ECLI:NL:RBNHO:2021:5663

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 juli 2021
Publicatiedatum
8 juli 2021
Zaaknummer
15/870888-14
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overschrijding van de redelijke termijn in een strafzaak met betrekking tot hennepteelt en deelname aan een criminele organisatie

Op 8 juli 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van hennepteelt en deelname aan een criminele organisatie. De zaak werd behandeld in het team Straf, locatie Haarlem en Alkmaar, en de rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. D. Sarian, en de verdediging door mr. E. Stam, advocaat te Amsterdam. De tenlastelegging omvatte onder andere het telen van hennepplanten in een woning in Den Helder en deelname aan een criminele organisatie die zich bezighield met Opiumwetmisdrijven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging.

Tijdens de zittingen op 21, 22 en 24 juni 2021 heeft de rechtbank de bewijsvoering beoordeeld. De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd voor de deelname aan de criminele organisatie, maar bewezenverklaring van de hennepteelt. De verdediging heeft vrijspraak voor beide feiten bepleit. De rechtbank heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor de deelname aan de criminele organisatie, maar dat de verdachte wel schuldig was aan de hennepteelt. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat de verdachte samen met anderen een hennepkwekerij had geëxploiteerd.

De rechtbank heeft ook de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure in aanmerking genomen. De redelijke termijn was overschreden met meer dan 4,5 jaar, wat de rechtbank heeft meegewogen in de strafmaat. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot 60 uur taakstraf, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien deze taakstraf niet naar behoren wordt uitgevoerd. De rechtbank heeft de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering gebracht op de taakstraf. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met mr. M. Mateman als voorzitter.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem en locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/870888-14 (P)
Uitspraakdatum: 8 juli 2021
Tegenspraak ex art. 279 Sv
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 21, 22 en 24 juni 2021 in de zaak tegen:
[voornaam][achternaam],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres]
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. D. Sarian en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman mr. E. Stam, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte (hierna ook te noemen [verdachte] ) is ten laste gelegd dat hij zich, kort en zakelijk weergegeven (per zaaksdossier), heeft schuldig gemaakt aan het volgende:
1.
[ZD 03: Kwekerij [adres 1] te Den Helder: 168 aangetroffen planten]
Primair:
hij in de periode van 1 januari 2014 tot en met 23 mei 2014 samen met anderen, dan wel alleen in een woning aan de [adres 1] in Den Helder, een hoeveelheid hennepplanten heeft geteeld/bereid/bewerkt/verwerkt/aanwezig heeft gehad;
Subsidiair:
dat anderen in de periode van 1 januari 2014 tot en met 23 mei 2014 in een woning aan de
[adres 1] in Den Helder een hoeveelheid hennepplanten hebben geteeld/bereid/bewerkt/verwerkt/aanwezig hebben gehad, waaraan de verdachte medeplichtig is geweest door afspraken te maken over het ter beschikking stellen van de zolder van de woning en over de beloning, door de zolder in te richten als hennepkwekerij en door de hennepplanten te verzorgen;
2.
[ZD 19: Deelneming criminele organisatie]
hij in de periode van 1 januari 2014 tot en met 26 november 2014 in Heerhugowaard en/of Haarlem en/of Den Helder en/of Broek op Langedijk en/of De Goorn en/of Leiden en/of Obdam en/of elders in Nederland heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van Opiumwetmisdrijven als bedoeld in artikel 11, derde en/of vierde en/of vijfde lid van de Opiumwet.
De volledige tekst van de tenlastelegging is als
bijlage Iaan dit vonnis gehecht en maakt daarvan deel uit.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde feit en tot bewezenverklaring van het onder 1 primair (ZD-03) ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat [verdachte] van de beide feiten moet worden vrijgesproken.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak feit 2 (criminele organisatie)
Aan [verdachte] is de deelname aan een criminele organisatie ten laste gelegd met als oogmerk het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 11, derde, vierde en vijfde lid van de Opiumwet.
De rechtbank stelt voorop dat uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat onder "organisatie" wordt verstaan een samenwerkingsverband van tenminste twee personen met een zekere duurzaamheid en structuur. Van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr kan slechts dan sprake zijn, als de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk.
