ECLI:NL:RBNHO:2021:5901

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 juli 2021
Publicatiedatum
15 juli 2021
Zaaknummer
15/076054-21 en 15/237634-20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 17-jarige verdachte voor poging tot doodslag na schietincident op station Koog aan de Zaan

Op 15 juli 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, uitspraak gedaan in de zaak tegen een 17-jarige verdachte die betrokken was bij een schietincident op 16 maart 2021 op het station Koog aan de Zaan. De verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag en bedreiging. Tijdens de zitting op 1 juli 2021 heeft de rechtbank het bewijs tegen de verdachte beoordeeld, waarbij de officier van justitie stelde dat de verdachte met een omgebouwd gas-/alarmpistool op de aangever had geschoten, wat een aanmerkelijke kans op dodelijk letsel met zich meebracht. De verdediging betwistte de opzet en stelde dat de verdachte alleen had willen afschrikken door naar de grond te schieten.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte inderdaad had geschoten, maar dat niet bewezen kon worden dat hij opzettelijk de dood van de aangever of anderen op het oog had. De rechtbank sprak de verdachte vrij van poging tot doodslag, maar verklaarde hem wel schuldig aan de subsidiair ten laste gelegde bedreiging. De rechtbank legde een jeugddetentie op van 197 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, en een werkstraf van 100 uur. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit, vooral gezien de impact op de omstanders en de onveiligheid die het schietincident met zich meebracht. De verdachte moet zich houden aan verschillende bijzondere voorwaarden, waaronder begeleiding door de jeugdreclassering en een locatiegebod met elektronisch toezicht.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie & Jeugd
Locatie Alkmaar
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummers: 15/076054-21 en 15/237634-20 (vord. tul)
Uitspraakdatum: 15 juli 2021
Tegenspraak
Vonnis (P)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting met gesloten deuren van 1 juli 2021 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , [land] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. drs. F.C.M. Weijnen en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. S.J. van Galen, advocaat te Purmerend, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 16 maart 2021 te Koog aan de Zaan, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangever] en/of een of meer andere (zich in de directe omgeving van voornoemde [aangever] bevindende) personen opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een (omgebouwd) scherpschietend gas-/alarmpistool, althans een vuurwapen, meermalen, althans eenmaal, van korte afstand een kogel heeft afgevuurd in de richting van die [aangever] en/of een of meer andere (zich in de directe omgeving van voornoemde [aangever] bevindende) personen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 maart 2021 te Koog aan de Zaan, althans in Nederland, [aangever] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [aangever] te richten en/of twee, althans een of meer, maal in de richting van die [aangever] te schieten.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit (poging doodslag) en daartoe – zakelijk weergegeven – het volgende naar voren gebracht.
Verdachte heeft tweemaal geschoten, eenmaal in een treinstel en kort daarna vanaf het perron in de richting van het treinstel, waar de aangever net weer in wilde stappen. In de trein en op het perron is een huls aangetroffen, waarvan na onderzoek door een forensisch expert is gebleken dat het om bewerkte munitie gaat, namelijk knalpatronen die zijn bewerkt tot scherpschietende patronen. Verder blijkt uit het onderzoek dat het aannemelijk is dat verdachte met een omgebouwd gas/alarmpistool heeft geschoten, omdat een niet-omgebouwd gas/alarmpistool na een schot met een bewerkt patroon zou beschadigen dan wel blokkeren, waardoor er niet meer dan één keer mee geschoten kan worden. Verdachte heeft het wapen na het eerste schot doorgeladen en vervolgens nog een schot gelost, waardoor het volgens de officier van justitie niet anders kan dan dat verdachte met een tot een scherpschietend omgebouwd wapen heeft geschoten, wat dodelijk letsel tot gevolg kan hebben. Omdat verdachte als ongeoefende schutter in een chaotische situatie in een treinstel heeft geschoten waarin zich ook andere personen bevonden, heeft hij de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij iemand dodelijk had kunnen verwonden. Het tweede schot heeft verdachte gelost vanaf het perron. Getuigen hebben gezien dat verdachte gericht op de aangever schoot. Door zo te handelen, terwijl verdachte wist dat zich op dat moment meerdere personen in en rond de trein bevonden, heeft hij (opnieuw) de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij iemand dodelijk zou kunnen verwonden.