ECLI:NL:RBNHO:2021:5738

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 juli 2021
Publicatiedatum
12 juli 2021
Zaaknummer
15.322261.20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontuchtige handelingen met een 15-jarige en bezit kinderporno

Op 13 juli 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met een minderjarige en het bezit van kinderporno. De zaak kwam voor de rechtbank na een openbare terechtzitting op 29 juni 2021. De verdachte werd beschuldigd van verschillende ontuchtige handelingen met een 15-jarige jongen, aangeduid als [slachtoffer 1], en het in bezit hebben van video's met seksuele gedragingen van een andere minderjarige, aangeduid als [slachtoffer 2]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten, terwijl de verdediging betoogde dat er gebrek aan steunbewijs was voor de feiten 1 en 2. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat de verdachte niet wettig en overtuigend bewezen kon worden geacht voor feit 1 primair, maar wel voor feit 1 subsidiair, feit 2 en feit 3. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 90 dagen, waarvan 89 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar, en een taakstraf van 200 uur. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot betaling van € 2.000,- aan immateriële schadevergoeding aan [slachtoffer 1]. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een contactverbod met het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.322261.20 (P)
Uitspraakdatum: 13 juli 2021
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 29 juni 2021 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1],
feitelijk verblijvende te [adres 2].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.M.H.G. Peters en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. G. Kaaij, advocaat te Heerhugowaard, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 15 mei 2019 te Heiloo, althans in Nederland, door geweld en/of
een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld en/of een andere feitelijkheid
[slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, bestaande
uit het zoenen van die [slachtoffer 1] en/of betasten en/of aftrekken van de penis van die
[slachtoffer 1] en/of het pijpen van die [slachtoffer 1] en welk geweld en/of andere
feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld en/of andere feitelijkhe(i)d(en)
hierin heeft/hebben bestaan dat verdachte opzettelijk:
- die [slachtoffer 1] op de fiets heeft klemgereden en/of
- die [slachtoffer 1] vervolgens (op boze toon) heeft bevolen mee te fietsen en/of
- die [slachtoffer 1] (op dreigende toon) heeft gezegd dat hij pas weg mocht als hij,
verdachte, die [slachtoffer 1] 10 seconden op de mond mocht zoenen
- ( vervolgens) die [slachtoffer 1] (op dreigende toon) heeft gezegd dat hij pas weg mocht
als hij, verdachte, die [slachtoffer 1] 10 seconden mocht pijpen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 mei 2019 te Heiloo, althans in Nederland, met [slachtoffer 1]
(geboren op [geboortedatum 2]), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had
bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd bestaande uit
- het zoenen van die [slachtoffer 1] op de mond en/of
- het betasten van de penis van die [slachtoffer 1] en/of
- het pijpen van die [slachtoffer 1];
2
hij op of omstreeks 17 juli 2019 te Heiloo, althans in Nederland, met [slachtoffer 1]
(geboren op [geboortedatum 2]), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had
bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd bestaande uit
- het zoenen van die [slachtoffer 1] op de mond en/of
- het betasten en/of aftrekken van de penis van die [slachtoffer 1];
3
hij in of omstreeks de periode van 8 juli 2017 tot en met 20 oktober 2020 te Heiloo,
in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, afbeeldingen, te weten
video’s, en/of een gegevensdrager, te weten een Apple Iphone 8, bevattende 7
video’s/filmpjes, althans één of meer (bewegende) beeld(en) van één of meer
seksuele gedraging(en), waarbij [slachtoffer 2], geboren op [geboortedatum 3], die
kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, is betrokken of
schijnbaar is betrokken, in bezit gehad en/of zich daartoe door middel van een
geautomatiseerd werk en/of met gebruikmaking van een communicatiedienst de
toegang heeft verschaft, terwijl op die afbeeldingen welke voornoemde seksuele
gedragingen (zakelijk weergegeven) bestonden uit (onder meer):
- het (met een voorwerp) anaal en/of (vervolgens) oraal penetreren van het lichaam
van die [slachtoffer 2], althans een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had
bereikt (Video 4 - 7b8e7634-cdff-4932-be0b-195f4c0febe4.mp4 – p. 83
procesdossier)
en/of
- het zichzelf met de/een vinger(s)/hand(en) betasten en/of aanraken en/of slaan
van en/of knijpen in de penis en/of de testikels van die [slachtoffer 2], althans een persoon
die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt (Video1 - cb11433d-afbf-49f4-acc4-b5871b3fca40.mp4 – p. 83 procesdossier en/of Video 5
fdc23d7f-6c6c-429e-98c4-d1378dc17ab5.mp4 – p. 83/84 procesdossier).

