ECLI:NL:RBNHO:2021:5662

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 juli 2021
Publicatiedatum
8 juli 2021
Zaaknummer
15.167278.20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring bedreiging en poging zware mishandeling met ontslag van rechtsvervolging wegens ziekelijke stoornis

Op 8 juli 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van bedreiging en poging tot zware mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 25 juni 2020 in Heiloo een wurggreep heeft aangebracht bij benadeelde 2, met de intentie om deze zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Daarnaast heeft de verdachte in de periode van 19 tot 20 juni 2020 benadeelde 1 bedreigd met geweld. Tijdens de rechtszittingen op 16 februari, 20 april en 24 juni 2021 is de zaak behandeld. De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de feiten, terwijl de verdediging zich op het standpunt heeft gesteld dat de feiten niet wettig en overtuigend bewezen konden worden. De rechtbank heeft de feiten bewezen verklaard, maar heeft geoordeeld dat de verdachte niet strafbaar is vanwege een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, zoals vastgesteld door deskundigen. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging en heeft de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met voorwaarden opgelegd, gezien het hoge recidiverisico en de noodzaak voor behandeling. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan benadeelde 1 van € 527,88, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.167278.20 (P)
Uitspraakdatum: 8 juli 2021
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 16 februari 2021, 20 april 2021 en 24 juni 2021 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in [adres 1].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.J.A. Colijn en van hetgeen de verdachte en haar raadsvrouw, mr. J.J.C. Engels, advocaat te Heerhugowaard, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1].

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1:
zij op of omstreeks 25 juni 2020 te Heiloo ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen een wurggreep/nekklem bij die [benadeelde 2] heeft aangebracht en deze wurggreep/nekklem heeft volgehouden en/of met haar, verdachtes, arm(en) de hals, nek en/of keel van die [benadeelde 2] (krachtig) heeft dichtgeknepen/dichtgedrukt en/of dichtgeknepen/dichtgedrukt gehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 25 juni 2020 te Heiloo [benadeelde 2] heeft mishandeld door een wurggreep/nekklem bij die [benadeelde 2] aan te brengen en deze wurggreep/nekklem vol te houden en/of met haar, verdachtes, arm(en) de hals, nek en/of keel van die [benadeelde 2] (krachtig) dicht te knijpen/drukken en/of dichtgeknepen/dichtgedrukt te houden;
Feit 2:zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 19 juni 2020 tot en met 20 juni 2020 te Alkmaar en/of elders in Nederland, [benadeelde 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door (tegenover de politie) mede te delen dat zij die [benadeelde 1] wat wilde aan doen en/of (vervolgens) zich (met één of meer (stanley)messen) te begeven naar de woning van die [benadeelde 1];
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat sprake is van voorwaardelijk opzet. De verdachte heeft in het bijzijn van twee verbalisanten aan haar moeder bevestigd dat zij de aangeefster iets wilde aandoen en tegen haar moeder gezegd dat de aangeefster het niet verdient om op deze aardbol te leven. Dan is de kans aanmerkelijk dat deze uitingen van bedreiging via de politie bij de aangeefster terecht komen. Dit is ook gebeurd nu de politie de aangeefster in kennis heeft gesteld van het feit dat de verdachte de aangeefster iets aan wilde doen en het feit dat de verdachte, in het bezit van breekmessen, op 19 juni 2020 in de nabijheid van de woning van de aangeefster is aangetroffen. De volgende dag is de verdachte wederom naar de woning van de aangeefster gegaan en heeft daar meerdere keren aangebeld. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat is voldaan aan de juridisch vereiste bestanddelen voor bedreiging en dat sprake is van een bewijsbare bedreiging met zware mishandeling.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich in haar pleitnota op het standpunt gesteld dat beide feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Nadere bewijsoverwegingen feit 2
De politie heeft de verdachte op 19 juni 2020 aangetroffen in de nabijheid van de woning van de aangeefster. Zij had vier afbreekmesjes bij zich. Nadat de verbalisanten de verdachte thuis hadden gebracht zagen zij dat de verdachte ja knikte op de vraag van haar moeder of ze [benadeelde 1] (de rechtbank begrijpt: aangeefster [benadeelde 1]) wat wilde aandoen en zij hoorden haar tegen haar moeder zeggen dat haar mentor (de rechtbank begrijpt: aangeefster [benadeelde 1]) het niet verdiende om op deze aardbol te leven.
