ECLI:NL:RBNHO:2021:5736

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 juli 2021
Publicatiedatum
12 juli 2021
Zaaknummer
15/326022-20 en 05/015745-21 (ttz gev.)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van (poging tot) oplichting, diefstal met geweld en zware mishandeling met toepassing van ASR

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 13 juli 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder (poging tot) oplichting, diefstal met geweld en zware mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 23 november 2020 in Zaandam, samen met anderen, een poging heeft gedaan om een bankpas en pincode van een slachtoffer te verkrijgen door zich voor te doen als medewerker van de ABN-AMRO bank. De verdachte heeft het slachtoffer telefonisch benaderd en hen onder valse voorwendselen overtuigd om hun gegevens te verstrekken. Daarnaast heeft de verdachte op dezelfde dag een telefoon van een ander slachtoffer gestolen, waarbij hij geweld heeft gebruikt, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel voor het slachtoffer. De rechtbank heeft de betrokkenheid van de verdachte bij deze feiten bewezen verklaard, waarbij de samenwerking met mededaders van belang was voor de kwalificatie van medeplegen. De rechtbank heeft ook de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd in overweging genomen, waaronder de kwetsbaarheid van de slachtoffers, en heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan ernstige strafbare feiten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 300 dagen, waarvan 195 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 100 uren. Tevens is er een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer van de diefstal met geweld.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/326022-20 en 05/015745-21 (ttz gev.) (P)
Uitspraakdatum: 13 juli 2021
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 29 juni 2021 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres].
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, ter terechtzitting van 6 april 2021 gevoegd.
Het ten laste gelegde feit in de zaak met parketnummer 05/015745-21 wordt hierna aangeduid als feit 4.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S. Visser en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. Z.M. Alaca, advocaat te Eindhoven, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
Feit 1
Hij op of omstreeks 23 november 2020 te Zaandam, gemeente Zaanstad, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [aangever 1] te bewegen tot de afgifte van enig goed en/of het ter beschikking stellen van gegevens te weten een bankpas (horend bij een rekening bij de ABN- AMRO) en/of de bijbehorende pincode met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- die [aangever 1] één of meermalen heeft/hebben gebeld, en/of
- (telkens) daarbij zich voordoend als medewerker(s) van de (ABN-AMRO) bank, en/of
- stellend dat er geld van de rekening van [aangever 1] werd opgenomen,
en/of
- stellend dat om dit te stoppen het noodzakelijk was dat [aangever 1] haar pincode zou afgeven aan degene die belde, en/of
- dat (vervolgens) [aangever 1] de pinpas in een envelop moest doen, welke envelop met pinpas zou worden opgehaald door een koerier (van de bank),
en/of
- zich naar het woonadres van [aangever 1] heeft begeven, en/of
- aldaar heeft aangebeld en/of zich kenbaar heeft gemaakt als zijnde de koerier van de (ABN-AMRO) bank
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2
hij op of omstreeks 23 november 2020 te Zaandam, gemeente Zaanstad op de openbare weg, te weten de [pleegplaats] ter hoogte van perceel nummer 19, een telefoon, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [aangever 2],
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [aangever 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of
gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- toen [aangever 2] trachtte hem, de verdachte, het vluchten te beletten deze [aangever 2] (meermalen) en/of (met kracht) met zijn handen tegen het hoofd en/of in het gezicht te slaan en/of te stompen, en/of
- [aangever 2] (meermalen) en/of (met kracht) met zijn voeten tegen het hoofd en/of in het gezicht te trappen en/of te schoppen, en/of
- nadat [aangever 2] zijn telefoon weer had bekomen op dreigende toon deze telefoon op te eisen, en/of
- nadat [aangever 2] aldus de telefoon had afgegeven (alsnog) deze [aangever 2] een (krachtige) vuistslag in het gezicht te geven, als gevolg waarvan [aangever 2] zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen, te weten één of meerdere (gecompliceerde) botbreuken in het aangezicht (fractuur van het zygoma rechts en/of een NOE-fractuur) welke (onmiddellijk) operatief ingrijpen behoefde.