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat de verdachte wegens gebrek aan steunbewijs moet worden vrijgesproken van de feiten 1 en 2. De whatsappconversatie tussen de verdachte en het vermeende slachtoffer [slachtoffer 1] kan niet als steunbewijs dienen voor de ten laste gelegde seksuele handelingen. Het waren slechts seksuele praatjes passend bij jongeren van een bepaalde leeftijd. Evenmin kan voor de onder 1 ten laste gelegde feitelijkheden steunbewijs gevonden worden in wat er tijdens het fietsen is gebeurd. Het blokkeren en afsnijden was slechts kinderlijk gepest, geen vooropgezet plan om [slachtoffer 1] te dwingen mee te gaan. De verklaring van [slachtoffer 1] beste vriend [getuige] is een contra-indicatie dat het ten laste gelegde zou zijn gebeurd. Hij heeft immers alleen verklaard dat de verdachte [slachtoffer 1] zou hebben geblokkeerd bij het fietsen. Hij heeft niets verklaard over mogelijke ontuchtige handelingen door de verdachte bij [slachtoffer 1]. Dit terwijl [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij alles aan [getuige] zou hebben verteld over wat er zou zijn gebeurd tussen hem en de verdachte.
Ten aanzien van feit 3 heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak feit 1 primairNaar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder feit 1 primair ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe dat het (op boze toon) bevelen mee te fietsen en het (op dreigende toon) zeggen dat [slachtoffer 1] pas weg mocht als hij tien seconden met de verdachte zou zoenen of zich tien seconden door de verdachte zou laten pijpen, geïsoleerd beschouwd, geen omstandigheden zijn die kunnen worden aangemerkt als ‘andere feitelijkheden’ als bedoeld in artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
Dat zou anders kunnen liggen voor het klemrijden met de fiets. In dit geval kan echter gelet op de manier waarop dit is gegaan niet worden gezegd dat de verdachte het klemrijden bewust heeft ingezet als een instrument om [slachtoffer 1] vervolgens te dwingen de ontuchtige handelingen te ondergaan. Evenmin kan uit de gang van zaken worden opgemaakt dat het [slachtoffer 1] hierdoor onmogelijk werd gemaakt om weg te fietsen. Bij deze stand van zaken kunnen aan de ten laste gelegde uitlatingen bezien in samenhang met dit klemrijden ook niet een zodanig instrumenteel karakter worden toegeschreven dat deze de voor bewezenverklaring vereiste dwang opleveren.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.3
Bewijsmotivering feit 1 subsidiair en 2
Bij de beoordeling van de bewijsvraag stelt de rechtbank het volgende voorop.
Op grond van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, niet uitsluitend worden aangenomen op grond van de verklaring van één getuige. Deze bepaling heeft betrekking op de tenlastelegging als geheel en niet op een onderdeel daarvan. Zij beoogt de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing te waarborgen, in die zin dat artikel 342, tweede lid, Sv de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen als de door één getuige naar voren gebrachte feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
De rechtbank overweegt dat [slachtoffer 1] gedetailleerd heeft verklaard over de ontuchtige handelingen die de verdachte met hem heeft gepleegd. De rechtbank ziet ook overigens geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van deze verklaring.
Wat de raadsman en de officier van justitie verdeeld houdt, is de vraag over het steunbewijs. Daarover wordt als volgt overwogen.