De rechtbank is van oordeel dat door deze uitingen in het bijzijn van verbalisanten te doen, de verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de bedreiging via de politie bij de aangeefster terecht zou komen. De politie heeft dezelfde dag de aangeefster in kennis gesteld van het feit dat de verdachte naar haar op zoek was en haar iets wilde aandoen. De aangeefster heeft zich daarna erg onveilig gevoeld. Dit gevoel van onveiligheid werd versterkt toen de aangeefster de volgende dag van de politie vernam dat de verdachte weer was weggelopen, dat zij niet de confrontatie met haar moest opzoeken omdat dat niet veilig was en dat de verdachte de dag ervoor messen bij zich had. Vervolgens is de aangeefster geconfronteerd met het feit dat de verdachte op 20 juni 2020 meerdere malen bij haar huis aanbelde.
Door dit samenstel van gedragingen van de verdachte, gespreid over de twee in de tenlastelegging vermelde data, heeft bij het slachtoffer op 20 juni 2020 de redelijke vrees kunnen ontstaan dat de verdachte haar zou doden, waarbij de verdachte met voorwaardelijk opzet heeft gehandeld.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1 primair:
zij op 25 juni 2020 te Heiloo ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen een wurggreep bij die [benadeelde 2] heeft aangebracht en deze wurggreep heeft volgehouden en met haar, verdachtes, arm de keel van die [benadeelde 2] krachtig heeft dichtgedrukt en dichtgedrukt gehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2:zij in de periode van 19 juni 2020 tot en met 20 juni 2020 te Alkmaar [benadeelde 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door tegenover de politie mede te delen dat zij die [benadeelde 1] wat wilde aan doen en (vervolgens) zich te begeven naar de woning van die [benadeelde 1].
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1 primair:
Poging tot zware mishandeling.
Feit 2:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank heeft bij haar oordeel omtrent de strafbaarheid van de verdachte acht geslagen op de Pro Justitia rapporten, opgesteld door [deskundige 1], kinder- en jeugdpsychiater, gedateerd 1 april 2021 en 20 oktober 2020, en opgesteld door [deskundige 2], GZ-psycholoog, gedateerd 13 april 2021 en 6 november 2020.
Het rapport van de jeugdpsychiater van 1 april 2021 houdt – voor zover hier van belang en kort samengevat – onder meer in:
Er is sprake van een psychische stoornis in de vorm van een borderline persoonlijkheidsstoornis en van een chronische posttraumatische stress-stoornis, dit mede op basis van hechtingsproblematiek. Met voornoemde, de psychische kwetsbaarheid samenhangend, vertoont onderzochte psychotische symptomen (gestoorde realiteitstoetsing) en een gebrekkige emotieregulatie met agressief antisociaal gedrag.
De psychische stoornis was aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde en beïnvloedde betrokkenes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het tenlastgelegde.
Onderzochte vertelt dat haar stemmen haar zeiden dat zij de sociotherapeut en de mentor wat aan moest doen.
Onderzochte weet achteraf wel dat dit niet correct was, maar zij was ten tijde van het tenlastegelegde niet in staat een andere gedragskeuze te maken; zij kon geen keuze maken om anders te handelen, omdat zij door de stemmen in haar hoofd werd gestuurd om te handelen. Haar zelfsturing/coping met haar agressieve impulsen/intenties schoot volledig tekort en door haar psychotisch toestandsbeeld met imperatieve hallucinaties, handelde zij niet anders.
Daarom wordt geadviseerd om het tenlastegelegde, indien bewezen, onderzochteniet toe te rekenen.