Niet is vereist dat komt vast te staan dat de verdachte heeft samengewerkt, althans bekend is geweest met alle personen die deel uitmaken van de organisatie. Evenmin is vereist dat de verdachte wetenschap heeft van een of meer concrete misdrijven. Wel is vereist dat de deelnemer in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, in dit geval kort gezegd het exploiteren van hennepkwekerijen.
Voor een bewezenverklaring moet hier dan ook allereerst kunnen worden vastgesteld dat er sprake was van het in georganiseerd verband exploiteren van hennepkwekerijen. Naar het oordeel van de rechtbank was dit niet het geval. Zij overweegt hiertoe als volgt.
Uit het dossier volgt dat in een periode van ongeveer vier maanden meerdere hennepkwekerijen zijn aangetroffen waaraan [verdachte] en de medeverdachten door het Openbaar Ministerie worden gelinkt. Deze link baseert het Openbaar Ministerie enerzijds op de aan deze verdachten ten laste gelegde strafbare betrokkenheid bij deze hennepkwekerijen. Anderzijds stelt het Openbaar Ministerie dat de verdachten bij de exploitatie van de hennepkwekerijen betrokken zijn uit hoofde van hun lidmaatschap van de Obdamse motorclub 'Expendables', waarvan [medeverdachte 1] de president was. Dit vermoeden volgt uit bij het Team Criminele Inlichtingen in augustus 2014 ingekomen informatie inhoudende dat om lid te worden van de motorclub 'Expendables', nieuwe leden een hennepkwekerij op hun naam moesten nemen voor [medeverdachte 1] .
Over dit laatste overweegt de rechtbank dat voor een praktijk waarbij het houden van een hennepkwekerij verband houdt met het lidmaatschap van de motorclub 'Expendables', in het dossier geen nadere aanknopingspunten zijn aangetroffen. De rechtbank stelt daarnaast vast dat op grond van de inhoud van het dossier slechts bij twee van de aangetroffen hennepkwekerijen de strafbare betrokkenheid van [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [verdachte] volgt. Ten aanzien van [medeverdachte 1] kan op grond van het dossier in het geheel geen strafbare betrokkenheid bij deze hennepkwekerijen worden afgeleid.
Verder zijn bij een doorzoeking van de woning van [medeverdachte 1] meerdere simkaarten en telefoons, die al dan niet zouden zijn gebruikt als zogenaamde één-op-één telefoon, aangetroffen. Uit de verdere telecombevindingen volgt weliswaar dat [medeverdachte 2] met in ieder geval [medeverdachte 1] contact onderhield, waaruit mogelijk volgt dat sprake was van enige rangorde in het onderlinge contact - zo heeft [medeverdachte 1] [medeverdachte 2] geregeld nodig voor iets en lijkt [medeverdachte 2] op afroep beschikbaar -, maar ze geven geen inzicht in de mate van samenwerking tussen hen en de overige verdachten in het kader van het exploiteren van hennepkwekerijen in georganiseerd verband.
Uit de onderzoeksbevindingen blijkt wel dat wellicht sprake is van enige planmatigheid en een onderlinge rolverdeling, maar het is onvoldoende om te kunnen vaststellen dat sprake is van een georganiseerd verband gericht op het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 11, derde, vierde en vijfde lid van de Opiumwet. De rechtbank acht de hiervoor vermelde aanwijzingen daarvoor te summier en zij leveren een te fragmentarisch beeld op om te kunnen beoordelen of er sprake was van een dergelijke organisatie.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat [verdachte] het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in
bijlage IIbij dit vonnis zijn vervat.
3.3.3
Bewijsoverweging feit 1 primair
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank het volgende af.
[medeverdachte 2] en [verdachte] waren beiden aanwezig toen met [naam 1] en [naam 2] werd gesproken over de mogelijkheid om in hun woning een hennepkwekerij te plaatsen en [medeverdachte 2] en [verdachte] hebben de hennepkwekerij ook samen daadwerkelijk geplaatst. Het is vooral [verdachte] geweest die telefonisch het contact met [naam 1] en [naam 2] onderhield, zowel in de periode voorafgaand aan het plaatsen van de hennepkwekerij, als gedurende het in werking zijn van de hennepkwekerij maar ook na de eerste oogst. [medeverdachte 2] is degene geweest die de hennepplanten daadwerkelijk verzorgde en daarvoor om de paar dagen naar de woning kwam.
De hiervoor weergegeven gedragingen van [verdachte] en [medeverdachte 2] laten, in onderling verband en samenhang beschouwd, geen andere conclusie toe dan dat zij een gezamenlijke en gedeelde oriëntatie hadden op de exploitatie van een hennepkwekerij. [verdachte] heeft daaraan een bijdrage geleverd die zodanig relevant en significant was dat hij als medepleger kan worden aangemerkt. Er is sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en [medeverdachte 2] , die heeft bestaan uit een gezamenlijke uitvoering (inrichten van een hennepkwekerij en het onderhouden van contact met [naam 1] en [naam 2] ) en gericht was op het voltooien van het delict en het delen in de opbrengst. Hiermee acht de rechtbank het primair ten laste gelegde bewezen.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