Feit 3
primairhij op of omstreeks 23 november 2020 te Zaandam, gemeente Zaanstad aan [aangever 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten één of meerdere (gecompliceerde) botbreuken in het aangezicht (fractuur van het zygoma rechts en/of een NOE-fractuur) welke (onmiddellijk) operatief ingrijpen behoefde, heeft toegebracht door
- [aangever 2] (meermalen) en/of (met kracht) met zijn handen tegen het hoofd en/of in het gezicht te slaan en/of te stompen, en/of
- [aangever 2] (meermalen) en/of (met kracht) met zijn voeten tegen het hoofd en/of in het gezicht te trappen en/of te schoppen;
subsidiairhij op of omstreeks 23 november 2020 te Zaandam, gemeente Zaanstad ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [aangever 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- [aangever 2] (meermalen) en/of (met kracht) met zijn handen tegen het hoofd en/of in het gezicht heeft geslagen en/of gestompt, en/of
- [aangever 2] (meermalen) en/of (met kracht) met zijn voeten tegen het hoofd en/of in het gezicht heeft getrapt en/of geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 4
primair
hij op of omstreeks 27 november 2020 te Ede, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
[aangever 3]
heeft bewogen tot de afgifte van enig goed en/of het ter beschikking stellen van gegevens te weten een bankpas en/of de bijbehorende pincode,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid:
- die [aangever 3] een of meerdere ma(a)l(en) (telefonisch) benaderd en/of
- zich daarbij (telkens) voorgedaan of voorgesteld als medewerker(s) van de (ING) Bank (afdeling Fraude), en/of
- (telefonisch) aan die [aangever 3] (onder andere) de woorden toegevoegd:
"Heeft u een opdracht klaargezet om een bedrag van 1300 euro te verzenden
naar een onbekend rekeningnummer?" en/of
"Ik bel met een beveiligde lijn die niet gehackt kan worden",
althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- daarbij diverse aan [aangever 3] vragen gesteld over het al dan niet aanvragen en/of verkrijgen van een nieuwe bankpas en/of de mogelijkheid tot het behouden van een oude pincode en/of
- die [aangever 3] één of meerdere instructie(s) gegeven, te weten: de bankpas tussen de letters L en P (van het woord betaalplas) door te
knippen en/of daarbij aangegeven de chip van de bankpas niet door te knippen en/of de pincode behorende bij die bankpas (telefonisch) in te spreken
en/of
- een afspraak gemaakt met die [aangever 3] om de (doorgeknipte) bankpas (door een collega) op te (laten) halen en/of
- zich voorgedaan als medewerker van de ING en (daarbij) de bankpas van die [aangever 3] in ontvangst genomen en/of overhandigd gekregen;
subsidiaireén of meer onbekend gebleven pers(o)n(en) op of omstreeks 27 november 2020 te Ede, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [aangever 3]
heeft/hebben bewogen tot de afgifte van enig goed en/of het ter beschikking stellen van gegevens, te weten een bankpas en/of de bijbehorende pincode, immers heeft/hebben die onbekend gebleven persoon/personen (telkens) valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid:
- die [aangever 3] een of meerdere ma(a)l(en) (telefonisch) benaderd en/of
- zich daarbij (telkens) voorgedaan of voorgesteld als medewerk(s) van de (ING) Bank (afdeling Fraude), en/of
- (telefonisch) aan die [aangever 3] (onder andere) de woorden toegevoegd:
"Heeft u een opdracht klaargezet om een bedrag van 1300 euro te verzenden
naar een onbekend rekeningnummer?" en/of
"Ik bel met een beveiligde lijn die niet gehackt kan worden",
althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- daarbij diverse aan [aangever 3] vragen gesteld over het al dan niet aanvragen en/of verkrijgen van een nieuwe bankpas en/of de mogelijkheid tot het behouden van een oude pincode en/of
- die [aangever 3] één of meerdere instructie(s) gegeven, te weten:
de bankpas tussen de letters L en P (van het woord betaalplas) door te knippen en/of
daarbij aangegeven de chip van de bankpas niet door te knippen en/of
de pincode behorende bij die bankpas (telefonisch) in te spreken
en/of
