ECLI:NL:RBNHO:2021:5665

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 juli 2021
Publicatiedatum
8 juli 2021
Zaaknummer
15/245771-19 en 15/700623-10 (tul)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van ontucht met minderjarige na onvoldoende bewijs

Op 8 juli 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van ontucht met een minderjarige. De zaak kwam voor de rechtbank na een openbare terechtzitting op 24 juni 2021. De officier van justitie, mr. M.G.T. Kramer, had gevorderd tot bewezenverklaring van de tenlastelegging, die inhield dat de verdachte op 2 juli 2018 in Zaandijk ontuchtige handelingen had gepleegd met een toen 9-jarig meisje, aangeduid als [slachtoffer]. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verklaring van het slachtoffer niet voldoende werd ondersteund door ander bewijs. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De rechtbank heeft de betrouwbaarheid van de verklaring van het slachtoffer beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat er onvoldoende wettig bewijs was om de verdachte te veroordelen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, omdat de verklaring van het slachtoffer niet voldoende steun vond in ander bewijsmateriaal. Daarnaast heeft de rechtbank ook een vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf afgewezen, omdat de verdachte van het tenlastegelegde werd vrijgesproken. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer bestaande uit drie rechters, met mr. C.H. de Jonge van Ellemeet als voorzitter.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/245771-19 en 15/700623-10 (tul) (P)
Uitspraakdatum: 8 juli 2021
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 24 juni 2021 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.G.T. Kramer en van hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. R.J. Pardijs, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meerdere tijdstippen op of omstreeks 2 juli 2018 te Zaandijk, gemeente Zaanstad, in elk geval in Nederland (telkens) met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum 2], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten
- het van achteren vastpakken van die [slachtoffer] waarbij hij, verdachte, zijn, verdachtes, penis tegen de billen van die [slachtoffer] heeft gedrukt en/of gehouden, en/of
- terwijl die [slachtoffer] van een ladder afdaalde zijn, verdachtes, hand in de korte broek van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of vervolgens de (naakte) billen van die [slachtoffer] heeft betast.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat [slachtoffer] nog op dezelfde dag aan haar moeder heeft verteld dat verdachte zijn hand onder haar korte broek had gestoken en over haar billen had gewreven en dat hij haar tegen zich aan had gedrukt, waarbij zij zijn penis tegen haar lijf had gevoeld. Dit heeft [slachtoffer] herhaald toen zij in de Verenigde Staten door een Amerikaanse rechercheur werd verhoord. [slachtoffer] heeft van meet af aan hetzelfde verteld. Dit maakt dat de verklaring van [slachtoffer] en de aangifte, die haar moeder [aangever] heeft gedaan, betrouwbaar zijn.
De verklaring van [slachtoffer] wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen. Ten eerste bevestigt verdachte de context waarin volgens [slachtoffer] de ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden. Verdachte heeft immers verklaard dat hij op 2 juli 2018 alleen met [slachtoffer] naar boven is gegaan in de molen en dat hij haar is voorgegaan bij het achterwaarts afdalen van de trappen in de molen. Daarnaast bieden de verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] steun aan de verklaring van [slachtoffer]. Zij hebben op 4 juli 2018 verdachte geconfronteerd met de melding dat hij een Amerikaans meisje onzedelijk zou hebben betast en zij hebben hem in dat gesprek tevens meegedeeld dat hij onmiddellijk werd geschorst in de uitoefening van zijn werkzaamheden. Verdachte reageerde hierop met de woorden “Nu ben ik de lul”, althans woorden van die strekking. Volgens deze getuigen was de teneur van de reactie van verdachte dat hij ‘erbij’ was en niet dat hij vals beschuldigd werd.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot vier maanden gevangenisstraf waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar met als bijzondere voorwaarden dat verdachte zich zal melden bij de reclassering en zich ambulant zal laten behandelen. Daarbij heeft de officier gevorderd dat de rechtbank zal bevelen dat de voorwaarden en het toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
3.2
Standpunt van de verdediging
Verdachte ontkent de hem verweten ontuchtige handelingen en zijn raadsman heeft de rechtbank verzocht verdachte vrij te spreken omdat niet is voldaan aan het bewijsminimum van artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De inhoud van de aangifte door de moeder van [slachtoffer] en de verklaring van [slachtoffer] die is opgenomen in het ‘Relaas’ van de Amerikaanse politie zijn afkomstig uit dezelfde bron. Er is in het dossier geen steunbewijs te vinden voor de verklaring van [slachtoffer]. Het enkele feit dat verdachte alleen met het meisje boven in de molen is geweest staat in een te ver verwijderd verband met de ten laste gelegde handelingen. De verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] bieden evenmin steun aan de verklaring van [slachtoffer]. De emotionele reactie van verdachte in zijn gesprek met [getuige 1] en [getuige 2] kwam voort uit een gevoel dat zijn leven op dat moment instortte. Dat zijn reactie een vreemde indruk maakte op de getuigen kan geen steunbewijs vormen, aldus de raadsman.
3.3
Oordeel van de rechtbank
VrijspraakNaar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Betrouwbaarheid verklaring [slachtoffer]
Op 2 juli 2018 bezocht een Amerikaanse familie, bestaande uit aangeefster, haar dochter [slachtoffer], haar zoon en haar moeder, de molen [pleegplaats] Verdachte werkte daar als molenaar en heeft hun een rondleiding gegeven. Vervolgens is verdachte alleen met [slachtoffer] naar de top van de molen gegaan.
De aangifte houdt in dat verdachte en [slachtoffer] ongeveer tien minuten boven in de molen zijn geweest en dat [slachtoffer] die avond aan haar moeder heeft verteld dat de gids zijn hand in haar korte broek had gestoken en over haar billen had gewreven terwijl zij op een ladder stond. De volgende morgen heeft [slachtoffer] verteld dat de gids haar ook had vastgegrepen en stevig tegen zich aan had gedrukt, waarbij zij zijn penis tegen haar lijf had gevoeld. Op 31 juli 2018 heeft [slachtoffer] bij een Amerikaanse politiefunctionaris verklaard dat de gids boven in de molen zijn armen om haar heen had geslagen en haar strak tegen zich aan had getrokken, dat zij zijn penis tegen haar billen voelde en dat hij, toen zij de benedenverdieping van de molen naderden, zijn rechterhand in haar korte broek had gestoken en ongeveer dertig seconden over haar blote billen had gewreven, waarbij hij zijn vingers naar het midden van haar billen bracht.
Het betreft de verklaring van een destijds negenjarig meisje. Zij heeft haar moeder op twee momenten over verschillende ontuchtige handelingen verteld. Vier weken later heeft een Amerikaanse rechercheur haar gehoord. Op basis van het dossier kan de rechtbank niet vaststellen onder welke condities en op welke wijze dit verhoor is afgenomen. Dat bemoeilijkt enigszins de beoordeling van die verklaring in de sleutel van de bewijswaardering. Wel blijkt uit het dossier dat [slachtoffer] gedetailleerd heeft verklaard en dat haar uitlatingen tegenover haar moeder en de verklaring van 31 juli 2018 op hoofdlijnen en wat betreft significante details inhoudelijk overeenstemmen. Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel dat haar verklaring onbetrouwbaar is.
Bewijsminimum
In zedenzaken is vaak naast de belastende verklaring van de aangeefster enerzijds en de ontkennende verklaring van de verdachte anderzijds weinig of geen steunbewijs voorhanden. Ingevolge artikel 342 lid 2 Sv geldt echter dat de rechter het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan niet uitsluitend kan aannemen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen indien de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
Voornoemde bewijsminimumregel brengt mee dat de verklaring van [slachtoffer] onvoldoende is om tot een bewezenverklaring te komen. Haar verklaring moet, gelet op de ontkennende verklaring van verdachte, in voldoende mate steun vinden in ander bewijsmateriaal.
Naast de verklaring van [slachtoffer] valt uit het dossier en hetgeen op de zitting aan de orde is geweest het volgende af te leiden:
i) blijkens de aangifte die haar moeder op 31 juli 2018 in de Verenigde Staten heeft gedaan heeft [slachtoffer] op de avond van 2 juli 2018 en de ochtend van 3 juli 2018 aan haar moeder verteld wat zich in de molen zou hebben afgespeeld tussen haar en verdachte;
ii) blijkens de processen-verbaal van verhoor van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] op respectievelijk 3 en 7 oktober 2019 heeft verdachte emotioneel gereageerd toen zij hem tijdens een schorsingsgesprek op 4 juli 2018 confronteerden met de aanklacht dat hij een Amerikaans meisje onzedelijk had betast. Hij schrok, huilde en zei “Dan ben ik de sjaak” en “Ik ben de lul en ik snap niet wat er is gebeurd.” Volgens getuige [getuige 2] heeft verdachte in dat gesprek verteld dat hij in het verleden is veroordeeld voor seksueel misbruik van zijn eigen kinderen;
iii) verdachte heeft verklaard dat hij alleen met [slachtoffer] op alle verdiepingen van de molen is geweest en dat hij bij het beklimmen en afdalen van de trappen onder haar heeft gelopen.
De onder i vermelde aangifte kan niet het vereiste steunbewijs opleveren, omdat de verklaring van aangeefster dezelfde bron heeft als de verklaring die ondersteuning behoeft, namelijk [slachtoffer]. De onder ii vermelde getuigenverhoren dateren van 15 maanden na het gesprek waarin de getuigen verdachten hebben geschorst. Dit tijdsverloop als zodanig noopt al tot enige behoedzaamheid bij de beoordeling. Het valt voorts, tegen de achtergrond van de verklaring van de verdachte, niet uit te sluiten dat de emotie die verdachte in dat gesprek heeft getoond zijn primaire reactie was op het feit dat hij werd geschorst als molenaar vanwege een beschuldiging van grensoverschrijdend gedrag. De woorden “Ik ben de lul, ik snap er niets van, hoe dan…” houden naar het oordeel van de rechtbank bij een geïsoleerde beoordeling niet zonder meer in dat er sprake is van een (impliciete) bevestiging van de verklaring van [slachtoffer]. In dit verband komt tevens betekenis toe aan de opmerking van de getuige [getuige 2] dat de verdachte heeft gezegd niets te begrijpen van de beschuldiging. Dat doet afbreuk aan de uitleg die de officier van justitie geeft aan de woorden die de verdachte in dat gesprek heeft gebruikt.
De omstandigheid dat verdachte met [slachtoffer] alleen is geweest in de molen (iii) is bij deze stand van zaken van onvoldoende gewicht om als steunbewijs voor de ten laste gelegde en door verdachte betwiste ontuchtige handelingen te kunnen dienen.
Voornoemde verklaringen kunnen naar het oordeel van de rechtbank ook in onderlinge samenhang bezien niet in voldoende mate steun bieden aan de verklaring van [slachtoffer]. Nu voldoende wettig bewijs ontbreekt, moet verdachte worden vrijgesproken.

4.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 15 augustus 2011 in de zaak met parketnummer 15/700623-10 heeft de rechtbank Haarlem verdachte wegens “met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam” en “met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam (vanaf 1 januari 2010 begaan tegen zijn kind) meermalen gepleegd” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar waarvan één jaar voorwaardelijk. Ten aanzien van het voorwaardelijk strafdeel is de proeftijd bepaald op tien jaar onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 6 september 2011 aan verdachte toegezonden.
De officier van justitie heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straf aangepast in die zin dat zij heeft gevorderd dat de rechtbank deze proeftijd zal verlengen met vijf jaar.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank zal de vordering afwijzen, nu verdachte van het tenlastegelegde zal worden vrijgesproken.

5.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen wat aan verdachte is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
wijst af de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Haarlem in de zaak met parketnummer 15/700623-10 opgelegde voorwaardelijke straf;
wijst tevens af de vordering tot verlenging van de proeftijd, zoals gedaan door de officier van justitie in de zaak met parketnummer 15/700623-10.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.H. de Jonge van Ellemeet, voorzitter,
mr. R.M. Steinhaus en mr. L. Boonstra, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier G.A.M. Delis,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 juli 2021.