ECLI:NL:RBNHO:2021:5760

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 juli 2021
Publicatiedatum
13 juli 2021
Zaaknummer
15.276465.20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot taakstraf wegens medeplichtigheid aan afpersing

Op 5 juli 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplichtigheid aan afpersing. De zaak kwam voort uit een incident op 23 augustus 2020, waarbij de medeverdachte een overval pleegde op een Kruidvat-filiaal in Zwanenburg. De verdachte werd ervan beschuldigd de medeverdachte te hebben geholpen door zijn woning ter beschikking te stellen en kleding en een mes te verbergen. Tijdens de rechtszitting op 21 juni 2021 heeft de officier van justitie bewezenverklaring van de tenlastelegging gevorderd, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat de verdachte niet op de hoogte was van de plannen van de medeverdachte.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel degelijk medeplichtig was aan de afpersing, omdat hij wist dat de medeverdachte de overval wilde plegen en hem na de overval in zijn woning hielp. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte de medeverdachte had geholpen door hem toegang te geven tot zijn woning en door het verbergen van het mes en de kleding. De rechtbank legde een taakstraf op van 240 uur, waarvan 80 uur voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank benadrukte de ernst van het delict en de impact op de slachtoffers, die de overval als zeer bedreigend hebben ervaren. De verdachte had geen rekening gehouden met de gevolgen van zijn daden voor de slachtoffers en de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.276465.20
Uitspraakdatum: 5 juli 2021
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 21 juni 2021 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. Y.M. Eising en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. M.S. Rozenbeek, advocaat te Bloemendaal, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
[naam] op of omstreeks 23 augustus 2020 te Zwanenburg, gemeente Haarlemmermeer, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van (een) geld(bedrag) (ongeveer 505 euro), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan Kruidvat toebehoorde, door
-(tegen die [slachtoffer] ) te schreeuwen en/of te roepen "Ik wil geld, ik wil geld nu, opschieten, opschieten" en/of "Alles, alles, alles" en/of woorden van soortgelijke (bedreigende) strekking en/of
- een mes in de richting van die [slachtoffer] te houden en/of aan die [slachtoffer] te tonen en/of
- met een mes een stekende beweging in de richting van die [slachtoffer] te maken en/of
- met een mes op de kassalade te bonken en/of te slaan;
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 23 augustus 2020 te Zwanenburg en/of Halfweg, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door
- op de uitkijk te gaan staan bij/in de buurt van de (desbetreffende) Kruidvat in Zwanenburg en/of
- een/zijn woning, gelegen aan de [adres] , ter beschikking te stellen aan die [naam] (zodat die [naam] zich daar kon ophouden en/of zich kon
om/verkleden en/of kleding en/of een/voornoemd mes kon verbergen en/of achterlaten) en/of
- het klaar leggen en/of het geven van (andere) kleding aan die [naam] en/of
- kleding en/of een/voornoemd mes van die en/of voor die [naam] verhullen/verbergen.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit, omdat dit feit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. De verdachte wist weliswaar dat de medeverdachte [naam] (hierna [naam] ) een overval wilde gaan plegen, maar hij dacht dat dit grootspraak was. De verdachte heeft weliswaar tegen [naam] gezegd dat hij wel bij hem thuis kon komen, maar er zijn geen afspraken gemaakt. Het opruimen van de vuilniszak met kleding was niet handig, maar dat heeft hij in pure paniek gedaan. Volgens de raadsman is dit onvoldoende om de verdachte schuldig te verklaren aan medeplichtigheid aan deze afpersing.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Nadere bewijsoverweging medeplichtigheid aan afpersing
De rechtbank stelt voorop dat voor de bewezenverklaring van medeplichtigheid aan een misdrijf is vereist dat niet alleen wordt bewezen dat het opzet van de verdachte was gericht op zijn handelingen als medeplichtige als bedoeld in artikel 48, aanhef en onder 1° of 2º van het Wetboek van Strafrecht (Sr), maar ook dat zijn opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, was gericht op het door de dader gepleegde misdrijf (het gronddelict).
De verdachte zal partieel worden vrijgesproken van de volgende onderdelen van de tenlastelegging. De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij de overval bij Kruidvat heeft zien gebeuren en dat hij [naam] toen zijn gang heeft laten gaan. De rechtbank is (net als de verdediging en de officier van justitie) van oordeel dat niet met recht geconcludeerd kan worden dat de verdachte door dit enkele in de buurt van de overval aanwezig zijn, bij de overval behulpzaam is geweest in de zin van artikel 48 Sr, zoals hiervoor is omschreven.
Dat de verdachte ook de kleding heeft klaargelegd voor [naam] of kleding aan [naam] heeft gegeven, is niet komen vast te staan. De enkele verklaring van [naam] acht de rechtbank daartoe onvoldoende. De verdachte zal van deze delen van de tenlastelegging daarom worden vrijgesproken.