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het primair ten laste gelegde feit (poging tot doodslag dan wel poging tot zware mishandeling) en daartoe – zakelijk weergegeven – het volgende naar voren gebracht. Verdachte heeft geen vol opzet gehad op de dood van aangever of andere personen dan wel op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Hij wilde het slachtoffer alleen afschrikken en heeft daartoe twee keer naar de grond geschoten, één keer in de trein en één keer op het perron. De aangever heeft niet gezien dat verdachte op hem heeft geschoten en ook overigens is er geen bewijs dat verdachte gericht op het slachtoffer geschoten heeft. De vraag of er sprake is geweest van voorwaardelijk opzet hangt, volgens de raadsman, af van het wapen waarmee verdachte heeft geschoten en van de wijze waarop hij heeft geschoten. Niet is komen vast te staan dat het wapen waarmee verdachte heeft geschoten geschikt was om iemand dodelijk te verwonden. Het wapen is niet aangetroffen. De aangetroffen hulzen zijn onderzocht en op basis daarvan wordt aannemelijk geacht dat het om een tot scherpschietend omgebouwd wapen gaat. Tijdens het sporenonderzoek in de trein is echter geen inslagschade aangetroffen veroorzaakt door een projectiel. Wanneer verdachte met een scherpschietend wapen had geschoten, had dat volgens de raadsman moeten leiden tot aantoonbare en waarneembare schade in de trein. Onder deze omstandigheden kan niet worden vastgesteld dat verdachte heeft geschoten met een omgebouwd wapen waarmee iemand (dodelijk) verwond kan worden. Daarnaast is niet duidelijk geworden op welke wijze verdachte heeft geschoten.
Verdachte heeft zelf verklaard dat hij in de trein richting de grond heeft geschoten en er zijn geen getuigen die verdachte in de trein hebben zien schieten.
Ook wat betreft het schietincident buiten de trein is er geen bewijs waaruit blijkt dat verdachte gericht op aangever heeft geschoten en wel op zo’n manier dat de aangever of andere personen daardoor (dodelijk) gewond zouden kunnen raken.
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank wat betreft een bewezenverklaring van de subsidiair ten laste gelegde bedreiging.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Partiële vrijspraak ten aanzien van het primair ten laste gelegde feit
Op basis van het dossier en wat ter zitting is besproken stelt de rechtbank vast dat verdachte twee keer heeft geschoten, één keer in de trein en één keer kort daarna vanaf het perron. Over het schietincident in de trein verklaart verdachte dat hij op de grond schoot om aangever af te schrikken. Er zijn geen verklaringen van getuigen die hebben gezien wanneer en op welke wijze verdachte heeft geschoten en ook overigens zijn er geen andere bewijsmiddelen waaruit dit valt af te leiden. Derhalve is niet vast te stellen op welk moment verdachte precies schoot, waar zich op dat moment de aangever en de overige passagiers bevonden en of verdachte tijdens het schieten het wapen in de richting van aangever dan wel één van de andere passagiers heeft gehouden.
Gelet hierop kan niet worden aangenomen dat er een aanmerkelijke kans bestond dat aangever dan wel één van de andere passagiers door verdachte geraakt zou(den) worden, met ernstig letsel dan wel de dood tot gevolg. Dit betekent dat het voor een poging tot doodslag dan wel poging tot zware mishandeling benodigde opzet, ook in voorwaardelijke zin, niet wettig en overtuigend kan worden bewezen ten aanzien van het schieten in het treinstel.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen.
3.3.3
Bewijsoverwegingen
De rechtbank ziet zich in de eerste plaats voor de vraag gesteld of verdachte een knalpatroon heeft afgeschoten of dat hij met een (tot scherpschietend vuurwapen omgebouwd)
gas-/alarmpistool scherpe munitie heeft verschoten. De rechtbank beantwoordt die vraag als volgt.