[slachtoffer 1] heeft kortgezegd verklaard dat hij op 15 mei 2019 met de verdachte en [getuige] na een voetbalwedstrijd van AZ naar huis is gefietst. Tijdens het fietsen zou de verdachte zich irritant hebben gedragen door [slachtoffer 1] regelmatig de weg af te snijden. Nadat [getuige] een andere afslag heeft genomen, zijn de verdachte en [slachtoffer 1] samen verder gefietst. Ter hoogte van het huis van de verdachte zijn zij gestopt om iets te zoeken dat de verdachte kwijt was geraakt. Daarbij zijn zij tussen de bosjes en achter een heg gegaan. Toen [slachtoffer 1] aangaf dat hij weg wilde, heeft de verdachte tegen hem gezegd dat hij pas weg zou mogen als hij [slachtoffer 1] tien seconden op de mond mocht zoenen. [slachtoffer 1] heeft hiermee ingestemd. Hierna mocht hij echter nog steeds niet weg van de verdachte. Hij zou pas weg mogen nadat de verdachte hem tien seconden had mogen pijpen. Omdat [slachtoffer 1] graag weg wilde, heeft hij ook hiermee uiteindelijk ingestemd, waarna de verdachte hem heeft gepijpt en daarbij ook de penis van [slachtoffer 1] heeft betast en hem heeft afgetrokken. Na deze avond hebben [slachtoffer 1] en de verdachte over en weer contact gehad via whatsapp, waarbij de verdachte heeft aangegeven seks te willen met [slachtoffer 1]. Hoewel hij dit eigenlijk niet wilde, heeft [slachtoffer 1] uiteindelijk na aandringen van de verdachte toch toegegeven. Ze hebben een afspraak gemaakt voor 17 juli 2019. Op die dag is [slachtoffer 1] naar het huis van de verdachte gegaan. Ze zijn naar de slaapkamer van de verdachte gegaan, waar de verdachte [slachtoffer 1] heeft uitgekleed. Ze zijn op het bed gaan liggen en de verdachte heeft de penis van [slachtoffer 1] betast en hem afgetrokken. Nadat de verdachte merkte dat [slachtoffer 1] er geen zin in had is hij gestopt.
De verdachte heeft ter zitting verklaard op 15 mei 2019 met [slachtoffer 1] en [getuige] naar huis te zijn gefietst na de wedstrijd van AZ, dat [getuige] als eerste wegging en dat [slachtoffer 1] en hij bij zijn huis zijn gestopt en mogelijk hebben staan praten. Hij heeft ontkend dat er seksuele handelingen zijn verricht. Ten aanzien van de afspraak van 17 juli 2019 heeft de verdachte verklaard dat er inderdaad via whatsapp zou zijn afgesproken dat [slachtoffer 1] en hij seks zouden gaan hebben in zijn huis. Die afspraak zou vrijwillig door [slachtoffer 1] zijn gemaakt. Op de dag zelf zijn [slachtoffer 1] en hij in slaapkamer geweest. Zij hebben zich beiden zelf uitgekleed en zijn naakt op bed gaan zitten. Hij heeft wederom ontkend [slachtoffer 1] te hebben aangeraakt en afgetrokken. Hij heeft verklaard zelf geen zin meer te hebben gehad en daarom niets te hebben gedaan.
Voornoemde whatsappconversatie waarin afspraken zijn gemaakt om seks te hebben, afkomstig uit de telefoon van [slachtoffer 1], bevindt zich in het dossier. Hieruit blijkt dat de verdachte vanaf 11 juni 2019 aan [slachtoffer 1] vraagt wanneer ze weer Fifa gaan doen. Uit het verdere verloop van het gesprek, dat over een aantal dagen wordt gevoerd, wordt duidelijk dat hiermee seks wordt bedoeld. Dit is ook als zodanig erkend door de verdachte bij zijn verhoor door de politie. In het gesprek heeft [slachtoffer 1] op een aantal momenten expliciet aangegeven geen ‘Fifa’ of andere seksuele handelingen te willen verrichten met de verdachte. Als een van de redenen daarvoor geeft hij in het gesprek van 17 juni 2019 aan dat hij en de verdachte het toch al een keer hebben gedaan. De verdachte blijft aandringen en uiteindelijk ziet [slachtoffer 1] geen andere uitweg dan de verdachte zijn zin te geven.