Het rapport van de psycholoog van 13 april 2021 houdt – voor zover hier van belang en kort samengevat – onder meer in:
Er is sprake van een psychische stoornis in de vorm van een borderline persoonlijkheidsstoornis. Hiermee samenhangend is er sprake van hallucinaties en een gebrekkige emotie- en impulsregulatie die leiden tot agressief gedrag. Daarnaast is er sprake van een ongespecificeerde trauma- of stressor gerelateerde stoornis en ouder-kind relatie probleem.
De psychische stoornis was ook aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde en beïnvloedde betrokkenes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde. Betrokkene kreeg van haar stem de opdracht om haar mentor en later haar begeleider iets aan te doen. De stem zou haar daarnaast instructies hebben gegeven hoe dit aan te pakken.
Betrokkene is zich bewust van het feit dat haar gedrag niet toelaatbaar is. Op het moment van het tenlastegelegde was zij echter niet in staat om een andere keuze te maken. Ondergetekende adviseert dan ook om betrokkene het tenlastegelegde, indien bewezen,niet toe te rekenen.
De rechtbank kan zich met de adviezen van de deskundigen verenigen. De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen over, maakt deze tot de hare en oordeelt dat het bewezenverklaarde de verdachte wegens de ziekelijke stoornis van haar geestvermogens niet kan worden toegerekend.
De rechtbank acht de verdachte daarom niet strafbaar en zal haar ontslaan van alle rechtsvervolging.

6.Motivering van de maatregel

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) zal worden opgelegd, in de vorm van TBS met voorwaarden. Zij heeft gevorderd dat de rechtbank de voorwaarden zal stellen die zijn vermeld in het reclasseringsadvies van 14 juni 2021. Ook heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank de dadelijke uitvoerbaarheid van de TBS zal bevelen.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat haar cliënte zich kan vinden in de voorgestelde plaatsing in het kader van TBS met voorwaarden en dat haar cliënte heeft aangegeven zich te zullen houden aan de voorwaarden. Wel heeft de raadsvrouw bepleit geen locatieverbod met politietoezicht en/of elektronisch toezicht op te leggen voor het gebied in een straal van drie kilometer rond Alkmaar-Noord (woonplek van [benadeelde 2]), nu dit verbod te onbepaald is geformuleerd en het bezwaarlijk kan zijn, gezien het feit dat de moeder van de verdachte in Heerhugowaard woonachtig is. Daarnaast heeft de raadsvrouw verzocht om bij het locatieverbod voor het gebied in een straal van drie kilometer rond de woning van [benadeelde 1] een uitzondering te maken voor bezoek aan de huisartsenpost in Alkmaar-Noord. Tenslotte heeft de raadsvrouw verzocht de voorwaarde dat de verdachte zal verblijven in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang aan te vullen, in die zin dat zij ook zal kunnen verblijven bij haar moeder thuis.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de maatregel die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft in de FPA te Heiloo getracht de aangever [benadeelde 2], medewerker van de GGZ, te wurgen. Zij heeft haar arm om de keel van de aangever gebracht en haar arm met kracht aangetrokken waardoor de aangever even geen lucht meer kreeg. Er waren twee collega’s van de aangever nodig om de verdachte los te krijgen van de aangever.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan de bedreiging van de aangeefster [benadeelde 1], destijds de mentor van de verdachte. De verdachte is in de nabijheid van de woning van de aangeefster aangetroffen. Via de politie werd de aangeefster in kennis gesteld van het feit dat de verdachte op zoek was naar haar en haar wat wilde aandoen. De dag daarop is aan de aangeefster medegedeeld dat de verdachte weer was weggelopen en dat zij de dag daarvoor messen bij zich had. Vervolgens heeft de aangeefster gezien dat de verdachte meerdere malen bij haar woning aanbelde.
