ECLI:NL:RBNHO:2021:5902

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 juli 2021
Publicatiedatum
15 juli 2021
Zaaknummer
C/15/313925 / FA RK 21-1173
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en huurrecht in het kader van een echtscheidingsprocedure met belangenafweging

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 21 juli 2021 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, die beiden een verschillende nationaliteit hebben. De vrouw, van Turkse afkomst, heeft verzocht om de echtscheiding uit te spreken, waarbij de man de duurzame ontwrichting van het huwelijk niet heeft betwist. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft om te oordelen over het verzoek tot echtscheiding, aangezien de gewone verblijfplaats van partijen zich in Nederland bevond. De rechtbank heeft het verzoek tot echtscheiding toegewezen en de man als huurder van de echtelijke woning aangewezen, waarbij de belangenafweging tussen de partijen centraal stond.

De vrouw heeft ook verzocht om een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat zij niet heeft aangetoond dat zij behoeftig is. De man ontvangt een WIA-uitkering die vergelijkbaar is met de inkomsten van de vrouw uit haar schoonmaakwerk. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de vrouw niet in aanmerking komt voor de gevraagde partnerbijdrage, omdat zij niet heeft aangetoond dat zij niet in eigen levensonderhoud kan voorzien. De rechtbank heeft de beslissing met betrekking tot het huurrecht van de woning uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een partnerbijdrage afgewezen.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging in echtscheidingsprocedures, vooral wanneer het gaat om huurrecht en de financiële situatie van de betrokken partijen. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de handelwijze van de vrouw rond de aangifte van mishandeling en het huisverbod vragen oproept, wat invloed heeft gehad op de uiteindelijke beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Haarlem
zaaknummer / rekestnummer: C/15/313925 / FA RK 21-1173
Beschikking d.d. 21 juli 2021 betreffende de echtscheiding
in de zaak van:
[de vrouw] ,
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. E. Cekic, gevestigd te Uitgeest,
tegen
[de man] ,
zonder vast woon- of verblijfsadres,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. F. Özdemir-Sahin, gevestigd te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van de vrouw, ingekomen op 5 maart 2021;
- het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek van de man, ingekomen op 23 april 2021;
- het verweerschrift van de vrouw op het zelfstandig verzoek van de man, ingekomen op 20 mei 2021;
- het F-formulier van de advocaat van de man van 28 juni 2021;
- de brief, met bijlagen, van de advocaat van de man van 28 juni 2021
- het F-formulier, met bijlagen, van de advocaat van de vrouw van 29 juni 2021.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 juli 2021.
Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten en door een tolk. Namens de advocaat van de vrouw was aanwezig mr. O.G. Öztürk, namens de advocaat van de man was aanwezig mr. S. Rahimzadeh.

2.De beoordeling

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd op [datum] op het Turkse Consulaat Generaal in Amsterdam. De vrouw heeft de Turkse nationaliteit, de man heeft zowel de Turkse als de Nederlandse nationaliteit.
2.2.
Scheiding
2.2.1.
De vrouw heeft verzocht de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. Zij heeft gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
De man heeft de gestelde duurzame ontwrichting niet betwist.
2.2.2.
Nu ten tijde van de indiening van het verzoekschrift de gewone verblijfplaats van partijen zich in Nederland bevond, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over het verzoek tot echtscheiding.
2.2.3.
Op grond van artikel 10:56 van het Burgerlijk Wetboek is Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding van toepassing.
Het verzoek tot echtscheiding zal, als op de wet gegrond, worden toegewezen.
2.3.
Woning
2.3.1.
Partijen hebben beiden het huurrecht van de woning verzocht.
2.3.2.
De woning is in Nederland gelegen. Gelet op artikel 4, lid 3, aanhef en sub a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over het verzoek ter zake van het huurrecht van deze woning.
2.3.3.
De rechtbank zal op dit verzoek Nederlands recht als haar interne recht toepassen.
2.3.4.