De rechtbank is van oordeel dat de inhoud van de berichten aansluit bij de verklaring van [slachtoffer 1] en ten opzichte daarvan niet in een te ver verwijderd verband staat, gelet op, onder meer, de opmerking van [slachtoffer 1] dat ze ‘het’ al een keer gedaan hebben, daarmee duidend op de gebeurtenissen van 15 mei 2019 en de seksafspraak van 17 juli 2019 waarop de verdachte zinspeelt.
De whatsappberichten en de verklaring van de verdachte, waarin hij erkent op 15 mei 2019 met [slachtoffer 1] naar huis te zijn gefietst, hem tijdens het fietsen de weg te hebben afgesneden en te zijn gestopt bij zijn huis en de verklaring dat hij een seksafspraak met [slachtoffer 1] heeft gemaakt op 17 juli 2019 en dat hij en [slachtoffer 1] naakt op zijn bed hebben gezeten, geven voldoende en betekenisvolle ondersteuning voor de belastende verklaring van [slachtoffer 1]. De rechtbank bezigt deze dan ook voor het bewijs. Een bewezenverklaring levert daarom geen schending van artikel 342, tweede lid, Sv op. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de hem onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1. subsidiair
hij op 15 mei 2019 te Heiloo, met [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum 2]), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd bestaande uit
- het zoenen van die [slachtoffer 1] op de mond en
- het betasten van de penis van die [slachtoffer 1] en
- het pijpen van die [slachtoffer 1];
2
hij op 17 juli 2019 te Heiloo, met [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum 2]), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd bestaande uit het betasten en aftrekken van de penis van die [slachtoffer 1];
3
hij in de periode van 8 juli 2017 tot en met 20 oktober 2020 in Nederland, afbeeldingen, te weten video’s met bewegende beelden van één of meer seksuele gedragingen, waarbij [slachtoffer 2], geboren op [geboortedatum 3], die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, is betrokken, in bezit had, welke voornoemde seksuele
gedragingen (zakelijk weergegeven) bestonden uit (onder meer):
- het met een voorwerp anaal en vervolgens oraal penetreren van het lichaam
van die [slachtoffer 2], (Video 4 - 7b8e7634-cdff-4932-be0b-195f4c0febe4.mp4 – p. 83
procesdossier) en
- het zichzelf betasten en aanraken, en slaan van en knijpen in de penis en de testikels van die [slachtoffer 2], (Video1 - cb11433d-afbf-49f4-acc4-b5871b3fca40.mp4 – p. 83 procesdossier en Video 5 fdc23d7f-6c6c-429e-98c4-d1378dc17ab5.mp4 – p. 83/84 procesdossier ).
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van *het/de *feit/feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1 subsidiair en feit 2 telkens:met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen.
Feit 3:Een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken, in bezit hebben.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte, uitgaande van de omstandigheid dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht ten tijde van het tenlastegelegde, zal worden veroordeeld tot een werkstraf van 200 uur, te vervangen door 100 dagen hechtenis en een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen, waarvan 179 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar, met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd. Aan het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf vordert zij de bijzondere voorwaarden te verbinden zoals geadviseerd door de reclassering in het rapport van 31 mei 2021, waarbij begeleid wonen moet worden aangemerkt als zelfstandig wonen met begeleiding en aangevuld met een locatieverbod voor de wijk [pleegplaats] in Heiloo. De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden zal bevelen.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de in het psychiatrisch rapport van 3 maart 2014 vastgestelde detentieongeschiktheid thans nog steeds aan de orde is. Hij verzoekt de rechtbank daarom de verdachte slechts een werkstraf op te leggen en geen gevangenisstraf, ook niet in voorwaardelijke vorm. Verder verzoekt hij de vordering tot dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden af te wijzen en het locatieverbod af te wijzen, dan wel dit te beperken tot de woonstraat van [slachtoffer 1].