- een afspraak gemaakt met die [aangever 3] om de (doorgeknipte) bankpas (door een collega) op te (laten) halen en/of
- de bankpas van die [aangever 3] in ontvangst genomen en/of overhandigd gekregen;
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 27 november 2020 te Ede, althans in Nederland, opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, immers verdachte:
- is naar de woning van die [aangever 3] gegaan en/of
- heeft zich voorgesteld als medewerker van de ING en/of
- heeft de (doorgeknipte) bankpas van die [aangever 3] in ontvangst genomen en/of overhandigd gekregen;

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich bij feit 1 en feit 4 ten aanzien van het plegen gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van het medeplegen heeft hij zich op het standpunt gesteld dat uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat er een zodanige nauwe en bewuste samenwerking is geweest tussen de verdachte en zijn mededader(s) dat gesproken kan worden van medeplegen. De verdachte was slechts een pion die deed wat hem was opgedragen. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken, nu er geen sprake was van opzet op de diefstal. De rechtbank begrijpt dit verweer aldus dat de raadsman heeft beoogd te betogen dat de wederrechtelijkheid ontbreekt. Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de zware mishandeling bewezen kan worden verklaard.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsmotivering
Ten aanzien van feit 1 en feit 4
Medeplegen (poging) tot oplichting
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard, indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit kan hiervan sprake zijn. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af.
De verdachte heeft verklaard dat hij zowel bij de poging tot oplichting op 23 november 2020 als bij de oplichting op 27 november 2020, de bedoeling had om een pinpas op te halen bij het woonadres van de slachtoffers. Hij heeft verder verklaard dat hij wist dat voorafgaand daaraan door een mededader naar de slachtoffers was gebeld en dat deze pinpassen werden opgehaald om er uiteindelijk geld mee te kunnen verdienen. Hij zou er zelf immers ook aan verdienen. De verdachte heeft zich naar het woonadres van de slachtoffers begeven, aangebeld en zich vervolgens bekend gemaakt als koerier/medewerker van de bank. Een mededader wist in het geval van de oplichting van aangeefster [aangever 3] precies op welk moment de verdachte aan de deur kwam. Zij heeft verklaard dat, terwijl de verdachte het terrein op kwam lopen, zij werd gebeld door een mededader met de mededeling dat zijn collega voor de deur stond. De verdachte zou de bankpassen in de envelop in ontvangst nemen om deze later te overhandigen aan een mededader.
Uit de aard van de ten laste gelegde feiten volgt dat de verschillende uitvoeringshandelingen op elkaar waren afgestemd. Als dergelijke handelingen door meerdere daders worden verricht, blijkt daaruit reeds hun opzet op nauwe en bewuste samenwerking ten aanzien van het geheel.
De opzet op de oplichting en de substantiële rol die de verdachte daarbij heeft gehad blijkt daarnaast ook uit het feit dat op de telefoon van de verdachte een Excel bestand is aangetroffen met daarin de namen en adresgegevens van ING-klanten. Deze lijsten, die ook in andere strafrechtelijke onderzoeken zijn aangetroffen, worden via internet verkocht ten behoeve van phishing en andere frauduleuze handelingen. De verklaring die de verdachte heeft gegeven voor het in bezit hebben van deze lijst, namelijk dat hij dit bestand ongevraagd doorgestuurd heeft gekregen maar er verder niks mee heeft gedaan, schuift de rechtbank als niet aannemelijk terzijde. Dit brengt de rechtbank er eveneens toe om geen geloof te hechten aan de verklaring van de verdachte voor zover deze inhoudt dat hij telkens in opdracht heeft gehandeld en niet goed wist in welke context hij werkte.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van een voldoende bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte en de betrokkenheid van de verdachte niet anders kan worden aangeduid als het medeplegen van deze feiten.