Het handelen van de verdachte hebben de aangevers als zeer beangstigend en bedreigend ervaren. Verdachte heeft deze handelingen begaan, maar deze kunnen haar niet worden toegerekend vanwege de ziekelijke stoornis van haar geestvermogens waaraan zij leed toen dit gebeurde.
TBS met voorwaarden:
De rechtbank heeft bij de beantwoording van de vraag of aan de verdachte de TBS-maatregel moet worden opgelegd en, zo ja, in welke vorm, de hierboven genoemde Pro Justitia- rapporten betrokken.
Uit deze rapporten volgt onder meer dat door de deskundigen het recidiverisico als hoog wordt ingeschat.
De deskundigen vinden dat de verdachte het meest gebaat is bij een langdurige psychiatrische behandeling in een verplicht strafrechtelijk kader. Gezien het verhoogde recidiverisico en het daarmee samenhangende gevaar voor de maatschappij wordt geadviseerd om de verdachte de maatregel TBS met voorwaarden op te leggen.
Ten aanzien van de problematiek van de verdachte en de bijbehorende behandeling, lijkt het van belang om zeker in de eerste fase medicatie voort te zetten. Wanneer de verdachte gewend is aan de nieuwe setting en meer vertrouwen heeft in haar omgeving en er gesproken kan worden van enige vorm van stabilisatie, kan de behandeling zich richten op de onderliggende problemen (trauma en dysfunctionele gedachten) en psychiatrische problematiek.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het reclasseringsadvies, gedateerd 16 april 2021, opgesteld door [reclasseringswerker], werkzaam als reclasseringswerker bij Reclassering Nederland, en het aanvullende advies van de Reclassering Nederland, gedateerd 14 juni 2021, eveneens opgesteld door [reclasseringswerker]. Op basis van de adviezen van de deskundigen en de inschatting van de reclassering lijkt de maatregel TBS met voorwaarden de beste optie. De reclassering adviseert voorts de dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregel. Uit het reclasseringsadvies blijkt dat de verdachte zich bereid heeft verklaard tot medewerking aan de voorwaarden. Dit heeft zij ook ter terechtzitting gezegd.
De rechtbank onderschrijft de hiervoor weergegeven conclusies van de deskundigen en maakt deze tot de hare. Nu voornoemde psychiater en psycholoog tot een eensluidend advies komen, welk advies de rechtbank gedegen voorkomt en waarin zowel de officier van justitie en de verdachte en haar raadsvrouw zich kunnen vinden, zal de rechtbank aan de verdachte de TBS-maatregel opleggen in de vorm van TBS met voorwaarden.
Aan de wettelijke vereisten voor het opleggen van de TBS-maatregel is voldaan. Bij de verdachte bestond tijdens het begaan van de feiten een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Het door de verdachte begane feit onder 1 primair is een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en het bewezen verklaarde feit 2 is op grond van artikel 37a, eerste lid, onder b, Sr eveneens een feit waarvoor terbeschikkingstelling kan worden opgelegd en de algemene veiligheid van personen eist het opleggen van deze maatregel.
De rechtbank zal bij de TBS-maatregel de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden stellen. Ten aanzien van het locatieverbod overweegt de rechtbank als volgt:
Vast staat dat de bewezenverklaarde feiten voor beide slachtoffers ingrijpende gebeurtenissen zijn geweest. De handelingen van de verdachte jegens de aangeefster [benadeelde 1] hadden een zekere doelgerichtheid. De verdachte was onder invloed van de stemmen in haar hoofd gericht op zoek naar de aangeefster [benadeelde 1] om haar iets aan te doen. Met betrekking tot haar handelen tegen de aangever [benadeelde 2] zijn daar geen aanwijzingen voor. De verdachte heeft verklaard dat haar handelen niet gericht was op de aangever, maar dat hij toevallig in de buurt was. Van de aangever [benadeelde 2] is ook geen adres bekend en de verdachte weet ook niet waar hij woont en hoe zij hem zou moeten bereiken. Het voorgestelde locatieverbod voor Alkmaar-Noord, de omgeving waar de aangever [benadeelde 2] zou wonen, acht de rechtbank bovendien te onbepaald en niet te handhaven.