Op de plaats delict zijn twee patroonhulzen aangetroffen waarvan na onderzoek is vastgesteld dat ze de uiterlijke verschijningsvorm hebben van tot scherpe munitie bewerkte knalpatronen. De bewerking houdt in dat het groene kunststof afdekkapje bovenop de huls wordt weggesneden en wordt vervangen door een projectiel in de vorm van een stalen balletje dat boven in de hulsopening wordt geperst. Dergelijke patronen worden, volgens de ook op de zitting gehoorde deskundige, gebruikt in combinatie met een gas-/alarmpistool, waarvan de sper uit de binnenzijde van de loop verwijderd is om projectielen door de loop te kunnen verschieten. Ter zitting heeft de deskundige verder uiteengezet dat wanneer met een niet omgebouwd alarmpistool scherpe munitie wordt afgevuurd, dit leidt tot een beschadiging van de loop waardoor er geen tweede keer mee geschoten kan worden. De deskundige heeft voorts verklaard dat hij op de hulzen geen afwijkingen heeft aangetroffen die er op zouden kunnen wijzen dat de patronen niet in de loop pasten of niet goed verschoten zouden zijn. De deskundige heeft geconcludeerd dat de verschijningsvorm van de aangetroffen hulzen duidt op schieten met een scherpschietend wapen.
Verdachte heeft geen openheid van zaken willen geven over de locatie van het wapen, waardoor het wapen zelf niet kon worden onderzocht.
Weliswaar is bij het forensisch onderzoek geen kogelinslag of schade aangetroffen, maar gelet op de grootte van het zoekgebied en de onduidelijkheid over de exacte schotbaan, sluit dat naar het oordeel van de rechtbank niet uit dat met scherp is geschoten.
De rechtbank acht op grond van de aangetroffen hulzen, de bevindingen van de deskundige en het feit dat verdachte tweemaal heeft geschoten, bewezen dat verdachte met een omgebouwd gas-/alarmpistool tot scherp bewerkte munitie heeft afgevuurd.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of verdachte zodanig heeft geschoten dat hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij daarmee iemand (dodelijk) zou kunnen treffen of zwaar verwonden.
Het antwoord op de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank overweegt dat uit de verklaringen van de getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] blijkt dat verdachte terwijl hij op het perron stond, gericht op aangever heeft geschoten toen deze weer in de trein wilde stappen. Getuige [getuige 1] verklaart specifiek dat verdachte gericht, vanaf heuphoogte, op aangever heeft geschoten, waarbij de afstand tussen hen beiden “tussen de deuren van de volgende coupe” was. Deze getuige heeft hieromtrent meermaals consistent en in detail verklaard, terwijl hij blijkens zijn verklaring goed zicht had op het schieten buiten de trein. Naar algemene ervaringsregels kan het van korte afstand gericht op een persoon schieten met een omgebouwd gas-/alarmpistool, tot potentieel dodelijk letsel leiden. De deskundige heeft dit op de zitting met zoveel woorden bevestigd.
Verdachte heeft bovendien verklaard dat hij het wapen inclusief munitie de dag voor het incident heeft gekregen en dat hij niet heeft onderzocht wat voor een wapen/munitie het was. Door zonder zich ervan te vergewissen wat voor een wapen hij had gekregen, het wapen toch ter hand te nemen, te richten op een persoon die zich op korte afstand van hem bevond en vervolgens de trekker over te halen, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat dit de dood van aangever tot gevolg zou kunnen hebben.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 16 maart 2021 te Koog aan de Zaan, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangever] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet met een omgebouwd scherpschietend gas-/alarmpistool, eenmaal, van korte afstand een kogel heeft afgevuurd in de richting van die [aangever] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Uit het verhandelde op de terechtzitting blijkt dat verdachte daardoor niet in zijn verdediging is geschaad.
Wat aan verdachte onder meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte handelde uit noodweer. Hij verdedigde eerst zijn vriend die door aangever met een flying kick werd aangevallen in de trein waaruit hij niet weg kon en vervolgens zichzelf tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding door aangever. Omdat het verdachte niet lukte om de aanval van [aangever] te stoppen, heeft hij eerst gedreigd en geslagen met het wapen en er uiteindelijk mee op de grond geschoten als waarschuwing. Verdachte kon op dat moment niet anders handelen, want hij bevond zich in de trein en vervolgens op een druk perron, waardoor wegrennen geen optie was. De verdachte dient daarom te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De rechtbank overweegt hierover het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat een beroep op noodweer kan worden gehonoreerd als aannemelijk is geworden dat het handelen van de verdachte was geboden door de noodzakelijke verdediging van verdachtes of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding.
Naar het oordeel van de rechtbank was er op het moment dat aangever [aangever] in de trein stapte en de vriend van verdachte aanviel toen het die laatste niet meer lukte om de trein te verlaten, sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de vriend van verdachte, waartegen verdachte zich mocht verdedigen. Uit het dossier en de ter zitting bekeken camerabeelden van de gebeurtenissen in de treincoupé blijkt dat er vervolgens een vechtpartij is ontstaan tussen verdachte en [aangever] en dat [aangever] op enig moment wegvlucht naar de andere kant van het treinstel. Verdachte is met het wapen in zijn hand achter [aangever] aan gegaan, waarbij omstanders tevergeefs hebben geprobeerd om verdachte tegen te houden. Naar het oordeel van de rechtbank is verdachte vanaf dat moment degene die de confrontatie opzoekt met [aangever] , die juist van verdachte probeert weg te komen. Op het moment dat verdachte schoot was er derhalve geen sprake meer van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich moest verdedigen.
Dit alles bij elkaar maakt dat het beroep op noodweer wordt verworpen.
Ook overigens is er geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.
Het bewezenverklaarde levert op:
Primair:
poging tot doodslag

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte bij een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie van 15 maanden waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en een proeftijd van 2 jaar.
De officier van justitie heeft verder gevorderd dat aan het voorwaardelijk strafdeel naast de algemene voorwaarde, de bijzondere voorwaarden zullen worden verbonden zoals geadviseerd in het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 24 juni 2021 en dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
Bij een bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde feit (bedreiging) vordert de officier van justitie dat verdachte zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie van 8 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met daaraan verbonden eerdergenoemde voorwaarden en de dadelijke uitvoerbaarheid daarvan.
6.2.
Standpunt van de verdachte/de verdediging
De raadsman verzoekt bij de strafoplegging rekening te houden met het feit dat aangever [aangever] de confrontatie met verdachte en zijn vriend [vriend] heeft gezocht en dat [aangever] verdachte bovendien al langere tijd bedreigde via social media. Verdachte wist dat [aangever] eerder was aangehouden met een machete en met messen, waardoor hij zich niet veilig voelde en het wapen bij zich had. Inmiddels heeft er een herstelgesprek plaatsgevonden tussen verdachte en aangever en is ook de ruzie die er al langere tijd was tussen de rivaliserende jeugdgroepen van Zaandam en Assendelft bijgelegd. Verdachte is zich bewust van de angst en de onrust die door het incident is veroorzaakt. Hij maakt zich zorgen over de omstanders die er getuige van zijn geweest en zou graag met hen in gesprek gaan. Tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis heeft verdachte goed meegewerkt en een positieve ontwikkeling doorgemaakt. De raadsman is, net als de Raad, van mening dat een onvoorwaardelijke jeugddetentie deze positieve ontwikkeling zou doorkruisen. Wanneer er een strafoplegging volgt verzoekt de raadsman oplegging van een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan het voorarrest in combinatie met een voorwaardelijke jeugddetentie. Wat betreft de avondklok stelt de raadsman zich op het standpunt dat die geen toegevoegde waarde heeft omdat het feit heeft plaatsgevonden in de ochtenduren en voortkomt uit de ruzie tussen twee jeugdgroepen die inmiddels is bijgelegd.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, en door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstig strafbaar feit door op klaarlichte dag in een trein vol met onschuldige reizigers, waaronder kleine kinderen, met een omgebouwd vuurwapen een schot te lossen. Vervolgens heeft verdachte vanaf het perron nog een keer geschoten in de richting van de aangever, toen die de trein weer in wilde vluchten.
Uit de getuigenverklaringen en uit de camerabeelden blijkt dat verdachte en zijn vriend in de trein in gevecht raken met de aangever en daarbij in het geheel geen oog hebben voor hun medepassagiers. Zij komen al vechtend bijna op een buggy terecht met een klein kind erin, waarna de moeder met het kind wegrent naar een ander deel van het treinstel. Voor de passagiers is het ontzettend beangstigend geweest dat verdachte tijdens het incident een vuurwapen in zijn hand had, waarmee hij ook tot twee keer toe heeft geschoten. Het gebeurde is door veel mensen waargenomen en als zeer schokkend ervaren. Het is algemeen bekend dat dit soort feiten een ernstige schending van de rechtsorde opleveren en gevoelens van onveiligheid aanwakkeren.
De aanleiding voor deze heftige gebeurtenis was een voortdurend conflict tussen twee rivaliserende jongerengroepen, die het gebruik van wapens en geweld richting elkaar niet schuwen.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 7 juni
2021, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor openlijke geweldpleging;
- het over verdachte uitgebrachte rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna:
de Raad) van 24 juni 2021, uitgebracht door [vertegenwoordiger van de raad] en [vertegenwoordiger van de raad] ;
- het over verdachte uitgebrachte Pro Justitiarapport van 16 juni 2021, van [orthopedagoog-generalist]
, orthopedagoog-generalist.
Uit het Pro Justitia rapport blijkt onder meer dat verdachte beperkt heeft meegewerkt aan het onderzoek vanwege zijn gesloten houding en het feit dat hij snel geïrriteerd raakte bij doorvragen. Wel is uit het intelligentieonderzoek gebleken dat verdachte op beneden-gemiddeld niveau functioneert. Verdachte is zeer gesloten is en heeft moeite om over zijn gevoelens te praten, emoties te uiten en steun te vragen. Wat betreft zijn gewetens-ontwikkeling worden er wel empathische gevoelens gezien bij verdachte en komt hij niet verhard over. Er zijn wel enige zorgen omdat door zijn geslotenheid niet duidelijk is of verdachte spijt of schaamte ervaart en in hoeverre hij geweld in bepaalde omstandigheden goedkeurt. Binnen het onderzoek is gekeken of er sprake is van een gedragsstoornis. De prikkelbare en snel geïrriteerde stemming thuis, waarbij verdachte zijn eigen gang gaat, de politiecontacten en de problemen op straat, wijzen op een mogelijke gedragsstoornis. Verdachte houdt zich wel aan afspraken met de hulpverlening en hij is in dit contact niet prikkelbaar. Ook gaat hij naar school, waarover geen ernstige zorgen worden gemeld. Vanwege de beperkingen in het onderzoek heeft de onderzoeker niet voldoende zicht op verdachte kunnen krijgen waardoor er geen heldere uitspraak kan worden gedaan over een al dan niet aanwezige gedragsstoornis. Volgens de moeder heeft verdachte ingrijpende gebeurtenissen meegemaakt waarvan in het algemeen gezegd kan worden dat zij stressvol en traumatisch kunnen zijn voor kinderen. Er kan echter geen uitspraak worden gedaan over de gevolgen daarvan voor verdachte, omdat informatie ontbreekt. Het advies is om verdachte het tenlastegelegde volledig toe te rekenen omdat er binnen dit onderzoek geen stoornis is vastgesteld.
Het risico op herhaling van gewelddadig gedrag wordt als laag ingeschat zo lang verdachte zich open blijft stellen voor coaching en begeleiding en de ruzie tussen de groepen niet weer oplaait. Om het risico op recidive laag te houden en de ontwikkeling van verdachte positief te beïnvloeden, wordt geadviseerd verdachte individuele ondersteunende begeleiding en systemische hulp aan te bieden. Gezien de ingrijpende gebeurtenissen die verdachte heeft meegemaakt en zijn gesloten karakter, waarbij hij zich moeizaam uit en vrijwel geen steun vraagt, loopt hij het risico deze gebeurtenissen niet goed te verwerken wat zijn verdere ontwikkeling kan belemmeren. Verdachte staat echter zeer afwijzend tegenover (psychologische) hulp. Het opleggen van individuele therapie of behandeling zal niet tot het gewenste resultaat leiden. De coaching die verdachte ontvangt verloopt echter wel positief. Verdachte stelt zich open, deelt privézaken en neemt adviezen aan. Het voortzetten van coachende ondersteuning lijkt op dit moment het meeste te voorzien in de behoeften van verdachte en dient dan ook te worden voortgezet. Verder is een gestructureerde vrijetijds- en dagbesteding van belang om verveling en omgang met meer antisociale jongeren tegen te gaan.
Geadviseerd wordt om deze ambulante begeleiding vanuit een jeugdreclasserings-maatregel op te leggen als bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijk strafdeel, voor een zo gunstig mogelijk verdere ontwikkeling.
Uit het rapport van de Raad blijkt dat verdachte sinds hij onder strakke voorwaarden uit de voorlopige hechtenis is geschorst een gunstige ontwikkeling laat zien, in die zin dat hij meer inzicht toont in zijn gedrag, gedragsalternatieven kan bedenken, begeleiding aangaat en zich open opstelt. Verder loopt er nog een leerstraf TACt-regulier en gaan verdachte en zijn ouders binnenkort starten met systemische behandeling bij De Waag. De Raad is hoopvol dat deze interventies de kans op recidive verkleinen.
Begeleiding door de jeugdreclassering wordt nodig geacht omdat het belangrijk is dat verdachte gedurende een langere periode wordt gemonitord. Het is verder van belang voor het verkleinen van de kans op herhaling dat verdachte zich bewust wordt van zijn denkfouten, stilstaat bij de gevolgen van zijn gedrag, risicovolle situaties en personen tijdig herkent en er afstand van neemt. Deze doelen kunnen binnen de eerder opgelegde TACt- training, de coaching vanuit 075-aanpak en vanuit de begeleiding door de jeugdreclassering worden gerealiseerd. De systeemtherapie is nodig voor het versterken van het toezicht vanuit de ouders en het verwerken van ingrijpende gebeurtenissen door verdachte. De Raad heeft oplegging van een onvoorwaardelijke jeugddetentie overwogen omdat dit, gelet op de ernst van de verdenking en de enorme impact die het feit heeft gehad, maatschappelijk gezien passend zou kunnen zijn. Verdachte heeft inmiddels twee weken in detentie gezeten en is er erg van geschrokken. Verder heeft hij zich aan de strakke schorsingsvoorwaarden gehouden en heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen verdachte, de aangever en de beide jeugdgroepen waartoe zij behoren, waardoor het conflict wat aan het onderhavige feit ten grondslag lag, is bijgelegd. Ook is het belangrijk dat verdachte zijn schoolgang kan voortzetten. School is voor verdachte een beschermende factor die zorgt voor een positieve binding met de maatschappij. Een onvoorwaardelijke jeugddetentie zou de positieve ontwikkeling die verdachte laat zien, alsmede zijn schoolgang doorkruisen en bovendien zal verdachte in de JJI nog meer in aanraking komen met antisociale jongeren.
Ter zitting heeft [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad het advies toegelicht en daarbij onder meer naar voren gebracht dat verdachte de kans die hij kreeg met de schorsing van de voorlopige hechtenis goed heeft benut. Een grote winst is verder dat de ruzie tussen de rivaliserende jongerengroepen is beëindigd. Een forse voorwaardelijke jeugddetentie wordt geadviseerd als stok achter de deur met als bijzondere voorwaarden dat verdachte meewerkt aan begeleiding door de jeugdreclassering, meewerkt aan begeleiding door de coach van de 075-aanpak, meewerkt aan behandeling bij De Waag en zich houdt aan een avondklok voor maximaal drie maanden, te bepalen door de jeugdreclassering. Het voortduren van de avondklok is nog van belang omdat de systeemtherapie bij De Waag nog niet is gestart en de ouders verdachte nog niet voldoende kunnen begrenzen. Of een contactverbod noodzakelijk is met de aangever [aangever] laat de Raad over aan de officier van justitie. Wat betreft de vordering tot tenuitvoerlegging stelt de Raad dat er een duidelijke consequentie moet volgen op het niet nakomen van de voorwaarden. Het is echter onwenselijk om verdachte terug te sturen naar de JJI en om die reden verzoekt de Raad de ten uitvoer te leggen jeugddetentie om te zetten in een werkstraf.
strafmaat
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstig feit. Gelet hierop ligt het opleggen van een jeugddetentie van aanzienlijke duur, zoals de officier van justitie ook heeft geëist, voor de hand.
De rechtbank komt echter tot een andere uitkomst en daartoe wordt het volgende overwogen. Verdachte heeft na zijn aanhouding ruim twee weken in voorarrest gezeten. Daarna is hij per 1 april 2021 door de raadkamer onder zeer strikte voorwaarden geschorst. Verdachte heeft huisarrest met elektronisch toezicht (een enkelband) en hij mag alleen onder begeleiding van een volwassene naar buiten om naar school te gaan. Daarnaast moet hij meewerken aan intensieve begeleiding door een coach en therapie en mag hij geen contact hebben met de medeverdachte en aangever. Deze voorwaarden gelden tot op de dag van vandaag. Verdachte heeft zich goed aan deze voorwaarden gehouden en hij doet het ook goed op school. Verder is gebleken dat de ruzie tussen de twee jeugdgroepen is bijgelegd. De rechtbank acht het van belang dat verdachte de begeleiding door de coach en de jeugdreclassering kan voortzetten, zijn schoolopleiding kan vervolgen en (samen met zijn ouders) gaat starten met een behandeling bij De Waag.
Een onvoorwaardelijke detentie van enkele maanden zou dit traject in negatieve zin doorkruisen. De rechtbank is van oordeel dat niet alleen verdachte er baat bij heeft om zonder onderbreking de positieve ontwikkeling voort te zetten die hij nu laat zien, maar ook de maatschappij, wanneer dit leidt tot een vermindering van de kans op herhaling. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de kans dat verdachte opnieuw de fout in gaat kleiner is wanneer hij de positieve lijn die hij nu laat zien kan voortzetten, dan wanneer hij voor enkele maanden terug moet naar de JJI.
Aan het strafdoel van vergelding wordt tegemoet gekomen door het opleggen van een aanzienlijke werkstraf.
De rechtbank zal verdachte daarom veroordelen tot een jeugddetentie van 197 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan deze voorwaardelijke straf zullen na te noemen algemene en bijzondere voorwaarden worden gekoppeld.
Daarbij zal de rechtbank ook als voorwaarde opnemen dat het huisarrest (locatiegebod) met elektronisch toezicht nog maximaal drie maanden zal voortduren.
Daarnaast zal de rechtbank een taakstraf in de vorm van een werkstraf aan verdachte opleggen voor de duur van 100 uren.
Dadelijke uitvoerbaarheid 77za SrDe rechtbank is van oordeel dat er aanleiding bestaat het uit te oefenen toezicht en de bijzondere voorwaarden op grond van artikel 77za van het Wetboek van Strafrecht dadelijk uitvoerbaar te verklaren. Er dient ernstig rekening mee te worden gehouden dat verdachte weer een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantast-baarheid van het lichaam van een of meer personen, nu de benodigde behandeling/begeleiding nog niet is afgerond en deels nog geen aanvang heeft genomen.

7.Vordering benadeelde partij

7.1.
Vordering van [aangever]
[wettelijk vertegenwoordiger] heeft als wettelijk vertegenwoordiger van haar minderjarige zoon, de benadeelde partij [aangever] , een vordering tot schadevergoeding ingediend van € 771,75 tegen verdachte wegens materiële schade (€ 421,75) en immateriële schade (€ 350,-) die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
7.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in het materiële deel van de vordering wegens gebrek aan onderbouwing en heeft gevorderd het immateriële deel van de vordering toe te wijzen.
Ondanks het gebrek aan onderbouwing en de medeschuld van de benadeelde partij komt het gevorderde bedrag aan immateriële schade hem billijk voor.
7.3.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering omdat deze niet is onderbouwd. De gevorderde immateriële schade ziet bovendien deels op schade bij familieleden van de aangever.
7.4.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de gevorderde materiële en immateriële schade stelt de rechtbank vast dat deze schade op geen enkele wijze met stukken is onderbouwd. Bovendien ziet de gevraagde vergoeding voor immateriële schade, blijkens de schriftelijke toelichting, ook op schade die de gezinsleden van de benadeelde partij zouden hebben geleden. Omdat dit geen rechtstreekse door de benadeelde partij geleden schade is, komt deze schade niet voor vergoeding in aanmerking.
Gelet hierop zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

8.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 24 december 2020 in de zaak met parketnummer 15/237634-20 heeft de meervoudige kamer jeugdstrafzaken bij de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, verdachte ter zake van ‘openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen’ veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van vier weken. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 28 december 2020 aan verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 8 januari 2021 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De officier van justitie vordert nu dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering dient te worden toegewezen, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat verdachte de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit, niet heeft nageleefd. De rechtbank zal echter bepalen dat de opgelegde jeugddetentie zal worden omgezet in een taakstraf in de vorm van een werkstraf van na te noemen aantal uren omdat zij het, vanwege de positieve ontwikkeling die veroordeelde laat zien, onwenselijk vindt dat hij opnieuw gedetineerd raakt.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
45, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77za, 77aa, 77gg en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het primair bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van
197 (honderdzevenenegentig) dagen.
Beveelt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot
180 (honderdtachtig) dagennietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde gedurende de proeftijd:
- zich meldt bij de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming (Regio Amsterdam), afdeling
jeugdreclassering, en zich daarna blijft melden op afspraken bij de jeugdreclassering, zo
vaak en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
- zich houdt aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering en van de coach van de 075-
aanpak;
- zal meewerken aan een behandeling door De Waag of een soortgelijke
instelling;
- onderwijs zal volgen en/of een zinvolle dagbesteding zal hebben;
- zich gedurende een periode van maximaal drie maanden zal houden aan een locatiegebod,
wat inhoudt dat hij aanwezig moet zijn op het adres [adres] . Verdachte zal dit adres alleen verlaten met toestemming van de Jeugdreclassering en onder begeleiding van een door de Jeugdreclassering aan te wijzen volwassene, voor het volgen van onderwijs of andere uitzonderingen, nader te bepalen door de Jeugdreclassering;
- zich onder elektronisch toezicht zal laten stellen ter controle van het locatiegebod, zolang
de Jeugdreclassering dat in overleg met de officier van justitie noodzakelijk acht;
- op geen enkele wijze - direct of indirect - contact heeft met de aangever [aangever] ,
geboren op 27 oktober 2004, wonende te [plaats] , zolang het openbaar ministerie dit
verbod nodig vindt;
De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod.
Geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming (Regio Amsterdam), afdeling jeugdreclassering, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Stelt dat veroordeelde is gehouden om, ten behoeve van het vaststellen van zijn
identiteit medewerking te verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden en medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Veroordeelt verdachte verder tot het verrichten van
100 (honderd) urentaakstraf in de vorm van een werkstraf, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door
50 (vijftig) dagenjeugddetentie.
Vordering benadeelde partij
Verklaart de benadeelde partij [aangever] niet-ontvankelijk in de vordering.
Vordering tot tenuitvoerlegging
Wijst toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 15/237634-20, met dien verstande dat in plaats van de tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde jeugddetentie voor de duur van vier weken, opgelegd bij vonnis van de Meervoudige kamer jeugdstrafzaken van 20 december 2020, wordt opgelegd een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 56 uren, subsidiair 28 dagen jeugddetentie.
beslissing over voorlopige hechtenis
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. G. Drenth, voorzitter en tevens kinderrechter,
mr. G.A.M. van Dijk en mr. C. Maat, (kinder)rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier M. Woudman,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 juli 2021.
Mr. C. Maat is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.