Ten aanzien van feit 2 en feit 3
Wederrechtelijkheid
De raadsman heeft zich ten aanzien van feit 2 op het standpunt gesteld dat geen sprake is van wederrechtelijke toe-eigening van de telefoon, nu de verdachte zich de telefoon niet wilde toe-eigenen maar deze alleen in paniek van aangever heeft afgepakt.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt. Van wederrechtelijke toe-eigening is sprake indien een persoon zonder daartoe gerechtigd te zijn als heer en meester beschikt over een goed dat aan een ander toebehoort.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan het volgende worden afgeleid. Nadat aangever de deur opendeed en een foto van de verdachte wilde maken, heeft de verdachte – naar eigen zeggen in paniek en om eventuele foto’s of filmpjes van hem te verwijderen – de telefoon van aangever afgepakt en is hij hiermee weggerend. Door deze handelswijze is de verdachte als heer en meester over de telefoon gaan beschikken. De rechtbank is van oordeel dat er op dat moment sprake was van wederrechtelijke toe-eigening en, nu ook overigens toereikend bewijs aanwezig is, een voltooide diefstal.
Geweldshandelingen
Nadat de verdachte de telefoon van aangever had gestolen, probeerde de verdachte te ontkomen maar struikelde en werd vervolgens aan zijn kleding vastgehouden door aangever. Om los te komen heeft de verdachte vervolgens fors geweld tegen de aangever gebruikt. Dit geweld bestond onder andere uit het van boven met kracht slaan en stompen tegen het hoofd van aangever, die op de grond lag. De rechtbank kan dit geweld niet anders opvatten, dan dat dit geweld is gebruikt om, nadat de verdachte de telefoon had gestolen, de vlucht mogelijk te maken. De verdachte wilde immers voorkomen dat de aangever kon blijven beschikken over de telefoon waarop mogelijk foto’s van de verdachte waren opgeslagen.
De rechtbank komt aldus tot de conclusie dat de verdachte de telefoon van aangever heeft gestolen, welke diefstal werd gevolgd van geweld, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, de vlucht mogelijk te maken.
Zwaar lichamelijk letsel
Als algemene gezichtspunten voor de beantwoording van de vraag of van zwaar lichamelijk letsel sprake is, kunnen in elk geval worden aangemerkt: de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel.
In de onderhavige zaak heeft het slachtoffer ten gevolge van het op hem toegepaste geweld een breuk in zijn jukbeen opgelopen, waardoor operatief ingrijpen was vereist. Hij was na zes weken nog niet volledig hersteld en er is een nieuwe operatie nodig ter correctie van de symmetrie van zijn gezicht. Volledige symmetrie van het gezicht van het slachtoffer is niet haalbaar. Deze omstandigheden maken dat de rechtbank van oordeel is dat het letsel van aangever te kwalificeren is als zwaar lichamelijk letsel. Uit de aard en intensiteit van de geweldshandelingen en de respectieve posities van de verdachte en het slachtoffer kan tevens worden afgeleid dat bij de verdachte het (minst genomen voorwaardelijke) opzet bestond om dit letsel toe te brengen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 1hij op 23 november 2020 te Zaandam, gemeente Zaanstad, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels,
[aangever 1] te bewegen tot de afgifte van een goed en het ter beschikking stellen van gegevens te weten een bankpas (horend bij een rekening bij de ABN- AMRO) en de bijbehorende pincode met vorenomschreven oogmerk opzettelijk valselijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid
- die [aangever 1] meermalen heeft gebeld, en
- daarbij zich voordoend als medewerker van de (ABN-AMRO) bank, en
- stellend dat er geld van de rekening van [aangever 1] werd opgenomen, en
- stellend dat om dit te stoppen het noodzakelijk was dat [aangever 1] haar pincode zou afgeven aan degene die belde, en
- dat (vervolgens) [aangever 1] de pinpas in een envelop moest doen, welke envelop met pinpas zou worden opgehaald door een koerier van de bank, en
- zich naar het woonadres van [aangever 1] heeft begeven, en
- aldaar heeft aangebeld en zich kenbaar heeft gemaakt als zijnde de koerier van de (ABN-AMRO) bank,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Feit 2hij op 23 november 2020 te Zaandam, gemeente Zaanstad, een telefoon, die toebehoorde aan [aangever 2], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd gevolgd van geweld tegen [aangever 2], gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, door
- toen [aangever 2] trachtte hem, de verdachte, het vluchten te beletten deze [aangever 2] meermalen met kracht met zijn handen tegen het hoofd en in het gezicht te slaan en te stompen,
als gevolg waarvan [aangever 2] zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen, te weten (gecompliceerde) botbreuken in het aangezicht (fractuur van het zygoma rechts en een NOE-fractuur) welke operatief ingrijpen behoefde.