De vrouw stelt dat haar belang bij verkrijging van het huurrecht van de woning zwaarder weegt dan dat van de man. Zij is sinds december 2019 in Nederland en heeft, anders dan de man, geen familie of vrienden in Nederland en geen mogelijkheid om elders in te trekken. Sinds de man op 28 januari 2021 een huisverbod is opgelegd, verblijft de vrouw alleen in de woning. Bij beschikking voorlopige voorzieningen van 17 februari 2021 is bepaald dat de vrouw bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de woning. Volgens de vrouw heeft de man hier een breed netwerk en veel familieleden, waaronder vier volwassen kinderen. Omdat de man de afgelopen maanden ook elders onderdak heeft kunnen vinden, kan van hem redelijkerwijs verwacht worden zijn intrek elders definitief te nemen. De vrouw stelt dat ze niet voor een urgentieverklaring in aanmerking kan komen, omdat ze nog geen twee jaar op een adres in de gemeente ingeschreven staat.
2.3.5.
De man stelt dat het huurrecht van de woning aan hem moet toekomen, omdat hij hierbij meer belang heeft dan de vrouw. Volgens de man heeft de vrouw van meet af aan de intentie gehad om hem te gebruiken voor verblijfsrecht en een woning in Nederland en doet zij er alles aan om dit te bewerkstelligen. De beschuldigingen van huiselijk geweld aan zijn adres zijn onterecht. De man heeft een verklaring van 20 april 2021 overgelegd van mr. M.S. Kat, de advocaat die hem op 16 april 2021 in de strafprocedure naar aanleiding van de aangifte van de vrouw wegens mishandeling tegen de man heeft bijgestaan. De politierechter heeft de man vrijgesproken.
De man voert aan dat hem niet de mogelijkheid is geboden om zijn verweren bij de voorlopige voorzieningen procedure kenbaar te maken. Het was de vrouw gelukt om hem met een huisverbod uit de woning te krijgen. Voordat dit was verlopen, heeft de vrouw een voorlopige voorziening aanhangig gemaakt en de man niet op de hoogte gesteld van die procedure Omdat hem een huisverbod was opgelegd, kon de post met informatie over de procedure hem niet bereiken. Nu de vrouw en haar advocaat hiervan op de hoogte waren, lag het op hun weg om hem per email een kopie van het verzoekschrift en informatie over de mondelinge behandeling te doen komen. Dit is niet gebeurd.
Volgens de man heeft de vrouw wel degelijk vrienden in Nederland waar zij kan verblijven, al is dat voor tijdelijke duur. De vrouw heeft bij de politie verklaard dat zij door meerdere mensen wordt geholpen, zoals blijkt uit de door haar bij de voorlopige voorzieningen overgelegde aangifte.
De man betwist dat hij zelf familie of vrienden heeft waar hij kan verblijven. Hij slaapt op straat of, als daartoe de mogelijkheid bestaat, in de moskee. Het is niet mogelijk om langer in de moskee te overnachten, omdat er meerdere mensen zijn die geen dak boven hun hoofd hebben en de man plaats moet maken voor een andere dakloze die aan de beurt is.
Bij zijn kinderen kan hij niet verblijven. Zij zijn uit zijn vorige huwelijk en wonen met hun moeder (de ex-partner van de man) en haar nieuwe partner. De man kan daar niet intrekken, nu zij niet in harmonie zijn gescheiden en geen contact meer hebben met elkaar.
Tenslotte benadrukt de man dat het verkrijgen van urgentie voor woonruimte zeer uitzonderlijk is en dat hij niet aan de voorwaarden hiervoor voldoet. De vrouw zal zich moeten inschrijven bij Woningnet om een sociale huurwoning te krijgen.
2.3.6.
In het kader van de echtscheidingsprocedure zal een belangenafweging moeten worden gemaakt ten aanzien van het huurrecht van de woning. De rechtbank betrekt hierbij het gegeven dat tussen partijen inmiddels drie mondelinge behandelingen zijn geweest, tweemaal in het kader van voorlopige voorzieningen, eenmaal in de bodemprocedure.
2.3.7.