De rechtbank zal het locatieverbod ten aanzien van de aangever [benadeelde 2] dan ook niet als voorwaarde opnemen.
Ten aanzien van het locatieverbod dat ziet op de woonomgeving van mevrouw [benadeelde 1] gaat de rechtbank er, op grond van mededelingen van de officier van justitie ter terechtzitting, vanuit dat zij zorg draagt voor een prudente wijze van handhaving en dat in de door de raadsvrouw genoemde uitzonderingssituaties (in het bijzonder bezoek aan de centrale huisartsenpost in Alkmaar-Noord) niet zal worden ingegrepen.
De rechtbank kan, op vordering van het Openbaar Ministerie, bevelen dat de ter beschikking gestelde alsnog van overheidswege zal worden verpleegd indien de voorwaarden niet worden nageleefd. Het bewezenverklaarde feit 1 primair is een misdrijf dat is gericht tegen dan wel gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat een termijn van een eventuele maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging in zoverre niet is beperkt tot vier jaren.
Dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregel
Gelet op de noodzaak van behandeling en het gevaar voor recidive zal de rechtbank overeenkomstig het bepaalde in artikel 38 lid 6 juncto lid 7 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) bevelen dat de TBS met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is. Zonder de noodzakelijke behandeling moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen of anderszins een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer kan inhouden.
Nu de maatregel dadelijk uitvoerbaar zal worden verklaard zal het bevel voorlopige hechtenis, waarvan de tenuitvoerlegging reeds is geschorst, onder de voorwaarde van medewerking aan opname in een FPA, bij gebreke van toegevoegde waarde worden opgeheven.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 527,88 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde materiële schade van € 177,88 bestaat uit kosten in verband met de aanschaf van twee camera’s en twee daarbij horende SD kaarten en de kosten voor de aanschaf van een personenalarm. De gestelde immateriële schade bedraagt € 350,-.
De officier van justitie heeft gehele toewijzing van de vordering van de benadeelde partij gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, waarbij het aantal dagen vervangende gijzeling op nul moet worden gesteld.
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de materiële schade geen rechtstreekse schade is, zodat de benadeelde partij met betrekking tot deze schade niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering. Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de vordering aanzienlijk moet worden gematigd, nu de verdachte geen enkele verdiencapaciteit heeft.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder 2 bewezen verklaarde feit. Uit het onderbouwingsformulier bij de vordering blijkt dat de benadeelde uit angst, die constant aanwezig is, enkele dagen na het onder 2 bewezen verklaarde feit, de camera’s en het personenalarm heeft aangeschaft. De benadeelde heeft daarbij aangegeven dat het haar wat rust geeft en erop gewezen dat het kan bijdragen aan haar psychisch herstel en het verminderen van de gevoelens van onveiligheid.
Daarmee is voldaan aan de aan te leggen maatstaf dat er sprake moet zijn van voldoende rechtstreeks verband.
De rechtbank is voorts van oordeel dat, gelet op de aard van de normschending, aangenomen mag worden dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde in haar persoon is aangetast als bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek. Dit betekent dat de benadeelde partij recht heeft op vergoeding van immateriële schade. Vergoeding van de immateriële schade ad € 350,- komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting.
De vordering zal dan ook in zijn geheel worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 20 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 2 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: bedreiging] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen. De rechtbank is, anders dan de raadsvrouw, van oordeel dat vervangende gijzeling kan worden opgelegd.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Artikelen 36f, 37a, 38, 38a, 45, 285, 302 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 3.4 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat de verdachte daarvoor van alle rechtsvervolging.
