ECLI:NL:RBNHO:2021:5676

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 juli 2021
Publicatiedatum
8 juli 2021
Zaaknummer
8915656
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake de beëindiging van een overeenkomst van opdracht en de gevolgen daarvan

In deze zaak heeft LSM Pay B.V. een vordering ingesteld tegen IJmond Corporate Solutions B.V. met betrekking tot de beëindiging van een overeenkomst van opdracht. De overeenkomst, die betrekking had op trustwerkzaamheden, werd door LSM Pay opgezegd per e-mail op 19 december 2019. IJCS betwistte de rechtsgeldigheid van deze opzegging, omdat deze niet voldeed aan de overeengekomen vormvereisten. De kantonrechter oordeelde dat de opzegging niet rechtsgeldig was, maar dat de omstandigheden zodanig waren dat de opzegging als geldig kon worden beschouwd op basis van redelijkheid en billijkheid. De kantonrechter concludeerde dat de overeenkomst per 18 maart 2020 was geëindigd, rekening houdend met de opzegtermijn van 60 werkdagen die in de overeenkomst was vastgelegd.

Daarnaast vorderde LSM Pay schadevergoeding, maar de kantonrechter wees deze vordering af, omdat IJCS niet in verzuim was en er geen grondslag was voor de gevorderde schadevergoeding. De tegenvordering van IJCS werd eveneens afgewezen, omdat deze onvoldoende was onderbouwd. De proceskosten werden voor rekening van IJCS gesteld, omdat zij ongelijk kreeg in de procedure. De kantonrechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8915656 \ CV EXPL 20-10272
Uitspraakdatum: 14 juli 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
LSM Pay B.V.
gevestigd te Alphen aan den Rijn
eiseres
verder te noemen: LSM Pay
gemachtigde: mr. J. van de Graaf
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
IJmond Corporate Solutions B.V.
gevestigd te IJmuiden
gedaagde
verder te noemen: IJCS
gemachtigde: mr. P. van Thoor

1.Het procesverloop

1.1.
LSM Pay heeft bij dagvaarding van 24 november 2020 een vordering tegen IJCS ingesteld. IJCS heeft schriftelijk geantwoord en daarbij een tegenvordering ingediend.
1.2.
LSM Pay heeft vervolgens nog schriftelijk gereageerd in de zaak van de tegenvordering en haar eis in conventie vermeerderd.
1.3.
Op 7 juni 2021 heeft een zitting plaatsgevonden via een skypeverbinding. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. LSM Pay en IJCS hebben gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd. Voorafgaand aan de zitting heeft IJCS bij brief van 1 juni 2021 nog stukken toegezonden.

2.De zaak in het kort

Tussen partijen bestaat een overeenkomst van opdracht tot het verlenen van trustwerkzaamheden. Eiseres beroept zich op opzegging van die overeenkomst en de gevolgen daarvan en eist schadevergoeding. Gedaagde betwist dit en wil betaling van de overeengekomen vergoeding. De kantonrechter stelt vast dat de overeenkomst is geëindigd, maar dat de opschortende voorwaarde niet is vervuld en dat gedaagde daarom geen stukken aan eiseres hoeft te overleggen. Zij ziet geen grond voor het toewijzen van schadevergoeding. De tegenvordering wordt afgewezen.

