voldaan. Dat leidt de rechtbank af uit de delictsgeschiedenis van de verdachte,
de persistentie van het delictgedrag zoals blijkend uit de in dit vonnis bewezen verklaarde belaging en het hoge recidiverisico dat hieruit blijkt en dat wordt bevestigd in het pro Justitia rapport van 5 september 2018 en de e-mail van reclasseringswerker [reclasseringswerker] van 17 december 2020.
Doordat de verdachte een weigerende observandus is, vervalt de eis met betrekking tot de gedragsdeskundige rapportages (het vierde criterium). De door deze omstandigheid ontbrekende informatie op basis van recent onderzoek wordt op toereikende wijze gecompenseerd door de reeds weergegeven uit eerder onderzoek blijkende gegevens, welke daaruit getrokken conclusies, zoals hiervoor reeds overwogen naar het oordeel van de rechtbank, nog immer actueel zijn.
De rechtbank acht op grond van al het voorgaande de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege passend en geboden, nu de beveiliging van de maatschappij dit vereist. De rechtbank acht het vanuit veiligheidsoogpunt onverantwoord dat de verdachte onbehandeld terug zou keren in de maatschappij.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de feiten en omstandigheden zoals die uit het dossier naar voren komen en die een rol hebben gespeeld bij de bewezenverklaarde belaging zeer zorgwekkend, maar bestaat er onvoldoende grond om te kunnen oordelen dat de gedragingen van de verdachte onmiskenbaar zijn gericht tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen in de zin van artikel 38e, eerste lid, Sr. Gelet daarop is de totale duur van de maatregel in dit geval gemaximeerd tot vier jaar.
Maatregel langdurig toezicht ex artikel 38z Sr
De rechtbank zal – naast de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging – ambtshalve een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z Sr opleggen.
Daarmee wordt de
mogelijkheidgecreëerd om de verdachte ook na afloop van de gemaximeerde terbeschikkingstelling onder toezicht te stellen, indien dat in verband met alsdan bestaande risico's noodzakelijk is.
De rechtbank heeft zich hierbij laten leiden door de door de reclassering verstrekte informatie per e-mail van 17 december 2020 waaruit blijkt dat gelet op de ernst van het feit, de voorgeschiedenis van de verdachte en het huidige gedrag van de verdachte de kans op recidive als hoog wordt ingeschat. Ook heeft de rechtbank acht geslagen op het eerder aangehaalde pro Justitia rapport van 5 september 2018, waarin de voorgeschiedenis van de verdachte naar voren is gekomen. De voorgeschiedenis van de verdachte houdt – voor zover relevant – het volgende in.
In 2004 is de verdachte gediagnostiseerd met PDD-NOS en narcistische trekken. Hij heeft toen ambulante hulpverlening gekregen en is twee maanden opgenomen ter observatie bij [organisatie] . In 2007 is hij aangemeld bij [organisatie] , waar een gedragsstoornis, cannabisverslaving en bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale trekken gediagnostiseerd werd.
In een psychiatrisch consult van maart 2008 werd gesproken over narcistische trekken, een gedragsstoornis en matig ontwikkelde gewetensfuncties.
Hoewel betrokkene hulp en medicatie kreeg van GGZ [plaatsnaam] gleed hij steeds verder af.
In 2014 pleegde betrokkene huiselijk geweld en opzettelijke brandstichting. Op dat moment zou hij in een psychotische toestand verkeren. Betrokkene werd opgenomen, maar onttrok zich aan behandeling, waarna hij werd overgebracht naar GGZ [organisatie] te [plaatsnaam] .Hier stichtte hij nogmaals brand.
In april 2014 werd betrokkene op de ‘high-care’-afdeling van [detentieadres] geplaatst.
Betrokkene werkte niet mee aan plaatsing in een GGZ-instelling en tijdens zijn detentieperiode was betrokkene vaak seksueel overschrijdend naar vrouwelijk personeel. Betrokkene nam geen medicatie en kon extreem en regressief reageren.
In november 2014 werd hij overgeplaatst naar [detentieadres] vanwege het niet kunnen doorbreken van grensoverschrijdend gedrag.
In 2014 en na zijn vrijlating in 2015 werden er meerdere behandelpogingen gedaan, die allemaal niet van de grond kwamen doordat betrokkene niet te hanteren was en bizar gedrag vertoonde.
Vanaf maart 2016 kwam betrokkene veelvuldig bij de politie in beeld, onder andere omdat hij zijn buurvrouw stalkte, zijn geslachtsdeel aan haar liet zien en haar seksueel intimideerde. Hij werd kort opgenomen bij GGZ [plaatsnaam] , maar werd ontslagen, omdat hij verschillende personeelsleden seksueel benaderde en intimideerde. Daarna probeerde hij een casemanager van het forensisch ACT in het gezicht te slaan en stopte de hulpverlening.
In augustus 2016 moest de politie vaak in actie komen; betrokkene liep onder andere op de rijbaan, urineerde op de deurmat van de buurvrouw en dreigde naar de politie iets in de fik te steken. In de periode na de ten laste gelegde feiten vertoonde betrokkene verward gedrag, ontvreemde hij de afdelingsradio en gooide deze kapot. Hij werd overgeplaatst naar het [detentieadres] en werd ook daar in afzondering geplaatst vanwege meerdere vernielingen, een vechtpartij met een medegedetineerde en het gooien van een radio richting personeel.
Ook heeft de rechtbank acht geslagen op het sfeer proces-verbaal van verbalisant [verbalisant] (zorg coördinator Openbare GGZ politie basisteam Alkmaar) van 21 december 2020, waaruit blijkt dat de verdachte in de periode voorafgaand aan zijn aanhouding op 16 december 2020 nog regelmatig met politie in aanraking is geweest vanwege verward gedrag, vernielingen, agressie en geweld. Het door de politie en hulpverlening geconstateerde beeld van de verdachte wordt meer dan zeer verontrustend genoemd. Verbalisant [verbalisant] concludeert dat de door de verdachte veroorzaakte ernstige mate van overlast, dreiging en ongewenste gedragingen een uiterst onacceptabele dreigende situatie weergeven.
De rechtbank is van oordeel dat uit voornoemde informatie onder meer naar voren komt dat de psychische problematiek van de verdachte chronisch van aard is en de verdachte erg onvoorspelbaar is, hetgeen ook is gebleken uit de bewezenverklaarde plotselinge mishandeling van de beveiliger van de penitentiaire inrichting.
De door de rechtbank op te leggen gemaximeerde maatregel van terbeschikkingstelling zal na ommekomst van ten hoogste vier jaar van rechtswege eindigen. Het is zeer de vraag of binnen die tijd met de benodigde langdurige behandeling van de verdachte zodanige resultaten zijn bereikt dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen alsdan voldoende zijn gewaarborgd. Toekomstige risico's ten aanzien van de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen kunnen met de gemaximeerde terbeschikkingstelling in die zin mogelijk te beperkt ondervangen worden.
Gelet hierop acht de rechtbank het noodzakelijk om de gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen. Aan de wettelijke vereisten voor oplegging van de maatregel is voldaan. De beoordeling van de noodzaak tot tenuitvoerlegging van de maatregel, en indien nodig onder welke voorwaarden, zal in de laatste fase van de aan de verdachte opgelegde ter beschikkingstelling plaatsvinden. Een risicotaxatie van het dan aanwezige recidivegevaar dient in het kader van die beoordeling plaats te vinden.