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van het feit
De verdachte heeft ontuchtige handelingen gepleegd met de destijds vijftienjarige [slachtoffer 1]. De verdachte was ten tijde van het plegen van deze feiten op de hoogte van het feit dat [slachtoffer 1] pas vijftien was, maar heeft zich hieraan niets gelegen laten liggen. Dit ondanks het feit dat hij al eens eerder met justitie in aanraking is geweest vanwege zedendelicten met minderjarigen en hij zelf ook aangaf te weten dat het eigenlijk niet mag. [slachtoffer 1] heeft zich niet aan de situaties die de verdachte had gecreëerd durven onttrekken. Uit de whatsappconversatie tussen de verdachte en [slachtoffer 1] blijkt duidelijk dat de verdachte zich bepalend opstelt naar [slachtoffer 1], dat [slachtoffer 1] geen nee durft te zeggen als de verdachte aandringt en dat [slachtoffer 1] bang is dat de verdachte hem pijn zal doen als hij geen seks meer met hem wil hebben en dat hem er dus veel aan gelegen ligt de verhoudingen met de verdachte goed te houden. De verdachte heeft met zijn handelen de lichamelijke integriteit van [slachtoffer 1] ernstig aangetast. In het algemeen geldt ook dat dit soort feiten langdurige negatieve gevolgen kunnen hebben voor de psychische, emotionele en seksuele ontwikkeling van jeugdige slachtoffers. De verdachte heeft daarnaast gezorgd voor gevoelens van onveiligheid bij [slachtoffer 1]. Zo hebben zijn ouders hem een tijdlang moeten ophalen van zijn werk omdat hij niet alleen durfde terug te fietsen en durft hij in het voetbalstadion niet meer in het vak te zitten, waar hij de verdachte mogelijk zou kunnen tegenkomen. De impact van de gebeurtenissen op [slachtoffer 1] en het gezin waarvan hij deel uitmaakt is op indringende wijze naar voren gekomen bij het door zijn vader en namens hem ter zitting uitgeoefende spreekrecht. Dit alles valt de verdachte kwalijk te nemen.
Daarnaast heeft de verdachte zeven filmpjes in zijn bezit gehad die als kinderporno kunnen worden aangemerkt. Hoewel deze hem vrijwillig door de minderjarige die in de filmpjes is te zien zijn toegestuurd, heeft hij hiermee in strijd met de wet gehandeld. Die wet is erop gericht minderjarigen te beschermen. Dit valt hem ook kwalijk te nemen.
De persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het over de persoon van de verdachte opgemaakte rapport van 31 mei 2021 van [reclasseringswerker], als reclasseringswerkster verbonden aan Reclassering Nederland en de toelichting daarop die de reclasseringswerkster ter terechtzitting nog heeft gegeven. In het rapport staat dat een strafzaak uit 2014 inzake een zedendelict is geseponeerd wegens reclasseringsbelang. Uit het dossier blijkt dat er tussen 2011 en 2013 meerdere meldingen zijn geweest van seksueel grensoverschrijdend gedrag naar minderjarige jongens die niet in een aangifte hebben geresulteerd. Er kan gesproken worden van een patroon in seksueel grensoverschrijdend gedrag. De reclassering constateert op bijna alle leefgebieden problemen die direct of indirect samenhangen met de tenlastelegging. Deze problemen houden verband met de bij betrokkene gediagnosticeerde autismespectrumstoornis, vermoedelijk van het type MCDD (een meervoudig complexe ontwikkelingsstoornis). Betrokkene ontwikkelde al op jonge leeftijd gedragsproblemen waardoor hij uiteindelijk zijn school niet heeft afgemaakt. Daarnaast is er sprake van een beperking in het cognitief functioneren. Het ontbreekt hem aan startkwalificaties voor de arbeidsmarkt en betrokkene is moeilijk te motiveren voor het zoeken naar een zinvolle dagbesteding. In het gedrag is betrokkene