3.Feiten

3.1.
LSM Pay exploiteert een organisatiebureau in de toeristensector. De heer [naam] (hierna: [bestuurder] ) is bestuurder van LSM Pay.
3.2.
IJCS exploiteert een trustkantoor.
3.3.
Partijen zijn een ‘Trust Services Agreement’ aangegaan op grond waarvan IJSC onder meer domicilie aan LSM Pay verleent en boekhoudkundige werkzaamheden voor LSM Pay verricht, hierna ‘de overeenkomst’.
3.4.
Op 14 oktober 2019 vraagt LSM Pay per e-mail bepaalde administratieve stukken bij IJCS op. IJCS reageert daar niet op.
3.5.
LSM Pay zegt de overeenkomst op 19 december 2019 per e-mail op.
3.6.
Bij brief van 14 februari 2020 stelt de gemachtigde van LSM Pay IJCS in gebreke en sommeert IJCS stukken te verstrekken.
3.7.
In een e-mail van 23 maart 2020 schrijft IJCS aan de door LSM Pay ingeschakelde accountant, voor zover relevant:
Wij hebben besproken dat wij onze opdracht graag willen afmaken maar dat het ontbreekt aan gegevens feitelijk vanaf 1-1-2018 (…). (…)
De opzegging hebben wij ontvangen (…). Onze overeenkomst (…) tussen LSM Pay B.V. en IJCS heeft een opzegtermijn van 60 dagen.
Verder zitten wij nog met openstaande declaraties welke al eerder hebben geleid tot een werkstop. De heer [bestuurder] heeft eind 2019 een deel van onze vordering voldaan maar helaas nog niet alles. (…)
Onderaan de e-mail staat een overzicht met negen facturen over de periode maart 2017 tot en met maart 2020 van in totaal € 4.165,-.
3.8.
In een brief van 10 juli 2020 vraagt de gemachtigde van LSM Pay aan IJCS om binnen veertien dagen rekening en verantwoording af te leggen over de jaren 2017, 2018 en 2019 en een onderbouwing te geven van de verrichte werkzaamheden. De brief sluit af met:
Indien ik binnen deze termijn niets van u heb ontvangen ga ik ervan uit dat u over de jaren 2017, 2018 en 2019 geen werkzaamheden hebt verricht.
3.9.
In een e-mail van 11 juli 2020 schrijft IJSC de gemachtigde van LSM Pay, voor zover relevant:
(…) Wij hebben een opdracht met LSM Pay B.V. welke wij graag uitvoeren maar het ontbreekt aan stukken. (…) De overeenkomst is door LSM Pay opgezegd en heeft een opzegtermijn van 60 dagen en een exit fee welke verschuldigd is. (…) dat wij ook met het oog op de wet WTT de gegevens aangeleverd willen krijgen onze opdracht afronden en op de juiste wijze willen overdragen.
3.10.
De gemachtigde van LSM Pay schrijft IJCS op 29 juli 2020 nogmaals aan en vraagt om rekening en verantwoording af te leggen, alle stukken te verstrekken en toe te lichten welke werkzaamheden IJCS in de jaren 2017, 2018 en 2019 heeft verricht.

4.De vordering

4.1.
LSM Pay vordert dat de kantonrechter, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
IJCS veroordeelt om alle nog bij haar aanwezige administratie van haar dossier van LSM Pay aan LSM Pay te verstrekken op straffe van een dwangsom;
voor recht verklaart dat de overeenkomst tussen partijen door opzegging is geëindigd op 1 januari 2020 dan wel een in goede justitie te bepalen datum;
IJCS veroordeelt aan LSM Pay te voldoen:
- een schadevergoeding van € 12.250,80, subsidiair € 12.200,00 te vermeerderen met de wettelijke rente daarover;
- buitengerechtelijke incassokosten;
voor het geval dat de overeenkomst niet door opzegging is geëindigd, de overeenkomst ontbindt met ingang van 1 januari 2017 en IJCS veroordeelt tot terugbetaling van de door haar ontvangen bedragen vanaf de datum van de ontbinding;
IJCS veroordeelt in de kosten van de procedure inclusief nakosten te vermeerderen met de wettelijke rente als de proceskosten niet binnen 14 dagen na betekening worden voldaan.
4.2.
Zij legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat zij de overeenkomst heeft opgezegd, IJCS is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst, IJCS in verzuim is en dat LSM Pay de verbintenis heeft omgezet in een verbintenis tot betaling van vervangende schadevergoeding.