Ten aanzien van feit 1 primair en feit 2:
Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld onder de navolgende voorwaarden:
Stelt als algemene voorwaarde betreffende het gedrag dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit:
Stelt als bijzondere voorwaarden betreffende het gedrag dat de verdachte:
-
meewerkt aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in dat de verdachte:
• zich houdt aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om de verdachte te helpen bij het naleven van de voorwaarden;
• de reclassering helpt aan een actuele foto waarop haar gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid;
• meewerkt aan huisbezoeken;
• de reclassering inzicht geeft in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
• zich niet vestigt op een ander adres zonder toestemming van de reclassering;
• meewerkt aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met de verdachte, als dat van belang is voor het toezicht;
- meewerkt aan een time-out in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) of andere instelling, als de reclassering dat nodig vindt. Deze time-out duurt maximaal 7 weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal 7 weken, tot maximaal 14 weken per jaar;
- niet naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden zal gaan, zonder toestemming van het Openbaar Ministerie;
- zich laat opnemen in een zorginstelling voor forensische GGZ, de FPA Utrecht dan wel een nader te noemen FPA of FPK, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt zolang de behandelaar dit in overleg met de reclassering nodig vindt.
De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Wanneer de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt de verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
- zich laat behandelen door een forensische polikliniek of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start volgend op de klinische behandeling. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
- indien geïndiceerd, verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start volgend op de klinische behandeling. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor haar heeft opgesteld. Mocht begeleid wonen niet geïndiceerd worden geacht, dan accepteert zij ambulante woonbegeleiding indien de reclassering dit nodig acht;
- geen drugs gebruikt en meewerkt aan controle op dit verbod. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak de verdachte wordt gecontroleerd. Mogelijke controlemiddelen zijn urineonderzoek en bloedonderzoek;
- geen alcohol gebruikt en meewerkt aan controle op dit alcoholverbod. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak de verdachte wordt gecontroleerd. Mogelijke controlemiddelen zijn bloedonderzoek, urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest);
- op geen enkele wijze - direct of indirect – contact zoekt of heeft met [benadeelde 1] en met [benadeelde 2], zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
- zich niet in een straal van 3 kilometer bevindt rond de woning van [benadeelde 1]. zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. De verdachte werkt mee aan elektronische controle op dit locatieverbod. De controle wordt ingezet voorafgaand aan verlof vanuit de kliniek waar zij zal verblijven en zal worden afgestemd met de behandelaar en het Openbaar Ministerie. Deze controle zal duren zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
Bepaalt voorts dat de verdachte
- een of meer vingerafdrukken laat nemen en een geldig identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
Geeft opdracht aan de reclassering bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 527,88 (zegge: vijfhonderdzevenentwintig euro en achtentachtig cent), bestaande uit € 177,88 als vergoeding voor de materiële en € 350,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 20 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde 1], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 527,88 (zegge: vijfhonderdzevenentwintig euro en achtentachtig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.M. Steinhaus, voorzitter,
mr. L. Boonstra en mr. C.H. de Jonge van Ellemeet, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier G.A.M. Delis,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 juli 2021.
Bijlage
De bewijsmiddelen
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
De bewijsmiddelen zijn, ook in onderdelen, telkens slechts gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
De rechtbank heeft vastgesteld dat ten aanzien van het onder 1 primair bewezenverklaarde feit sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Gelet daarop zal voor deze feiten worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen.
Ten aanzien van feit 1 primair:
  • de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 16 februari 2021 afgelegd;
  • het proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 2], gedateerd 25 juni 2020 (blz. 5 en 6);
  • het proces-verbaal van de getuige [getuige], gedateerd 26 juni 2020 (blz. 12 en 13).
Ten aanzien van feit 2:
- een proces-verbaal van aangifte. Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 26 juni 2020 door de aangeefster [benadeelde 1] ten overstaan van verbalisant [verbalisant 1] afgelegde verklaring (blz. 8-11):
Ik doe aangifte van bedreiging, gepleegd tussen 19 juni 2020 om 12.00 uur en 20 juni 2020 om 21.45 uur.