Bij de eerste mondelinge behandeling, op 16 februari 2021, was de man niet aanwezig. Naar blijkt uit de beschikking van 17 februari 2021 heeft de advocaat van de vrouw ter zitting desgevraagd verklaard dat de man via de reclassering op de hoogte was van de zitting, de vrouw verklaarde dat ze de man via WhatsApp van de zitting op de hoogte heeft gesteld.
2.3.8.
Bij de tweede zitting, op 10 mei 2021, heeft de rechtbank vastgesteld dat de man niet bekend was met de eerste behandeling. De rechtbank overwoog dat in de beschikking van
17 februari 2021– naar inmiddels is gebleken – ten onrechte is overwogen dat de man behoorlijk was opgeroepen, nu – anders dan de vrouw destijds ter zitting heeft verklaard – niet is komen vast te staan dat de man bekend was met de datum, het tijdstip en de plaats van de zitting. Vanwege het destijds geldende huisverbod van de man heeft hij de brief met de oproep van de rechtbank, geadresseerd aan de echtelijke woning, niet kunnen ontvangen en ook is niet gebleken dat de vrouw of de reclassering de man op de hoogte heeft gesteld van voornoemde details van de mondelinge behandeling. Omdat de beschikking berust op het rechtsvermoeden dat de man de door de vrouw gestelde gegevens en haar daarop gebaseerde verzoeken niet heeft willen weerspreken en dat vermoeden achteraf ongefundeerd blijkt te zijn, achtte de rechtbank een herbeoordeling gerechtvaardigd. De rechtbank overwoog dat achteraf, gelet op de vrijspraak van de man in de strafprocedure, de grond voor het geven van een huisverbod niet in rechte vast is komen te staan. De rechter heeft opgemerkt dat beide partijen een groot belang hebben bij het voortgezet gebruik van de echtelijke woning. Omdat de man al tientallen jaren in Nederland woont en op dit moment geacht wordt zelfredzamer te zijn dan de vrouw, concludeerde de rechtbank dat de vrouw een groter belang bij het uitsluitend gebruik van de woning heeft en is de beslissing op dit verzoek in de beschikking van 17 februari 2021 in stand gebleven. Hierbij heeft mede een rol gespeeld de mededeling van de vrouw dat ze niet van plan was om terug te keren naar Turkije.
2.3.9.
De rechtbank is van oordeel dat bij de belangenafweging die in de bodemprocedure moet plaatsvinden, het belang van de man bij het huurrecht van de woning zwaarder weegt dat van de vrouw. De in rechtsoverweging 2.3.8 beschreven handelwijze van de vrouw rond de aangifte van mishandeling, de totstandkoming van het huisverbod en de eerste beschikking voorlopige voorzieningen roept veel vragen op.
Uit de verklaringen van de man ter zitting blijkt dat de man, mede door onmin met zijn familie, in Nederland een beperkt netwerk heeft. De vrouw heeft niet weersproken dat er geen contact (meer) is tussen de man en de kinderen uit zijn vorige huwelijk.
Het wekt verbazing dat de vrouw niet (inhoudelijk) gereageerd heeft op de door de man overgelegde verklaring van Mr. Kat van 20 april 2021 over de zitting van de politierechter waarop de door de vrouw gedane aangifte is behandeld. Op 16 april 2021 is de man door de politierechter vrijgesproken van de mishandeling die door hem jegens de vrouw gepleegd zou zijn. De politierechter overwoog, aldus mr. Kat, dat het dossier onvoldoende bewijs bevat om tot een bewezenverklaring te komen, te meer nu de vrouw weliswaar verklaarde mishandeld te zijn, maar hier binnen korte tijd afwisselend over heeft verklaard. Een streep in de hals is onvoldoende om een mishandeling aan te nemen, nu niet vaststaat wat haar huidconditie is. Volgens mr. Kat achtten zowel de politierechter als de officier van justitie het opvallend dat de politie gelijk gebeld en vlak daarna gearriveerd is, dat de vrouw verklaarde mishandeld te zijn op polsen, achterhoofd en linkerschouder, maar dat de politie niets kon waarnemen.