5.Het verweer en de (voorwaardelijke) tegenvordering

5.1.
IJCS betwist de vordering. Zij voert aan – samengevat – dat geen sprake is van een rechtsgeldige opzegging van de overeenkomst en dat zij niet is tekortgeschoten. Er is sprake van schuldeisersverzuim, waardoor IJCS haar werkzaamheden niet kon uitvoeren dan wel gerechtvaardigd mocht opschorten.
5.2.
IJmond Corporate Solutions B.V. vordert - onder voorwaarde dat LSM Pay in verzuim blijft met betaling van openstaande facturen en LSM Pay volgens de kantonrechter geen aanspraak maakt op toewijzing van een betalingsvordering - bij wijze van tegenvordering dat de kantonrechter LSM Pay veroordeelt tot betaling van een bedrag aan niet betaalde facturen en periodieke vergoeding van € 9.368,44 te vermeerderen met de nog niet vervallen vergoedingen vanaf februari 2021 ad € 520,30 per maand tot aan beëindiging van de overeenkomst, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, en van buitengerechtelijke incassokosten en de kosten van deze procedure en de nakosten.
Zij legt aan de tegenvordering ten grondslag – kort weergegeven – nakoming van de overeenkomst. Deze is volgens haar niet door opzegging geëindigd en LSM Pay is in verzuim met betaling van openstaande facturen.
5.3.
LSM Pay betwist de tegenvordering. Voor zover van belang zal daar bij de beoordeling op worden ingegaan.