Feit 3hij op 23 november 2020 te Zaandam, gemeente Zaanstad aan [aangever 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten gecompliceerde botbreuken in het aangezicht (fractuur van het zygoma rechts en een NOE-fractuur) welke operatief ingrijpen behoefde, heeft toegebracht door
- [aangever 2] meermalen met kracht met zijn handen tegen het hoofd en in het gezicht te slaan en te stompen.
Feit 4
hij op 27 november 2020 te Ede, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels, [aangever 3] heeft bewogen tot de afgifte van een goed en het ter beschikking stellen van gegevens te weten een bankpas en de bijbehorende pincode, immers hebben hij, verdachte, en zijn mededader(s) valselijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid:
- die [aangever 3] meerdere malen telefonisch benaderd en
- zich daarbij voorgedaan of voorgesteld als medewerker van de ING Bank afdeling Fraude, en
- telefonisch aan die [aangever 3] de woorden toegevoegd:
"Heeft u een opdracht klaargezet om een bedrag van 1300 euro te verzenden naar een onbekend rekeningnummer?" en
"Ik bel met een beveiligde lijn die niet gehackt kan worden", en
- daarbij aan [aangever 3] diverse vragen gesteld over het al dan niet aanvragen en/of verkrijgen van een nieuwe bankpas en de mogelijkheid tot het behouden van een oude pincode en
- die [aangever 3] instructies gegeven, te weten: de bankpas door te knippen en daarbij aangegeven de chip van de bankpas niet door te knippen en de pincode behorende bij die bankpas telefonisch in te spreken en
- een afspraak gemaakt met die [aangever 3] om de doorgeknipte bankpas door een collega op te laten halen en
- zich voorgedaan als medewerker van de ING en de bankpas van die [aangever 3] in ontvangst genomen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1:
medeplegen van poging tot oplichting
Feit 2:
diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heter daad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft
Feit 3:
zware mishandeling
Feit 4:
medeplegen van oplichting
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Feit 3: noodweerexces
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van de zware mishandeling sprake is van noodweerexces. De verdachte heeft zich tegen de aangever die hem bij zijn kleding vasthield verdedigd. Als de aangever de verdachte de gelegenheid had geboden weg te lopen was er niets gebeurd. De verdachte mocht zich daarom verdedigen maar hij is daarbij te ver gegaan.
De rechtbank overweegt met betrekking tot dit verweer het volgende.
Voor een geslaagd beroep op noodweerexces dient allereerst de vraag te worden beantwoord of sprake is geweest van een noodweersituatie. Daarvoor is vereist dat sprake is van een onmiddellijke wederrechtelijke aanranding van iemands eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed. Verdediging hiertegen moet noodzakelijk en ook geboden zijn geweest.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte, nadat hij op heterdaad was betrapt op poging tot oplichting, de telefoon van aangever heeft afgepakt en daarmee is weggerend. De verdachte is gestruikeld en vervolgens door aangever aan zijn kleding vastgepakt om hem de vlucht te beletten. In dit geval was sprake van betrapping op heterdaad van betrokkenheid bij twee strafbare feiten, te weten poging tot oplichting en diefstal waarbij wat betreft het eerste feit het slachtoffer de schoonmoeder van de aangever was en wat betreft het tweede feit de aangever zelf de bestolene was. De aangever mocht onder deze omstandigheden de verdachte met gepast geweld aanhouden. De rechtbank merkt de mate van het door aangever toegepaste geweld aan als proportioneel. Aangever heeft de verdachte immers alleen aan zijn kleding vastgehouden. Voor zover het ‘vasthouden’ van de verdachte al als een aanranding zou kunnen worden aangemerkt, was dit in elk geval niet wederrechtelijk. Gelet hierop is de aanwezigheid van een noodweersituatie niet aannemelijk geworden, zodat de verdachte reeds daarom geen beroep op noodweerexces toekomt.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat, conform het advies van de reclassering, het adolescentenstrafrecht dient te worden toegepast. De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 300 dagen waarvan 195 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daarbij heeft de officier van justitie gevorderd aan het voorwaardelijk op te leggen deel van de jeugddetentie de bijzondere voorwaarden te verbinden, zoals geadviseerd door de reclassering. De officier van justitie heeft verder gevorderd die voorwaarden en het daarop uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren. Ten slotte heeft de officier van justitie een taakstraf voor de duur van 100 uren gevorderd.
6.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft toepassing van het adolescentenstrafrecht bepleit en kan zich vinden in de eis van de officier van justitie. .
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Daarbij geldt dat de feiten 2 en 3 ten aanzien van het gebruikte geweld in een onderlinge verhouding staan van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). De rechtbank heeft zich verder laten leiden door de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De aard en de ernst van de gepleegde feiten
De verdachte heeft zich samen met één of meer mededaders schuldig gemaakt aan oplichting van een 66-jarige vrouw door zich voor te doen als medewerker van een bank, en zo het slachtoffer haar pincode en pinpas afhandig gemaakt. Daarnaast hebben zij dit een aantal dagen eerder geprobeerd bij een andere 81-jarige vrouw maar zijn daarin niet geslaagd dankzij haar argwaan en ingrijpen van haar schoonzoon.
De verdachte heeft zich voorgedaan als ‘koerier van een bank’ en heeft misbruik gemaakt van het vertrouwen dat zij, in combinatie met het eerder gepleegde telefoontje door een mededader naar het slachtoffer, bij de slachtoffers wisten te winnen. Met een geraffineerd en listig verhaal hebben zij de slachtoffers eerst bang gemaakt dat er grote bedragen zouden worden afgeschreven van hun bankrekening, om vervolgens een zogenaamde oplossing voor dit probleem te bieden en hen zo pinpassen en bijbehorende codes afhandig te maken.
De verdachte beschikte over een Excel-bestand met potentiële slachtoffers. De rechtbank kan niet anders dan concluderen dat, bij gebreke van een aannemelijke verklaring van de verdachte daarvoor, bij het plegen van deze feiten met betrokkenheid van de verdachte doelbewust oudere, kwetsbare slachtoffers zijn uitgekozen. De verdachte heeft zich niet bekommerd om de gevolgen voor de slachtoffers maar slechts zijn eigen geldelijk gewin voorop gesteld. Hij heeft misbruik gemaakt van vertrouwen. De rechtbank rekent het de verdachte ook aan dat de oplichting thuis bij de slachtoffers heeft plaatsgevonden. Het gevoel van veiligheid dat eenieder in en rond het eigen huis zou moeten hebben, is daardoor ernstig geschaad.
Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal met geweld en zware mishandeling. Toen de verdachte tijdens de (poging tot) oplichting werd betrapt door de schoonzoon van het slachtoffer, de heer [aangever 2], heeft hij diens telefoon afgepakt en is hiermee weggerend. Nadat [aangever 2] hem wist vast te pakken heeft hij, om de vlucht mogelijk te maken, dusdanig geweld toegepast dat [aangever 2] zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen. Blijkens de slachtofferverklaring ondervindt [aangever 2] hier tot op de dag van vandaag nog de aanzienlijke gevolgen van. Zijn aangezicht is blijvend veranderd. Door zijn handelwijze heeft de verdachte niet alleen de lichamelijke integriteit van [aangever 2] ernstig geschonden, maar de ervaring leert dat slachtoffers hiervan meestal nog geruime tijd zowel lichamelijk als geestelijk hinder en klachten kunnen ondervinden als gevoelens van angst en onveiligheid. Dit blijkt ook uit de indringende slachtofferverklaring die [aangever 2] ter zitting heeft afgelegd.
De rechtbank rekent het de verdachte ook aan dat hij ter terechtzitting blijk heeft gegeven van een wel zeer zorgwekkende wijze van terugblikken op het incident met [aangever 2]. Deze terugblik kan niet anders worden gekwalificeerd dan als “victim blaming”. Gesteund door zijn raadsman heeft de verdachte betoogd dat [aangever 2] hem had moeten loslaten en dat er dan niets zou zijn gebeurd. Dit moet onverkwikkelijk zijn geweest voor [aangever 2] en het illustreert ook dat de verdachte nog veel heeft te leren.
De persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand strafblad van 22 april 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld.
- het over de verdachte uitgebrachte rapport gedateerd 10 juni 2021, opgesteld door [reclasseringswerker], als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland.
-het over de verdachte uitgebrachte plan van aanpak gedateerd 22 april 2021, opgesteld door [Jeugdzorgmedewerker] als jeugdzorgwerker verbonden aan Jeugdbescherming Brabant en hetgeen zij hierover als getuige ter terechtzitting heeft verklaard.
De reclassering adviseert bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met - kort gezegd - de volgende bijzondere voorwaarden:
  • Begeleiding door de jeugdreclassering
  • Ambulante behandeling door GGze
  • Meewerken aan verdiepingsdiagnostiek ten aanzien van IQ-bepaling
  • Het realiseren en behouden van dagbesteding
  • Meewerken aan EC
Voorts adviseren zij de dadelijke uitvoerbaarheid van deze voorwaarden en het toezicht daarop.
De verdachte heeft zich bereid verklaard aan de geadviseerde voorwaarden mee te werken.
[Jeugdzorgmedewerker] heeft als getuige ter terechtzitting namens de Jeugdbescherming Brabant verklaard dat het traject bij de jeugdreclassering inmiddels is opgestart. Er wordt momenteel gezocht naar een geschikte werkplek voor de verdachte. De jeugdreclassering is voornemens ambulante begeleiding voor de thuissituatie op te starten. Er is een zorgplan opgesteld en een intelligentie onderzoek opgestart. Uit de risicotaxatie volgt dat er gelet op verschillende factoren een hoog recidiverisico is als de verdachte niet wordt behandeld.
Toepassing van het adolescentenstrafrecht
De verdachte was ten tijde van het plegen van de feiten negentien jaar en dus meerderjarig. Uitgangspunt is dat op een jongvolwassene, die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, het volwassenstrafrecht wordt toegepast. De rechtbank kan echter op grond van artikel 77c Sr, het sanctierecht voor jeugdigen toepassen bij een verdachte die ouder is dan 18 jaar en niet ouder is dan 23 jaar, indien zij daartoe grond vindt in de persoon van de verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd.
De reclassering heeft in haar rapport van 10 juni 2021 geadviseerd het adolescentenstrafrecht toe te passen. De verdachte gedraagt zich jonger dan men van hem kan verwachten. Dit uit zich voornamelijk in slecht plannen, niet kunnen overzien van consequenties van zijn daden en het moeilijk kunnen plannen van zijn eigen gedrag. De verdachte is nog afhankelijk van zijn netwerk dat hem pedagogische ondersteuning en ook sturing biedt. Ondanks dat de verdachte een grote behoefte heeft om zijn zaken zelf te regelen, accepteert hij de ondersteuning die zijn moeder hem geeft. Tevens is begeleiding door de jeugdreclassering volgens de reclassering het meest passend in de situatie van betrokkene. Getuige [Jeugdzorgmedewerker], verbonden aan de Jeugdbescherming heeft dit advies ter terechtzitting onderschreven.