Op 19 juni 2020 kwam er een politieagent bij mij aan de deur. Ik kreeg van hem te horen dat [verdachte] (de rechtbank begrijpt: de verdachte) was weggelopen en dat zij op zoek was naar mij. Ik hoorde deze agent zeggen dat [verdachte] mij wat aan wilde doen. Ik hoorde hem zeggen dat [verdachte] dit zelf tegen de politie had verklaard. Ik hoorde later ook nog van mijn buurvrouw dat [verdachte] een aantal keer door de straat is gelopen, voor mijn huis langs. Ik voelde mij erg onveilig door het bericht van de buurvrouw en het bericht van de agent.
Op 20 juni 2020 omstreeks 20.05 uur, kreeg ik de meldkamer van de politie aan de telefoon en ik kreeg te horen dat [verdachte] weer was weggelopen en dat haar moeder dacht dat zij weer naar mij op zoek was. Ongeveer 10 minuten later kwamen er 2 agenten bij mij aan de deur. Mij werd nogmaals verzocht om 112 te bellen op het moment dat er iets aan de hand was. Ik kreeg van de mannelijke agent te horen dat ik niet de confrontatie met [verdachte] aan moet gaan omdat dat niet veilig was. Ook hoorde ik deze agent zeggen dat [verdachte] afgelopen vrijdag, op 19 juni 2020, een stanleymes en scheermessen bij zich had. Ik voelde mij zo ontzettend angstig dat ik bijna de hele tijd voor het keukenraam heb gestaan om te controleren of [verdachte] de straat in kwam lopen.
Ik zag haar rond 20.50 uur uur de straat in lopen. Om 20.53 uur heb ik vervolgens 112 gebeld omdat [verdachte] meerdere malen bij mij thuis aanbelde. Sinds alle gebeurtenissen voel ik mij niet meer veilig in mijn eigen huis.
- een proces-verbaal van bevindingen, gedateerd 28 juni 2020. Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] (blz. 16a-16c):
Op 19 juni 2020 omstreeks 12.43 uur hoorden wij dat er een Burgernet melding was uitgezet met hierin het signalement van [verdachte]. Een getuige had gemeld dat ze het meisje vermoedelijk had zien lopen. De getuige had namelijk gezien dat een meisje van dezelfde leeftijd, met een paars geruite rugzak, in zwarte kleding gekleed en een zwart mutsje droeg had zien aanbellen bij de buren van [adres 2] te Alkmaar. Toen wij hierna door de [adres 2] reden zagen wij dat daar een meisje liep. Toen wij naast het meisje reden zagen wij dat dit inderdaad [verdachte] was.
Voordat wij [verdachte] vervoerden hebben wij [verdachte] gefouilleerd. Ik, [verbalisant 2], trof vervolgens in de zak van haar vest een zogenaamd breekmesje aan.
Die dag waren wij in gesprek met [verdachte] en haar moeder [betrokkene]. Wij hoorden [verdachte] zeggen dat zij op de [adres 2] was omdat haar mentor [benadeelde 1] op de [adres 2] woont. [verdachte] vertelde dat ze had aangebeld bij haar woning maar dat er niet was open gedaan. Vervolgens vroeg [betrokkene] of zij [benadeelde 1] wat aan wilde doen. Wij zagen [verdachte] met haar hoofd ja knikken. Hierna hoorden wij [verdachte] zeggen dat haar mentor het niet verdiende om op deze aardbol te leven.
Toen ik, [verbalisant 2], terug kwam van het overleg met de operationeel commandant vroeg ik aan [verdachte] of ik in haar rugzak mocht kijken. [verdachte] zei dat dit goed was. Toen ik de rugzak opende zag ik dat hier drie afbreekmesjes in zaten.
- de verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 16 februari 2021 afgelegd, inhoudende:
Het klopt dat ik [benadeelde 1] wat aan wilde doen. Dat kwam ook door een stem. De stem zei dat ik iets bij haar moest doen. Het maakte niet uit wat, maar het moest wel gewelddadig zijn. De eerste keer dat ik naar [benadeelde 1] toeging, had ik afbreekmesjes bij me. De tweede keer een aardappelschilmesje dat ik in de supermarkt had gekocht.