ECLI:NL:RBNHO:2021:5774

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 juni 2021
Publicatiedatum
13 juli 2021
Zaaknummer
AWB - 21 _ 2001
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening bij intrekking bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 1 juni 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker wiens bijstandsuitkering was ingetrokken door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem. De intrekking vond plaats op basis van het standpunt dat verzoeker onvoldoende medewerking had verleend aan het onderzoek naar zijn woon- en verblijfsadres. Verzoeker, die adresloos is, had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van zijn uitkering en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij door de beëindiging van zijn uitkering in financiële problemen verkeerde.

Tijdens de zitting, die via beeldbellen plaatsvond op 27 mei 2021, heeft de voorzieningenrechter vastgesteld dat verzoeker aannemelijk heeft gemaakt dat hij een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening. Verzoeker heeft aangegeven dat hij door de beëindiging van zijn uitkering verstoken is van inkomen, wat leidt tot broodnood. De voorzieningenrechter heeft echter ook overwogen dat verzoeker niet voldoende heeft meegewerkt aan het onderzoek van verweerder, wat de intrekking van de uitkering rechtvaardigt. Verweerder had vastgesteld dat verzoeker niet altijd zijn verblijfplaats doorgegeven had en niet bereikbaar was voor telefonische controles.

De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de bevindingen van de sociale recherche voldoende zijn om te concluderen dat verzoeker niet als adresloos kan worden aangemerkt. Hierdoor is er geen redelijke kans van slagen voor het bezwaar van verzoeker. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/2001

uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 juni 2021 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker(gemachtigde: mr. J. Sprakel),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem, verweerder(gemachtigde: D. Mohan).

Procesverloop

In het besluit van 26 april 2021 heeft verweerder de uitkering van verzoeker op grond van de Participatiewet (PW) met ingang van 27 april 2021 beëindigd en ingetrokken met ingang van 8 april 2021.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden via beeldbellen op 27 mei 2021. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet. Anders dan verweerder, is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoeker aannemelijk heeft gemaakt dat hij een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening. Hij stelt door het beëindigen van de uitkering te zijn verstoken van enig inkomen. Er is geen reden om daaraan te twijfelen, zodat aangenomen kan worden dat sprake is van broodnood.
2. Verzoeker is adresloos. Hij heeft van 24 mei 2019 tot 8 januari 2021 verbleven in een opvanglocatie op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Hij is daaruit geschorst en heeft vervolgens een time-outbed gekregen tot en met 2 februari 2021. Daarna is hij nog één keer terug in de opvang geweest, op 3 februari 2021. Hij ontving bijstand met een korting van 10% in verband met het ontbreken van woonlasten.
3. Naar aanleiding van een melding dat verzoeker niet meer in de opvang verblijft, heeft verweerder onderzoek ingesteld naar de woon- en verblijflocatie van verzoeker. Er heeft hierover op 7 april 2021 een gesprek plaatsgevonden met verzoeker. In dat gesprek zijn afspraken gemaakt, die overeenkomen met de afspraken die zijn neergelegd in het door verzoeker op 30 maart 2021 ondertekende formulier “aanvraag geen vaste verblijfplaats”. Zo moet verzoeker elke avond laten weten waar hij verblijft en moet hij telefonisch bereikbaar zijn. Het onderzoek strekt zich uit over de periode van 8 april tot en met 15 april 2021.
4. Verweerder heeft het besluit gebaseerd op het standpunt dat verzoeker onvoldoende medewerking heeft verleend aan het voormelde onderzoek, waardoor niet kan worden vastgesteld of hij een adresloze is als bedoeld in de PW. Verzoeker voldoet volgens verweerder maar deels aan de afspraken. In de onderzochte periode geeft hij 2 keer zijn verblijfplaats niet door, is hij maar 1 van de 9 keer telefonisch bereikbaar, en wordt hij bij de twee uitgevoerde fysieke controles niet aangetroffen op de plek waar hij stelt die nacht te verblijven.
5. Verzoeker voert aan dat hij wel degelijk heeft getracht te voldoen aan de voorwaarden voor een uitkering. Hij verblijft in een tent in de gemeente Haarlem en dat weet verweerder ook, volgens verzoeker. Verzoeker ‘trekt het niet’ in de opvang; hij kan niet tussen de junks verblijven.
6. Verzoeker heeft terecht gesteld dat de bewijslast op verweerder rust, nu het besluit een intrekking/beëindiging van de uitkering inhoudt, waarmee sprake is van een belastend besluit. In het kader van die bewijslast is het aan verweerder om waar nodig onderzoek te verrichten. Echter, dit ontslaat verzoeker niet van de verplichting medewerking te verlenen aan dat onderzoek en de juiste inlichtingen te verstrekken.
7. De afspraken die op 7 april 2021 met verzoeker zijn gemaakt over het doorgeven van zijn locatie en de telefonische bereikbaarheid moeten voor hem duidelijk zijn geweest, nu die zowel op schrift zijn gesteld alsook met verzoeker zijn besproken. Dat de afspraken hem duidelijk zijn geweest blijkt ook uit de omstandigheid dat hij in de periode waarin de sociale recherche de controle heeft verricht verschillende malen doorgegeven heeft waar hij op dat moment verbleef.
8. Uit de rapportage van de sociale recherche komt naar voren dat regelmatig geprobeerd is telefonisch contact met verzoeker te krijgen, maar dat dit maar één keer is gelukt en verzoeker die keer op een onbehoorlijke wijze de medewerker te woord stond, waardoor het gesprek moest worden afgebroken. Sociaal rechercheurs hebben ook gezocht naar de tent waarin verzoeker stelde te verblijven, maar hebben die niet gevonden op de plaats waar die volgens verzoeker zou moeten staan. De verklaring van verzoeker ter zitting dat hij zich ’s nachts steeds verplaatsen moest, omdat het erg koud was, verklaart niet waarom hij telefonisch niet te bereiken was.
9. De voorzieningenrechter is van voorlopig oordeel dat de conclusie van verweerder dat niet meer is vast te stellen dat verzoeker aan te merken is als adresloze, kan worden gedragen door de bevindingen in de rapportage van de sociale recherche. Er is daarom geen sprake van een redelijke kans van slagen van het bezwaar. Er is dan ook geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen.
10. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, voorzieningenrechter, in aanwezigheid vanmr. J.H. Bosveld, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2021.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.