De rechtbank vindt het advies van de reclassering niet overtuigend. Maar hoewel hierin niet veel specifieke factoren worden genoemd die aanleiding geven om het adolescentenstrafrecht toe te passen, wil de rechtbank hetgeen reeds in gang is gezet met de jeugdreclassering niet doorkruisen en zal dan ook toepassing geven aan het adolescentenstrafrecht. Daarbij betrekt de rechtbank ook het belang van de samenleving dat de verdachte ervan weerhouden gaat worden opnieuw ernstige strafbare feiten te plegen.
De op te leggen straf
Alles overziend acht de rechtbank een jeugddetentie voor de duur van 300 dagen, waarvan 195 dagen voorwaardelijk en met aftrek van voorarrest, passend en geboden. Aan het voorwaardelijke gedeelte van de jeugddetentie zal de rechtbank een proeftijd van twee jaren verbinden opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Aan het voorwaardelijk strafdeel zullen bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals geadviseerd door de reclassering.
Gelet op de conclusies in de hiervoor genoemde rapporten, de ernst van de feiten en het gegeven dat de feiten zeer recent zijn gepleegd, moet er naar het oordeel van de rechtbank ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan indien hij niet behandeld wordt. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de aan de voorwaardelijke veroordeling te verbinden bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
Gelet op de ernst en van de feiten acht de rechtbank daarnaast een taakstraf voor de duur van 100 uren passend en geboden.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [aangever 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 3.935,26 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit € 935,26 materiële schade en € 3.000,- immateriële schade.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit de onder 2 en 3 bewezen verklaarde feiten. Vergoeding van de immateriële schade komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. De vordering zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 november 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder feit 2 en feit 3 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: diefstal met geweld en zware mishandeling] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 36f, 45, 47, 55, 57, 63, 77c, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x,77y,77z, 77gg, 302, 312 en 326 Sr.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van
300 dagen.
Beveelt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot 195 dagen
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte:
-zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
-ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt; en
-medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
-meewerkt aan het toezicht door de jeugdreclassering en zich meldt op afspraken met de jeugdreclassering zo vaak de jeugdreclassering dat nodig vindt;
-zich laat behandelen door het FACT team van de GGzE of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zodra beschikbaar. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
-meewerkt aan verdiepingsdiagnostiek betreffende zijn IQ-bepaling;
-meewerkt aan het realiseren en behouden van dagbesteding in de vorm van een dagbestedingsproject, betaalde arbeid of het volgen van een opleiding;
-zich zal bevinden op de Normandiëlaan 106, 5627 HV te Eindhoven. Daarbij heeft de verdachte een aaneengesloten blok van 12 resp. 15 uur ter invulling van zijn activiteiten (sport, hobby's, school, werk, behandeling) zoals met de Gecertificeerde
Instelling/Reclassering wordt afgesproken. Als de RvdK/Gecertificeerde
Instelling/Reclassering het noodzakelijk acht om voor een doelmatige uitvoering
van het toezicht op de naleving van de bijzondere voorwaarden de periode, tijd of
locatie aan te passen dan zal zij hierover overleggen met de opdrachtgever. De verdachte werkt mee aan elektronische controle op dit locatiegebod. Dit gebod geldt voor maximaal zes maanden te rekenen vanaf de datum van dit vonnis.
Beveelt dat de op grond van artikel 77z Sr gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 77aa Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
100 urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 50 dagen jeugddetentie.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[aangever 2]geleden schade tot een bedrag van
€ 3.935,26, bestaande uit € 935,26 als vergoeding voor de materiële en € 3.000,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 november 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [aangever 2] voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [aangever 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 3.935,26, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 november 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. Omdat ten aanzien van de verdachte het jeugdstrafrecht wordt toegepast, zal de rechtbank de maximale duur van de gijzeling bepalen op 0 dagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.M. Steinhaus, voorzitter,
mr. H.D. Overbeek en mr. N.M.L. Rogmans, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.M. van Fraeijenhove,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 13 juli 2021.