ECLI:NL:RBNHO:2021:5664

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 juli 2021
Publicatiedatum
8 juli 2021
Zaaknummer
15/871553-14
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet met betrekking tot hennepplanten

Op 8 juli 2021 heeft de politierechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 29 augustus 2014, waarbij de verdachte samen met anderen hennepplanten buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht. De politierechter heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. D. Sarian, en de verdediging door mr. G.M. Terlingen, advocaat te Hoorn.

De tenlastelegging omvatte zowel primair als subsidiair handelen met betrekking tot hennepplanten. De politierechter heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. Tijdens de zitting zijn bewijsmiddelen gepresenteerd die de betrokkenheid van de verdachte en medeverdachten aantoonden. De politierechter concludeerde dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten, wat leidde tot de bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.

De politierechter heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien deze taakstraf niet naar behoren wordt uitgevoerd. De uitspraak houdt rekening met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure, die meer dan 4,5 jaar heeft geduurd. De politierechter heeft geoordeeld dat deze overschrijding niet aan de verdachte kan worden toegerekend, wat heeft geleid tot een milder oordeel over de op te leggen sanctie.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Politierechter
Parketnummer: 15/871553-14
Uitspraakdatum: 8 juli 2021
Tegenspraak
Schriftelijk vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 24 juni 2021 in de zaak tegen:
[voornaam][achternaam] ,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] .
De politierechter heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. D. Sarian en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. G.M. Terlingen, advocaat te Hoorn, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair
[ZD 08: Hennepstekken voor een kwekerij in Frankrijk]
hij op of omstreeks 29 augustus 2014 te Zwaag, gemeente Hoorn, en/of te Oude Niedorp, gemeente Hollands Kroon, en/of te Breda en/of te Hazeldonk, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1, lid 5, van de Opiumwet, een grote hoeveelheid hennepplanten, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Subsidiair
hij op of omstreeks 29 augustus 2014 te Zwaag, gemeente Hoorn, en/of te Oude Niedorp, gemeente Hollands Kroon, en/of te Breda en/of te Hazeldonk, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een grote hoeveelheid hennepplanten, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze politierechter is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde feit.
3.3.
Redengevende feiten en omstandigheden
De politierechter komt tot bewezenverklaring van primair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.4.
Bewijsmotivering
Uit de bewijsmiddelen leidt de politierechter allereerst het volgende af.
Op 29 augustus 2014 worden om 21:37 uur aan de A16 ter hoogte van Hazeldonk een Volkswagen Transporter bestelbus met kenteken [kenteken 1] en een Kia met kenteken [kenteken 2] staande gehouden. In de Volkswagen worden – onder meer – voorwerpen aangetroffen die doorgaans worden gebruikt in hennepkwekerijen (een slakkenhuis, koolstoffilters, aansluitstukken voor aan- afvoerslangen en plantenpotten). In de Kia worden 616 hennepplantjes aangetroffen. De inzittenden van de Volkswagen, zijnde [verdachte] (bijrijder), [medeverdachte 1] (bestuurder) en de bestuurder van de Kia, zijnde [medeverdachte 2] worden hierop aangehouden.
De politierechter overweegt dat betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Bij de politie heeft [medeverdachte 2] verklaard dat hij de Kia waarin hij reed, op zijn naam heeft gehuurd en dat hij op weg was naar Frankrijk. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij met [verdachte] onderweg was naar diens vader die in Frankrijk woont. [verdachte] heeft bij de politie verklaard dat het plan was in Frankrijk een kwekerij op te zetten of te verkopen.
Uit de bewijsmiddelen blijkt verder dat [verdachte] op 28 augustus 2014, twee telefoongesprekken heeft gevoerd waarin hij tegen de gesprekspartner zegt dat hij op 29 augustus 2014 voor een korte periode naar zijn vader gaat.
Op 29 augustus 2014 belt [medeverdachte 1] naar Right Autoverhuur om nog die dag een auto te huren. Diezelfde middag arriveren [medeverdachte 1] en [verdachte] in de Volkswagen voornoemd bij Right Autoverhuur om na een korte periode weer te vertrekken in deze Volkswagen, gevolgd door een derde persoon in de Kia voornoemd. Na vanaf Right Autoverhuur al een keer eerder naar de growshop Dutch Garden te zijn gereden, komen de voertuigen om 16:49 uur voor de tweede keer aan bij de growshop. Twee personen stappen uit de Volkswagen en gaan de growshop binnen. De Kia wordt de bedrijfsruimte van de growshop binnengereden. Twee minuten later wordt de Kia weer naar buiten gereden en de Volkswagen en de Kia rijden vervolgens weg. Aan het begin van de avond wordt gezien dat beide voertuigen vanaf de Hanedoes 3, het toenmalige verblijfadres van [medeverdachte 1] , vertrekken en uiteindelijk blijken af te reizen in de richting van Breda.
Op grond van het voorgaande oordeelt de politierechter dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen in ieder geval [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de politierechter het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
De politierechter is dan ook van oordeel dat verdachte tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk hennepplanten heeft uitgevoerd.
3.5.
Bewezenverklaring
De politierechter acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
Primair
[ZD 08: Hennepstekken voor een kwekerij in Frankrijk]
hij op 29 augustus 2014 te Hazeldonk, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht als bedoeld in artikel 1, lid 5, van de Opiumwet, een grote hoeveelheid hennepplanten.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 67 dagen met aftrek van het voorarrest.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat gezien de overschrijding van de redelijke termijn een taakstraf passend is.
6.3.
Oordeel van de politierechter
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de politierechter zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de politierechter het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van de uitvoer uit Nederland van hennepplanten (616 planten). Hennep is een stof waarvan het langdurig gebruik tot ernstige gezondheidsproblemen kan leiden. De handel in hennep heeft veel gerelateerde vermogens- en andere criminaliteit tot gevolg en wordt daarom, evenals het bezit ervan, krachtig bestreden. De verdachte heeft door zo te handelen bijgedragen aan een keten van criminele activiteiten die de samenleving ontwricht.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de politierechter in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 23 april 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder wegens opiumdelicten is veroordeeld, maar wel eerder, zij het langere tijd geleden, terzake van vermogensdelicten.
De politierechter ziet verder in het tijdsverloop in deze zaak aanleiding om in het voordeel van verdachte af te wijken van de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. In artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt heeft hierbij te gelden dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van de verdachte op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld (zie het arrest van de Hoge Raad van 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578).
De politierechter is van oordeel dat de redelijke termijn is aangevangen op 28 oktober 2014, omdat de verdachte op die datum voor het eerst is verhoord in de onderhavige zaak en daaraan in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat jegens hem strafvervolging zou worden ingesteld.
Nu het eindvonnis heden op 8 juli 2021 wordt gewezen en de politierechter van oordeel is dat de overschrijding niet aan de verdachte valt toe te rekenen of anderszins is gebleken van bijzondere omstandigheden, is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van ruim 4,5 jaar. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd als de redelijke termijn niet zou zijn overschreden (zie het hiervoor aangehaalde arrest).
Alles afwegende is de politierechter van oordeel dat een kleine taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van het na te noemen aantal uren moet worden opgelegd.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 22c, 22d en 47 van het Wetboek van Strafrecht.
artikel 3 en 11 van de Opiumwet.

8.Beslissing

De politierechter:
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4 vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
60 urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 30 dagen hechtenis.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Mateman, politierechter,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.C. ten Klooster,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 juli 2021.