1.
Primair:
[ZD 03: Kwekerij [adres 1] te Den Helder: 168 aangetroffen planten]
hij in de periode van 1 januari 2014 tot en met 23 mei 2014 te Den Helder, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk heeft geteeld en opzettelijk aanwezig heeft gehad in een woning aan de [adres 1] een hoeveelheid hennepplanten.
Hetgeen aan de verdachte onder 1 primair meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 primair:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van [verdachte] uitsluit. [verdachte] is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat [verdachte] zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 45 dagen, met aftrek van de tijd die [verdachte] in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om met betrekking tot de strafmaat rekening te houden met de ernstige overschrijding van de redelijke termijn en daarom aan [verdachte] geen straf of maatregel op te leggen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
[verdachte] heeft een of meer anderen een hennepkwekerij geëxploiteerd in een woning aan de [adres 1] te Den Helder (168 planten). Hennep is een stof waarvan het langdurig gebruik tot ernstige gezondheidsproblemen kan leiden. De handel in hennep heeft veel gerelateerde vermogens- en andere criminaliteit tot gevolg en wordt daarom, evenals het bezit ervan, krachtig bestreden. Verdachte heeft met zijn handelen bijgedragen aan een keten van criminele activiteiten die de samenleving ontwricht.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 23 april 2021, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder voor Opiumwetdelicten, zij het langere tijd geleden, onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf is veroordeeld.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat als uitgangspunt genomen de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Die oriëntatiepunten vermelden voor de bestraffing van hennepteelt met betrekking tot een hennepplantage bestaande uit 100 tot 500 hennepplanten als uitgangspunt 120 uur taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand.
De rechtbank ziet in het tijdsverloop in deze zaak aanleiding om in het voordeel van de verdachte af te wijken van de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. In artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt heeft hierbij te gelden dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van verdachte op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld (zie het arrest van de Hoge Raad van 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578).
De rechtbank is van oordeel dat de redelijke termijn is aangevangen op 22 december 2014, omdat de verdachte op die datum voor het eerst is verhoord in de onderhavige zaak en daaraan in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat jegens hem strafvervolging zou worden ingesteld.
Nu het eindvonnis heden op 8 juli 2021 wordt gewezen en de rechtbank van oordeel is dat de overschrijding niet aan de verdachte valt toe te rekenen of anderszins is gebleken van bijzondere omstandigheden, is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn met ruim 4,5 jaar. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd als de redelijke termijn niet zou zijn overschreden (zie het hiervoor aangehaalde arrest).
De aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn resulteert erin dat de rechtbank geen (voorwaardelijke) gevangenisstraf meer zal opleggen en het op te leggen aantal uren taakstraf zal matigen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een korte taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van het na te noemen aantal uren moet worden opgelegd.

7.7. Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
9, 22c, 22d en 47 van het Wetboek van Strafrecht;
3 en 11 van de Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 2 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 1 primair bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
60 urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 30 dagen hechtenis.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht, met dien verstande dat voor elke dag die de verdachte in verzekering heeft doorgebracht twee uren taakstraf, subsidiair één dag hechtenis, in mindering worden gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Mateman, voorzitter,
mr. M. Hoendervoogt en mr. A. Buiskool, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mr. L.L. de Vries en mr. A.C. ten Klooster,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 juli 2021.
Mr. Mateman is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.