bepalend, zowel in het contact met zijn moeder als in het contact met hulpverleners. Het moet gaan zoals hij het in zijn hoofd heeft, anders sluit hij zich af of hij kan agressief reageren. Hulpverleningsinstanties en de politie zijn op de hoogte van de situatie. Hoewel er sprake is van enig probleembesef, zijn de probleemoplossingsvaardigheden van betrokkene ontoereikend. Hij kan impulsief reageren en hij lijkt de consequenties van zijn handelen onvoldoende in te kunnen schatten. Zo ook ten tijde van de feiten die de rechtbank bewezen zal verklaren. Het is positief te noemen dat de moeder van betrokkene zorg heeft voor haar zoon, maar anderzijds houdt het agressieve gedrag van haar zoon jegens haar niet op. Betrokkene heeft twee vrienden met wie hij regelmatig contact heeft. De hulpverlening vanuit KopZorg en de Waag kan als beschermend worden beschouwd omdat hij leert adequaat met zijn problematiek om te gaan. Deze instanties zijn op de hoogte van de tenlastelegging en denken mee in een passend hulpaanbod teneinde de kans op recidive te verkleinen. Betrokkene is rigide in het accepteren van hulpverlening. Hij wil uitsluitend door hem gekozen behandelaars en begeleiding. Een toezicht bij de reclassering kan helpen betrokkene te motiveren om ongeacht wie de behandelaars zijn, mee te werken aan hulpverlening. De reclassering acht het risico op recidive en letselschade hoog en het risico op het onttrekken aan voorwaarden als gemiddeld. Ten aanzien van de strafsoorten vermeldt de Reclassering dat een gevangenisstraf het psychosociaal functioneren van de verdachte negatief zal beïnvloeden, met tot gevolg dat het risico op recidive toe kan nemen. Een taakstraf acht de Reclassering uitvoerbaar met extra begeleiding en ondersteuning. Bij een veroordeling adviseert de Reclassering een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden kort gezegd inhoudende een meldplicht, voortzetting van behandeling bij De Waag en Kopzorg, het meewerken aan intensieve woonbegeleiding, waarbij ter zitting is toegelicht dat dit zou kunnen worden vormgegeven als zelfstandig wonen met begeleiding, en een contactverbod met het slachtoffer. Geadviseerd wordt hieraan een proeftijd van drie jaar te koppelen. Ter terechtzitting heeft de reclasseringsmedewerkster aangegeven dat de voorwaarde ‘vermijden van contact met minderjarigen’ niet langer van belang wordt geacht, omdat niet is gebleken dat de verdachte in de afgelopen tijd dergelijke contacten heeft gehad.
De raadsman van de verdachte en de officier van justitie hebben voorts nog verwezen naar het psychiatrisch onderzoeksrapport Pro Justitia van 3 maart 2014, waarin is geadviseerd om de verdachte de feiten waarvan hij toen werd verdacht, wegens de vastgestelde aanwezigheid van zowel een ziekelijke stoornis als gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens, verminderd toe te rekenen. Volgens hen zou deze conclusie thans ook nog moeten gelden. De rechtbank wil op grond van de informatie in het dossier en het gedrag van de verdachte ter terechtzitting aannemen dat de verdachte lijdt aan een persoonlijkheidsstoornis. De bepaling van de mate waarin dit heeft doorgewerkt ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten vergt echter een beoordeling die de door de rechtbank te verrichten toets te buiten gaat. Bij gebreke van een recent rapport waarin deze conclusie wordt getrokken, kan de rechtbank dan ook niet uitgaan van verminderde toerekeningsvatbaarheid. De rechtbank zal, gelet op wat haar wel bekend is over de persoon van de verdachte, daarmee rekening houden bij de bepaling van de straf.