2.3.10.
Ter zitting op 8 juli 2021 in het kader van de echtscheidingsprocedure zijn WhatsApp berichten overgelegd die na 10 mei 2021, de datum waarop de tweede voorlopige voorzieningenprocedure werd behandeld - tussen partijen verzonden zijn. Volgens de man blijkt hieruit dat de vrouw erkent dat ze voornemens is terug te keren naar Turkije. De vrouw heeft de app-berichten en de door de man daaraan toegekende betekenis niet betwist, maar heeft gezegd dat ze de teksten onder druk van de man heeft verzonden. De rechtbank acht dit laatste niet aannemelijk (gemaakt) en concludeert eruit dat de vrouw tenminste serieuze plannen heeft om terug te keren naar Turkije.
2.3.11.
Bij deze stand van zaken is de rechtbank van oordeel dat het huurrecht van de woning dient te worden toegekend aan de man.
2.4.
Onderhoudsbijdrage
2.4.1.
De vrouw heeft verzocht een door de man te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud (hierna ook: partnerbijdrage) vast te stellen van € 195,00 per maand.
2.4.2.
De man stelt zich op het standpunt dat de vrouw niet heeft aangetoond dat ze behoeftig is en evenmin dat ze aan een (aanvullende) partnerbijdrage behoefte heeft.
2.4.3.
De Nederlandse rechter is op grond van artikel 3 sub a van de Alimentatieverordening (nr. 4/2009 Raad van 18 december 2008) bevoegd om van het alimentatieverzoek kennis te nemen.
2.4.4.
De rechtbank zal op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 het Nederlands recht toepassen op het verzoek tot vaststelling van een partnerbijdrage, nu de onderhoudsgerechtigde gewone verblijfplaats in Nederland heeft.
2.4.5.
Uitgangspunt is dat een onderhoudsplicht alleen bestaat voor zover de onderhoudsgerechtigde niet in eigen levensonderhoud kan voorzien. Eigen inkomsten van de onderhoudsgerechtigde verminderen de behoefte aan een bijdrage, oftewel de behoeftigheid. Onder inkomsten worden zowel de daadwerkelijke als de in redelijkheid te verwerven inkomsten verstaan.
2.4.6.
De man ontvangt maandelijks een WIA - uitkering van € 1.153,62. Dit inkomen is ongeveer even hoog als de inkomsten die de vrouw uit schoonmaakwerk heeft.
2.4.7.
Ter zitting heeft de discussie tussen partijen zicht toespitst op de vraag of de man naast zijn WIA-uitkering zwarte inkomsten heeft. Volgens de vrouw ontvangt de man geld / inkomen voor werkzaamheden voor de moskee. Als bewijs van een en ander heeft de vrouw een agendablad overgelegd, waarop in het Turks alle dagen van de maanden januari, februari, maart en april 2019 staan, met (wisselende) getallen erbij. De man betwist dat het hier om zwarte inkomsten zou gaan. In het verleden heeft hij in de kantine van de moskee als vrijwilliger gewerkt. In de moskee waren lessen voor kinderen. Zij konden in de kantine een versnapering krijgen, waarvoor zij een kleine bijdrage moesten betalen. De man heeft hiervan een overzicht bijgehouden.
De rechtbank is van oordeel dat met het door de vrouw overgelegde document op geen enkele wijze aannemelijk is gemaakt dat de man structureel de beschikking heeft over substantiële inkomsten uit zwart werk. Het verzoek van de vrouw zal worden afgewezen.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd te Turkse Consulaat Generaal in Amsterdam op [datum] ;
3.2.
bepaalt dat de man huurder zal zijn van de woning aan het adres [adres] met ingang van de dag waarop de beschikking tot echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand;
3.3.
wijst het verzoek tot vaststelling van een partnerbijdrage af;
3.4.
verklaart de beslissing met betrekking tot het huurrecht van de woning uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. F.C. Bakker, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.C.M. Kroon op 21 juli 2021.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt.