ECLI:NL:RBNHO:2021:5775

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 mei 2021
Publicatiedatum
13 juli 2021
Zaaknummer
AWB - 21 _ 1997 en 21 _ 1998
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening bij aanvraag bijstand en bewijs levensonderhoud

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 27 mei 2021 uitspraak gedaan over de verzoeken om voorlopige voorziening van een verzoekster die bijstand had aangevraagd. De aanvraag om bijstand was door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer afgewezen, evenals de terugvordering van een voorschot van € 800,-. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 27 mei 2021 is verzoekster verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, en heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat verzoekster voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij in de periode voorafgaand aan haar aanvraag om bijstand in Nederland niet beschikte over financiële middelen. De voorzieningenrechter heeft de verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening toegewezen en bepaald dat verweerder verzoekster vanaf 30 april 2021 voorschotten zal verstrekken ter hoogte van 90% van de alleenstaandennorm. Tevens is het besluit van 22 april 2021, waarin de terugvordering werd aangekondigd, geschorst. Verweerder is veroordeeld in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.068,-.

De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen benadrukt dat het oordeel voorlopig is en niet bindend voor een eventueel bodemgeding. Verzoekster heeft de Nederlandse nationaliteit en is vanuit Egypte naar Nederland gekomen. De voorzieningenrechter heeft de verklaringen van verzoekster en de ingediende bewijsstukken in overweging genomen en geconcludeerd dat er geen aanwijzingen zijn dat verzoekster vermogen heeft opgebouwd. De voorzieningenrechter heeft ook de plausibiliteit van verzoeksters verklaringen over haar levensonderhoud in Egypte erkend, evenals haar huursituatie in Nederland.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 21/1997 en 21/1998
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 27 mei 2021 op de verzoeken om voorlopige voorziening in de zaken tussen

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster(gemachtigde: mr. A.C. Mens),

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer, verweerder
(gemachtigde: mr. R.H. Vossebeld).

Procesverloop

In het besluit van 20 april 2021 (primair besluit 1) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster om bijstand afgewezen.
In het besluit van 22 april 2021 (primair besluit 2) heeft verweerder het verstrekte voorschot van € 800,- van verzoekster teruggevorderd.
Verzoekster heeft tegen deze besluiten bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter in beide zaken verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft in beide zaken plaatsgevonden op 27 mei 2021. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst de verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening toe;
- bepaalt dat verweerder verzoekster ingang van 30 april 2021 voorschotten zal verstrekken, ter hoogte van 90% alleenstaandennorm;
- schorst het besluit van 22 april 2021;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.068,-.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Verzoekster heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht vanwege betalingsonmacht. Voldoende aannemelijk is dat verzoekster in de periode waarover de hoogte van het inkomen en vermogen wordt beoordeeld (te weten de betalingsperiode van het griffierecht: de beoordelingsperiode), niet beschikte over financiële middelen waarmee zij in staat zou zijn om het griffierecht te voldoen. Verzoekster voldoet daarmee aan de voorwaarden voor vrijstelling van de betaling van griffierecht. Het verzoek om vrijstelling van het griffierecht wordt daarom toegewezen.
3. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
4. Verzoekster heeft de Nederlandse nationaliteit. Op 6 november 2020 is zij vanuit Egypte naar Nederland gekomen. Op 3 december 2020 heeft zij een aanvraag om bijstand bij verweerder ingediend.
5. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen, omdat de financiële situatie en leefsituatie van verzoekster onduidelijk is. Volgens verweerder is onduidelijk gebleven of verzoekster in de periode voorafgaand haar aankomst in Nederland in Egypte heeft verbleven en hoe zij aldaar in haar onderhoud heeft voorzien.
6. Verzoekster voert aan dat zij wel voldoende heeft aangetoond dat zij vanaf haar 4e jaar in Egypte heeft gewoond en daar op school heeft gezeten en gestudeerd heeft. Zij woonde bij haar moeder, in een klein dorp, in een eenvoudige woning. In de streek waar verzoekster woonde werd geen personenregistratie bijgehouden. Verzoekster en haar ouders hadden ook geen bankrekening daar, alles werd contant betaald. Op haar Egyptische identiteitsbewijs staat het adres van verzoekster vermeld. Haar moeder overleed op 1 oktober 2020, waarna zij naar Nederland is gekomen. Zij had niemand meer in Egypte en haar vader woonde al in Nederland. Verder heeft verzoekster toegelicht dat zij bij de heer [naam] (een halfbroer van haar moeder) een kamer huurt en van hem geld heeft geleend. Verzoekster heeft verder gewezen op de omstandigheid dat verweerder haar vader, die in soortgelijke omstandigheden als verzoekster verkeerde, na een bezwaarprocedure wel bijstand heeft verstrekt.
7. Verweerder stelt zich op het standpunt dat verzoekster te weinig bewijs heeft overgelegd van hoe haar situatie in Egypte was en dat onduidelijk is of er vermogen is, bijvoorbeeld door een erfenis van haar moeder. Verder is de woonsituatie niet duidelijk.
8. Het bezwaar van verzoekster heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter een redelijke kans van slagen. Dat oordeel baseert de voorzieningenrechter op de eigen verklaringen van verzoekster en de door haar ingediende bewijsstukken. De voorzieningenrechter merkt hierbij op dat verzoekster – evenals haar vader in verband met zijn aanvraag om bijstand – de stukken waarover zij redelijkerwijs kon beschikken heeft overgelegd. Op basis van deze stukken en de verklaringen van verzoekster kan redelijkerwijs worden aangenomen dat ze in Egypte heeft verbleven in de periode waarover ze heeft verklaard. Er zijn geen aanwijzingen dat verzoekster vermogen heeft opgebouwd. Met betrekking tot hoe verzoekster in Egypte in haar levensonderhoud heeft voorzien heeft zij plausibel verklaard, dat zij door haar moeder werd onderhouden. Ten aanzien van het al dan niet bestaan van een erfenis heeft verzoekster eveneens plausibel verklaard dat haar moeder geen bezittingen had en zij dus niets van haar heeft geërfd.
Met betrekking tot woonsituatie acht de voorzieningenrechter vooralsnog aannemelijk dat sprake is van huursituatie. Daarbij heeft de voorzieningenrechter betrokken dat verzoekster een huurcontract heeft overgelegd en een beschrijving van de door haar gehuurde kamer heeft gegeven.
9. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat verweerder voorschotten zal verstrekken aan verzoekster ter hoogte van 90% van de norm voor alleenstaanden en dat het besluit van 22 april 2021 (de terugvordering) wordt geschorst.
10. Omdat het verzoek wordt toegewezen, krijgt verzoekster een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting). Die punten hebben een waarde van € 534,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.068,-.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2021 door mr. L.M. Kos, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.H. Bosveld, griffier.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.