Dit geldt niet met betrekking tot het tenlastegelegde behulpzaam zijn door het ter beschikking stellen van zijn woning en het verbergen van kleding en een mes. Uit de bij de politie door de verdachte afgelegde verklaring volgt dat hij wist dat [naam] de Kruidvat wilde overvallen en dat hij wist dat [naam] daartoe een mes had meegenomen uit de woning van de verdachte. Verder volgt uit de verklaring van de verdachte dat hij tegen [naam] heeft gezegd dat hij na de overval naar zijn woning aan de [adres] kon komen.
Direct na de overval heeft de verdachte [naam] zijn woning binnengelaten en hem daar in de gelegenheid gesteld om zijn kleding uit te doen en kleding van de verdachte aan te trekken. [naam] heeft - gehuld in andere kleding en ontdaan van het mes - de woning van de verdachte verlaten. De verdachte heeft een vuilniszak met de kleding van [naam] en het mes op de zolder van zijn woning verborgen.
De rechtbank ziet de mededeling van de verdachte aan [naam] voorafgaande aan de overval - dat hij na de overval naar zijn woning kon komen -, in samenhang met het na de overval ter beschikking stellen van de woning en het verbergen van de kleding en het mes, als het behulpzaam zijn bij de afpersing in de zin van artikel 48 Sr. De rechtbank acht de verdachte daarom schuldig aan medeplichtigheid aan afpersing.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
[naam] op 23 augustus 2020 te Zwanenburg, gemeente Haarlemmermeer, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld
[slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag (505 euro), dat aan Kruidvat toebehoorde, door
- tegen die [slachtoffer] te schreeuwen "Ik wil geld, ik wil geld nu, opschieten, opschieten" en "Alles, alles, alles" en
- een mes in de richting van die [slachtoffer] te houden en aan die [slachtoffer] te tonen en
- met een mes een stekende beweging in de richting van die [slachtoffer] te maken en
- met een mes op de kassalade te bonken.
tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 23 augustus 2020 te Zwanenburg en/of Halfweg, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk behulpzaam is geweest door
- zijn woning, gelegen aan de [adres] , ter beschikking te stellen aan die [naam] (zodat die [naam] zich daar kon ophouden en zich kon omkleden en kleding en voornoemd mes kon achterlaten) en
- kleding en voornoemd mes voor die [naam] te verbergen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Medeplichtigheid aan afpersing.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
6. Motivering van de sanctie
6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, waarvan 80 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van een sanctie omdat hij zich op het standpunt heft gesteld dat zijn cliënt vrijgesproken dient te worden van het tenlastegelegde feit.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan afpersing.
De verdachte heeft voorafgaande aan de overval tegen [naam] gezegd dat hij na de overval naar zijn woning kon komen. Verder heeft de verdachte [naam] na de overval zijn woning binnengelaten en [naam] ’s kleding en een mes verborgen op de zolder van zijn woning.
De verdachte is hiermee behulpzaam geweest bij het plegen van een ernstig delict.
De twee medewerkers van Kruidvat hebben de overval als zeer beangstigend en bedreigend ervaren en gevreesd voor hun leven. Zo verklaart aangeefster [slachtoffer] dat zij al 18 jaar bij Kruidvat werkt en nog nooit zo bang is geweest. Zij dacht dat als ze niet goed zou handelen of een fout zou maken, de overvaller zou toeslaan met het mes en zij het misschien niet zou overleven. Het is bekend dat de negatieve psychische gevolgen van dergelijke gewelddadige feiten voor slachtoffers nog lang kunnen aanhouden.
Daarnaast zorgen dergelijke feiten voor maatschappelijke onrust en versterken de gevoelens van onveiligheid in de samenleving. De verdachte heeft met zijn gedragen geen enkele rekening gehouden met de belangen van de slachtoffers.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 22 maart 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld ter zake van een misdrijf.
Noch in de omstandigheden waaronder het feit is begaan, noch in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, vindt de rechtbank aanleiding af te wijken van de straf die door de officier van justitie is gevorderd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van het na te noemen aantal uren moet worden opgelegd.
De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd opnieuw schuldig te maken aan het plegen van een strafbaar feit.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Artikel 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 48, 49, 63, 317 van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van
240 (zegge: tweehonderdenveertig) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren daarvan verrichten te vervangen door 120 dagen hechtenis, met bevel dat een gedeelte groot
80 (zegge: tachtig) uren, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 40 dagen hechtenis,
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht, met dien verstande dat voor elke dag die verdachte in verzekering heeft doorgebracht twee uren taakstraf, subsidiair één dag hechtenis, in mindering worden gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. E. Broekhof, voorzitter,
mrs. W.J. van Andel en D.D.M. Hazeu, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier J.A. Huismans,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 5 juli 2021.
mr. Hazeu is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.