De straf
De ernst van de feiten rechtvaardigt in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige duur. Wegens de persoon van de verdachte zal de rechtbank echter wat de vrijheidsstraf betreft voor een andere modaliteit kiezen, in die zin dat de rechtbank de verdachte een bijna volledig voorwaardelijke gevangenisstraf op zal leggen van na te noemen duur. Aan het voorwaardelijk strafdeel zal de rechtbank een proeftijd verbinden van drie jaren, en de bijzondere voorwaarden zoals hierna in de beslissing is vermeld. Voor het opleggen van een locatiegebod zoals door de officier van justitie gevorderd, ziet de rechtbank geen noodzaak, aangezien de verdachte sinds 2019 geen contact meer heeft opgenomen met het slachtoffer en er wel een contactverbod zal worden opgelegd. Ook de door de officier van justitie gevorderde voorwaarde vermijden contact met minderjarigen zal de rechtbank niet opleggen, omdat deze voorwaarde te onbepaald is geformuleerd en te veel vragen oproept over de praktische uitvoerbaarheid en de handhaving ervan.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van het na te noemen aantal uren moet worden opgelegd.
Dadelijke uitvoerbaarheid voorwaarden
Hoewel de verdachte zich onder meer schuldig heeft gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zijn er op dit moment geen aanwijzingen dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een dergelijk misdrijf zal begaan, indien niet direct uitvoering wordt gegeven aan de voorwaarden en het toezicht. De feiten zijn twee jaar geleden gepleegd en het dossier biedt geen aanwijzingen dat de verdachte zich sindsdien schuldig heeft gemaakt aan vergelijkbare strafbare feiten. Daarnaast wordt de verdachte al lange tijd op vrijwillige basis behandeld en zal die behandeling naar het zich laat aanzien ook thans door blijven gaan. Daarom zal de rechtbank niet overgaan tot het bevelen van de door de officier van justitie gevorderde dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer 1], vertegenwoordigd door zijn vader, [betrokkene], heeft door tussenkomst van mr. E.M. Diesfeldt, advocaat te Alkmaar, als gemachtigde, een vordering tot schadevergoeding van € 5.000,- ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De officier van justitie acht de vordering voldoende onderbouwd en toegelicht en heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr.
De raadsman van de verdachte heeft de rechtbank onder verwijzing naar de letsellijst van het Schadefonds Geweldsmisdrijven verzocht de vordering te matigen tot maximaal € 1.000,-.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde immateriële schade tot nagenoemd bedrag rechtstreeks voortvloeit uit de bewezen verklaarde feiten. Uit de aard en de ernst van de normschending – de verdachte heeft twee maal ontucht gepleegd met het slachtoffer dat op dat moment nog geen zestien jaar oud was – en de aard en de ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, waarvan onder meer blijkt uit de toelichting op de vordering ter terechtzitting – leidt de rechtbank af dat sprake is van aantasting in de persoon op een andere wijze zoals bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, ook zonder dat is komen vast te staan dat daardoor geestelijk letsel is ontstaan. Gelet hierop en op de bedragen die rechters in vergelijkbare zaken aan immateriële schadevergoeding plegen toe te kennen, acht de rechtbank een bedrag van € 2.000,- billijk. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen. Vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 juli 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. Voor het niet toegekende deel wordt de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De benadeelde partij kan het deel van de vordering, dat tot niet-ontvankelijkheid zal leiden, desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder feit 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: ontucht met iemand beneden de zestien jaar] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 240b, 247 Sr.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 3.4 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
90 dagen.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 89 dagen
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van drie jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht bij de reclassering
De verdachte meldt zich binnen 5 werkdagen na het wijzen van dit vonnis bij Reclassering Nederland op het adres Drechterwaard 102, 1824 DX Alkmaar (088 8041202) en blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zo lang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren.
Ambulante behandeling
De verdachte laat zich behandelen door de Waag en Kopzorg of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling is reeds gestart. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering dat nodig acht. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
Woonbegeleiding
De verdachte werkt mee aan intensieve woonbegeleiding vanuit Kopzorg of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering.
Contactverbod
De verdachte zal op geen enkele wijze – direct of indirect – contact leggen of laten leggen met het slachtoffer, [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum 2] te Alkmaar.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Stelt dat de verdachte is gehouden om, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking, te verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden en medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
200 urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 100 dagen hechtenis.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 2.000,-, als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 juli 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 1], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.000,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 30 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 juli 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.M.L. Rogmans, voorzitter,
mrs. R.M. Steinhaus en H.D. Overbeek, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.M. van Fraeijenhove,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 13 juli 2021.