6.De beoordeling

6.1.
De vordering en de tegenvordering lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
Welke overeenkomst geldt tussen partijen?
6.2.
LSM Pay stelt dat de Trust services agreement van 30 mei 2017 tussen partijen van toepassing is. IJCS betwist dit en voert aan dat IJCS deze overeenkomst niet heeft getekend en deze IJCS in het geheel niet bekend voorkomt. IJCS heeft van haar kant een door (de rechtsvoorgangers van) beide partijen getekende overeenkomst van 2 april 2007 overgelegd getiteld Trust services agreement en voert aan dat deze overeenkomst de tussen partijen geldende overeenkomst is.
6.3.
Omdat LSM Pay zich beroept op de rechtsgevolgen van de opzegging van de hiervoor genoemde overeenkomst uit 2017 en IJCS gemotiveerd betwist dat deze overeenkomst tussen partijen van toepassing is, ligt de bewijslast bij LSM Pay. Vast staat dat IJCS deze overeenkomst niet heeft ondertekend. Daarnaast duidt het door LSM Pay aangevoerde argument dat partijen aan de overeenkomst van 2017 uitvoering hebben gegeven door de tarieven van die overeenkomst te hanteren, niet op overeenstemming over dan wel uitvoering van deze overeenkomst, omdat tijdens de zitting is gebleken dat de tarieven sinds de overeenkomst van 2007 niet of nauwelijks zijn veranderd en (grotendeels) hetzelfde zijn gebleven. De stelling van LSM Pay dat IJCS de overeenkomst van 2017 zelf aan haar ter ondertekening heeft aangeboden is door IJCS betwist. LSM Pay heeft die stelling vervolgens niet met stukken onderbouwd. Gezien het voorgaande heeft LSM Pay onvoldoende gesteld op dit punt en moet de door IJCS overgelegde overeenkomst uit 2007 beschouwd worden als de tussen partijen geldende overeenkomst.
Vormvereiste opzegging
6.4.
LSM Pay stelt dat zij de overeenkomst op 19 december 2019 met ingang van 1 januari 2020 per e-mail heeft opgezegd en verzoekt de kantonrechter indien nodig deze opzegtermijn te converteren naar de overeengekomen opzegtermijn. Daarnaast stelt zij dat IJCS per e-mail op 23 maart 2020 heeft erkend dat LSM Pay de overeenkomst in december 2019 heeft opgezegd. Het vasthouden aan het vormvoorschrift ten aanzien van de wijze van opzegging in de overeenkomst is volgens LSM Pay in strijd met de maatstaven van de redelijkheid en billijkheid gelet op het doel daarvan, namelijk dat IJCS kennis heeft kunnen nemen van de opzegging. Aan dat doel is voldaan omdat IJCS de ontvangst van de opzegging heeft bevestigd volgens LSM Pay.
6.5.
IJCS stelt zich op het standpunt dat opzegging niet rechtsgeldig heeft plaatsgevonden. Zij voert daartoe aan dat LSM Pay geen juiste opzegtermijn heeft gehanteerd en de vormvereisten niet in acht heeft genomen. De opzegging had met inachtneming van 60 werkdagen per fax of aangetekende brief moeten plaatsvinden en kan niet per e-mail.
6.6.
Voorop gesteld dient te worden dat de overeenkomst een overeenkomst van opdracht is als bedoeld in art. 7:400 Burgerlijk Wetboek (hierna ‘BW’). Deze kan te allen tijde worden opgezegd door de opdrachtgever, tenzij partijen - in het geval opdrachtgever een professionele partij is (zoals IJCS) - anders zijn overeengekomen.
6.7.
Vast staat dat LSM Pay per e-mail van 19 december 2019 de overeenkomst heeft opgezegd. De kantonrechter volgt het standpunt van IJCS dat de toepasselijke bepalingen van de overeenkomst over kennisgeving in artikel 12 duidelijk zijn en daarom geen ruimte laten voor uitleg via het Haviltex criterium. De tekst van artikel 12.5 onder de kop van artikel 12 ‘
Noticesbepaalt dat op één uitzondering na kennisgevingen per e-mail niet rechtsgeldig zijn:
Save as provided in Clause 6.3, notice under this agreement shall not be validly served if sent by e-mail.
De uitzondering van artikel 6.3 van de overeenkomst is hier niet aan de orde, omdat dat artikel uitsluitend de jaarlijkse verhoging van de tarieven regelt. De opzegging per e-mail is dus in zoverre niet rechtsgeldig.
6.8.
Vervolgens is aan de orde het beroep van LSM Pay op de redelijkheid en billijkheid zoals die tussen partijen geldt. In dat verband is het volgende van belang. Vast staat dat IJCS op 23 maart 2020 (r.o. 3.7) de ontvangst van de opzegging heeft bevestigd door te schrijven:
De opzegging hebben wij ontvangen d.d. 21-12-2019 (…).
Op 11 juli 2020 (r.o. 3.8) schrijft IJCS bovendien per e-mail:
(…) De overeenkomst is door LSM opgezegd (…).
Vast staat dus dat de opzegging IJCS heeft bereikt. In geen van deze beide e-mails maakt IJCS een voorbehoud met betrekking tot het vormvereiste dat opzegging per e-mail niet mogelijk was op grond van de overeenkomst. Integendeel, zij wijst LSM Pay in de e-mails op de gevolgen van de opzegging, namelijk dat een opzegtermijn van 60 dagen geldt en - in de e-mail van 11 juli 2020 - dat door de opzegging een exit fee verschuldigd is. Pas in de conclusie van antwoord - ruim een jaar na de opzegging - beroept IJCS zich voor het eerst op het vormvereiste. Daarnaast is niet gebleken dat IJCS na de opzegging vanaf januari 2020 nog facturen aan LSM Pay heeft gestuurd, zodat LSM Pay vanaf de ontvangst van de opzegging op dat punt ook geen uitvoering meer aan de overeenkomst heeft gegeven. Onder deze omstandigheden acht de kantonrechter het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat IJCS zich nu nog op het vormvereiste voor wat betreft de wijze van opzegging beroept. De opzegging per e-mail dient daarom in zoverre als rechtsgeldig te worden beschouwd.
Opzegtermijn
6.9.
Partijen verschillen vervolgens nog van mening over de rechtsgeldigheid van de opzegging voor wat betreft de opzegtermijn van de overeenkomst. LSM Pay stelt primair dat de overeenkomst in januari 2020 is afgelopen, rekening houdend met een opzegtermijn van 20 dagen overeenkomstig de hiervoor genoemde overeenkomst van 2017. Dit standpunt wordt niet gevolgd. Aangezien de door IJCS overgelegde overeenkomst uit 2007 beschouwd moet worden als de tussen partijen geldende overeenkomst (zie r.o. 6.3), geldt op grond van artikel 11.1 van die overeenkomst een opzegtermijn van 60 werkdagen (onderstreping kantonrechter):
(…) subject to each Party’s right to terminate this Agreement by givingsixty (60) Business Days’ notice (…)
6.10.
Uit de tekst van de e-mail van 19 december 2019 (r.o. 3.5):
(…) So I have decided to terminate all relations with your company (…) not to charge me for January 2020.,
en de vordering van LSM Pay om voor recht te verklaren dat de overeenkomst per 1 januari 2020 is geëindigd, leidt de kantonrechter af dat LSM Pay met inachtneming van 12 dagen per 1 januari 2020 heeft opgezegd. LSM Pay heeft zodoende wel een opzegtermijn in acht genomen, maar niet de opzegtermijn van 60 werkdagen die is overeengekomen. Dat leidt in beginsel tot ongeldigheid van de opzegging. LSM Pay heeft in dit verband echter een beroep gedaan op conversie. Dat beroep slaagt. Aangezien i) LSM Pay wel een opzegtermijn in acht heeft genomen ii) zij blijkens de dagvaarding er van uitging dat een opzegtermijn van 20 dagen was overeengekomen en iii) afgaand op haar verzoek een geldige opzegtermijn zou hebben verkozen boven de ongeldige, komt de strekking van de opzeggingsrechtshandeling in hoge mate overeen en beantwoordt deze in voldoende mate aan die van een opzegging met inachtneming van de juiste opzegtermijn. De kantonrechter constateert daarom dat van rechtswege conversie van de ongeldige opzegging in een geldige heeft plaatsgevonden, namelijk in een opzegging met inachtneming van een opzegtermijn van 60 werkdagen.
6.11.
De overeenkomst is daarom - gerekend vanaf de opzegging van 19 december 2019 en rekening houdend met twee feestdagen in december 2019 en de tussenliggende weekenddagen - per 18 maart 2020 geëindigd. De gevorderde verklaring voor recht dat de overeenkomst door opzegging is geëindigd zal dan ook als zodanig worden toegewezen.
6.12.
Omdat de overeenkomst door opzegging is geëindigd, wordt niet meer toegekomen aan de subsidiair voorwaardelijk gevorderde ontbinding.
Dient IJCS stukken aan LSM Pay te verstrekken?
6.13.
LSM Pay stelt dat IJCS niet alleen op basis van de overeenkomst, maar ook op grond van de redelijkheid en billijkheid die de overeenkomst beheerst, bij het einde van de overeenkomst verplicht is tot afgifte van alle nog bij haar aanwezige administratie van het dossier LSM Pay. IJCS betwist dit en voert in dit verband onder verwijzing naar artikel 11.4 van de overeenkomst aan dat zij niet eerder verplicht is mee te werken aan overdracht van het dossier voordat LSM Pay een opzegvergoeding van € 1.000,- heeft betaald en alle openstaande facturen zijn voldaan. LSM Pay heeft de opzegvergoeding van € 1.000,- niet betaald, zodat IJCS haar verplichting tot afgifte van administratie gerechtvaardigd mocht opschorten, aldus IJCS.
6.14.
LSM Pay voert daartegen aan dat IJCS zich niet op opschorting kan beroepen omdat de exit fee niet is verschuldigd omdat de overeenkomst uit 2007 niet van toepassing is. Dat laatste standpunt wordt niet gevolgd, omdat de overeenkomst uit 2007 beschouwd moet worden als de tussen partijen geldende overeenkomst (zie r.o. 6.3). Op grond van artikel 11.4 sub a van die overeenkomst is LSM Pay bij beëindiging van de overeenkomst een exit fee verschuldigd
voordatIJCS tot afgifte van stukken overgaat. In artikel 11.4 staat (met onderstreping door de kantonrechter):
As and when any termination of this Agreement takes effect (…) [rechtsvoorganger][de rechtsvoorganger van IJCS, toevoeging kantonrechter]
shall immediately return to the Company[opdrachtgever, te weten LSM Pay, toevoeging kantonrechter]
any and all original accounts, (…) and other documents belonging or relating to the Company, (…),provided that:
the Companyhas paidto [rechtsvoorganger] fixed termination charges in the amount of Euro 1,000 for transfer of the relevant documents;
any and all invoices issued to the Company pursuant to this Agreement have been settled in full with all accrued interest (if any).
6.15.
De kantonrechter begrijpt dat IJCS bedoelt dat sprake is van een opschortende voorwaarde als bedoeld in artikel 6:22 BW, omdat IJCS pas stukken hoeft af te geven aan LSM Pay als na de beëindiging van de overeenkomst LSM Pay de exit fee van € 1.000,- heeft betaald en alle openstaande facturen zijn betaald. Volgens IJCS is aan deze voorwaarden niet voldaan. Dat standpunt slaagt. IJCS heeft in haar e-mail van 11 juli 2020 LSM Pay ook op de verschuldigdheid van de exit fee gewezen. Nog los van de vraag of alle facturen zijn voldaan staat in elk geval vast dat LSM Pay dit bedrag nog niet heeft voldaan, zodat de opschortende voorwaarde nog niet is vervuld. De vordering van LSM Pay tot afgifte van de gewenste administratie is dus nog niet opeisbaar en zal daarom worden afgewezen. Daarbij merkt de kantonrechter overigens op dat indien op enig moment aan de opschortende voorwaarden is voldaan, IJCS alleen gehouden is tot afgifte van de stukken van LSM Pay waar zij over beschikt.
Is IJCS verplicht schadevergoeding te betalen?
6.16.
LSM Pay stelt dat IJCS is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst en in verzuim is en wijst erop dat zij de verbintenis bij brief van 17 augustus 2020 heeft omgezet in een verplichting tot betaling van vervangende schadevergoeding. Uit de gegevens van de Kamer van Koophandel blijkt weliswaar dat jaarstukken over 2017 zijn gedeponeerd, maar IJCS heeft volgens LSM Pay in ieder geval vanaf 2018 geen werkzaamheden meer verricht, weigert om rekening en verantwoording af te leggen over 2017 tot en met 2019 en handelt in strijd met haar zorgplicht op grond van artikel 7:401 BW door niet aan LSM Pay te laten weten welke stukken zij nodig heeft, aldus LSM Pay. IJCS betwist dat zij is tekortgeschoten en beroept zich op schuldeisersverzuim omdat zij geen stukken van LSM Pay heeft ontvangen voor de betreffende periode, zodat zij haar werkzaamheden niet uit kon voeren.
6.17.
Een beroep op omzetting als bedoeld in artikel 6:87 BW is mogelijk voor zover nakoming niet blijvend onmogelijk is en de schuldenaar in verzuim is. Voor wat betreft het verwijt van LSM Pay dat IJCS over 2018 en 2019 geen werkzaamheden heeft verricht en daarbij haar zorgplicht heeft geschonden door niet aan LSM Pay te laten weten welke stukken zij nodig had voor het uitvoeren van die werkzaamheden geldt het volgende. De nadruk van de discussie tussen partijen ligt in zoverre op de vraag of LSM Pay zelf de benodigde stukken had moeten leveren of dat IJCS deze (eerder) had moeten opvragen. De kantonrechter gaat aan deze discussie voorbij. LSM Pay stelt namelijk weliswaar dat IJCS voldoende gelegenheid heeft gehad om haar verplichtingen uit de overeenkomst na te komen over 2018 en 2019, maar IJCS heeft gemotiveerd betwist dat zij dit kon omdat zij niet beschikte over de daarvoor benodigde stukken. Uit e-mails van 23 maart 2020 en 11 juli 2020 blijkt dat IJCS bereid was de overeenkomst alsnog na te komen en niet is gebleken dat nakoming blijvend onmogelijk was. Daarnaast heeft LSM Pay IJCS niet in gebreke gesteld voor wat betreft het niet verrichten van werkzaamheden over 2018 en 2019 en de gestelde schending van de zorgplicht. IJCS is dus niet in verzuim komen te verkeren en daarmee ontbreekt een grondslag voor toewijzing van de gevorderde vervangende schadevergoeding op die gronden. De gevorderde schadevergoeding vanwege het niet afleggen van rekening en verantwoording zal ook worden afgewezen vanwege het ontbreken van voldoende grondslag. LSM Pay heeft niet gesteld op welke wijze het niet afleggen van rekening en verantwoording heeft geleid tot schade.
6.18.
Gelet op het vorenstaande zal de primair en subsidiair gevorderde schadevergoeding worden afgewezen.
6.19.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van LSM Pay slechts gedeeltelijk zal toewijzen, namelijk alleen voor wat betreft de gevorderde verklaring voor recht dat de overeenkomst door opzegging (met ingang van 18 maart 2020) is geëindigd.
Buitengerechtelijke incassokosten
6.20.
LSM Pay vordert buitengerechtelijke kosten. IJCS betwist deze en voert terecht aan dat zij niet in verzuim is. Aangezien niet is vast komen te staan dat IJCS in verzuim verkeert, is niet voldaan aan de eisen als bedoeld in artikel 6:96 lid 6 BW, zodat de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten inclusief de daarover gevorderde wettelijke rente zullen worden afgewezen.
6.21.
Nu beide partijen deels in het ongelijk zijn gesteld ziet de kantonrechter aanleiding te bepalen dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
6.22.
de tegenvordering
6.23.
IJCS stelt in reconventie dat LSM Pay haar nog een bedrag dient te betalen op grond van niet betaalde facturen van vóór 2020 en de periodieke vergoeding op grond van de overeenkomst vanaf januari 2020 tot aan de datum van beëindiging van de overeenkomst. LSM Pay betwist dat zij facturen van 2017 en 2018 niet heeft voldaan en heeft dit onderbouwd met een overzicht van haar betalingen over 2017 tot en met 2019. Voor zover er nog een bedrag voor 2019 openstaat, ziet dat volgens LSM Pay op meerwerk en zij betwist de verschuldigdheid van dat bedrag. Ook is zij niet in verzuim voor wat betreft facturen vanaf 2020, omdat IJCS haar vanaf januari 2020 geen facturen meer heeft gestuurd.
Facturen tot en met 2019
6.24.
De stelplicht en bewijslast van de stelling dat LSM Pay facturen onbetaald heeft gelaten ligt bij IJCS. IJCS heeft tegenover de betwisting van LSM Pay dat er geen facturen meer openstaan over 2017 en 2018 en dat ook over 2019 niets verschuldigd is weliswaar een overzicht overgelegd van door haar van LSM Pay ontvangen betalingen van 2016 tot en met 2019, maar uit deze overzichten blijkt niet op welke facturen de huidige vordering ziet. Ook sluit de vordering van € 9.368,44 niet zonder meer aan bij het overzicht dat IJCS op 23 maart 2020 (r.o. 3.7) aan LSM Pay stuurde (€ 4.165,- inclusief bedragen voor januari, februari en maart 2020). IJCS heeft de gestelde achterstand daarnaast niet nader gespecificeerd door het overleggen van de betreffende gevorderde facturen, zodat ook daarom haar vordering als onvoldoende onderbouwd zal worden afgewezen. Daarbij komt dat IJCS LSM Pay niet in gebreke heeft gesteld, zodat LSM Pay niet in verzuim is komen te verkeren. De vordering zal in zoverre worden afgewezen.
Facturen vanaf januari 2020
6.25.
Hiervoor is geconstateerd dat de overeenkomst per 18 maart 2020 is beëindigd, zodat LSM Pay in beginsel nog een periodieke vergoeding tot die datum is verschuldigd. Er is echter niet gebleken dat IJCS vanaf januari 2020 facturen met een betalingstermijn aan IJCS heeft gestuurd of op andere wijze betaling van die periodieke vergoeding heeft gevorderd. De vermelding van facturen over 2020 in de e-mail van 23 maart 2020 zonder specificatie is daarvoor in elk geval niet voldoende. LSM Pay heeft daarom terecht aangevoerd dat er geen sprake is van verzuim, zodat deze periodieke vergoeding niet opeisbaar is.
6.26.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van IJCS zal afwijzen.
Buitengerechtelijke kosten
6.27.
Nu de hoofdvordering wordt afgewezen zullen ook de gevorderde buitengerechtelijke kosten worden afgewezen.
6.28.
De proceskosten komen voor rekening van IJCS, omdat zij ongelijk krijgt.

7.De beslissing

De kantonrechter:
de vordering
7.1.
verklaart voor recht dat de overeenkomst tussen partijen door opzegging is geëindigd op 18 maart 2020;
7.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
7.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
7.4.
wijst de vordering voor het overige af;
de tegenvordering
7.5.
wijst de vordering af;
7.6.
veroordeelt IJCS tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor LSM Pay worden vastgesteld op een bedrag van € 373,00 (1/2 x 2 x € 373,00) aan salaris van de gemachtigde van LSM Pay;
7.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad voor wat betreft de proceskosten.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Kruithof en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter