ECLI:NL:RBNHO:2021:5599

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 juni 2021
Publicatiedatum
6 juli 2021
Zaaknummer
8280662 \ EJ VERZ 20-3
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om bevel voorlopig getuigenverhoor in civiele procedure met betrekking tot huurwoning en waarborgsom

In deze zaak heeft verzoeker, vertegenwoordigd door mr. L.H. Toonen, op 20 januari 2020 een verzoekschrift ingediend bij de Rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, met het verzoek om een voorlopig getuigenverhoor te bevelen. Dit verzoek is gedaan in het kader van een geschil over de terugbetaling van een waarborgsom na de oplevering van een huurwoning op 2 december 2019. Verzoeker stelt dat er mondelinge afspraken zijn gemaakt met verweerder, die nu ontkent dat er nog enige verplichting bestaat. Verweerder, die in persoon procedeert, heeft een verweerschrift ingediend en zich verzet tegen het verzoek om het getuigenverhoor.

De kantonrechter heeft op 9 oktober 2020 een zitting gehouden, waarbij verzoeker zijn standpunten heeft toegelicht. De beslissing is aangehouden in afwachting van de uitkomst van een bodemprocedure, waarin op 3 februari 2021 een vonnis is gewezen. In deze bodemprocedure is de vordering van verweerder afgewezen en die van verzoeker toegewezen. Verweerder heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis, waardoor de vraag rijst welk belang verzoeker nog heeft bij zijn verzoek om een voorlopig getuigenverhoor.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat het verzoek is ingediend voordat de bodemprocedure aanhangig werd, en dat de bevoegdheid van de kantonrechter om te beslissen op het verzoek daarmee is gewaarborgd. De kantonrechter heeft verzoeker in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over zijn belang bij het verzoek, waarna verweerder kan reageren. De verdere beslissing is aangehouden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./repnr.: 8280662 \ EJ VERZ 20-3
Uitspraakdatum: 23 juni 2021
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
[verzoeker]
wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
verder te noemen: [verzoeker]
gemachtigde: mr. L.H. Toonen
tegen
[verweerder]
wonende te [woonplaats] (Frankrijk)
verwerende partij
verder te noemen: [verweerder]
procederend in persoon

1.Het procesverloop

1.1.
[verzoeker] heeft een verzoekschrift ingediend, ter griffie ingekomen op 20 januari 2020. [verweerder] heeft een verweerschrift ingediend.
1.2.
Op 9 oktober 2020 heeft een zitting plaatsgevonden. De gemachtigde van [verzoeker] heeft zittingsaantekeningen overgelegd. Daarnaast heeft de griffier aantekeningen gemaakt van wat [verzoeker] ter toelichting van zijn standpunten verder nog naar voren heeft gebracht. [verweerder] is niet verschenen.
1.3.
De beslissing in onderhavige zaak is vervolgens op verzoek van [verzoeker] aangehouden in afwachting van de (uitkomst van de) bodemprocedure met zaaknummer 8580904 \ CV EXPL 20-5086. In die procedure is vonnis gewezen op 3 februari 2021. Per e-mail van 11 februari 2021 heeft de gemachtigde van [verzoeker] verzocht om deze procedure nog drie maanden aan te houden. Per e-mail van 11 mei 2021 heeft de gemachtigde van [verzoeker] meegedeeld dat [verweerder] hoger beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak in de bodemprocedure en verzocht om een beschikking te wijzen in deze procedure.

2.Het verzoek en het verweer

2.1.
Het verzoekschrift strekt ertoe dat de kantonrechter een voorlopig getuigenverhoor zal bevelen. [verzoeker] stelt dat hij daar belang bij heeft ten behoeve van en in voorbereiding op een eventuele beslag- en/of incassoprocedure. Tijdens de oplevering en de sleuteloverdracht van de huurwoning op 2 december 2019 is [verzoeker] mondeling met [verweerder] overeengekomen dat partijen over en weer niets meer aan elkaar verschuldigd zouden zijn, behoudens de terugbetaling van de waarborgsom door [verweerder] binnen twee weken. [verweerder] ontkent dat nu. [verzoeker] kan bewijs leveren van zijn stelling door het horen van getuigen. Naast [verweerder] en [verzoeker] was de dochter van [verweerder] aanwezig bij de oplevering, zodat het horen van [verweerder] en zijn dochter noodzakelijk is om vast te kunnen stellen wat op 2 december 2019 mondeling is afgesproken.
2.2.
[verweerder] verweert zich tegen het verzoek om een voorlopig getuigenverhoor.

3.De beoordeling

3.1.
Op grond van artikel 186 lid 1 Rv kan, voordat een zaak aanhangig is, op verzoek van de belanghebbende onverwijld een voorlopig getuigenverhoor worden bevolen. Lid 2 van dat artikel regelt de situatie dat sprake is van een reeds aanhangig geding. In dat geval kan de rechter op verzoek van een partij een voorlopig getuigenverhoor bevelen.
3.2.
Op het moment van indiening van het verzoekschrift op 20 januari 2020 was sprake van de situatie als bedoeld in artikel 186 lid 1 Rv: er was nog geen zaak aanhangig. Daar kwam echter verandering in toen [verweerder] op 5 juni 2020 een dagvaarding uitbracht en daarmee de bodemprocedure begon. Daarin vorderde hij een bedrag van [verzoeker] wegens tekortschieten in de nakoming van zijn opleveringsverplichting van de huurwoning. [verzoeker] vorderde in reconventie terugbetaling van de waarborgsom op grond van de volgens hem op 2 december 2019 gemaakte afspraken. Bij vonnis van 3 februari 2021 heeft de kantonrechter in de bodemprocedure de vordering van [verweerder] afgewezen en de tegenvordering van [verzoeker] toegewezen. Vervolgens heeft [verweerder] hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Op dit moment is dan ook sprake van een geding dat aanhangig is bij het gerechtshof Amsterdam. Uitgangspunt is dat als het geding reeds aanhangig is, het verzoek wordt gedaan aan de rechter waar het geding aanhangig is, zo staat in artikel 187 lid 2 Rv. In dit geval is het verzoek echter al ingediend vóórdat de zaak aanhangig werd bij het gerechtshof Amsterdam. De eerste vraag is daarom of de kantonrechter bevoegd is om te beslissen op het verzoek.
3.3.
Volgens de Hoge Raad is het moment van de indiening van het verzoek bepalend voor de bevoegdheid van de rechter (Hoge Raad 7 november 1986, ECLI:NL:HR:1986:AG5457). Het verzoek is ingediend bij de kantonrechter vóórdat [verweerder] op 5 juni 2020 de dagvaarding uitbracht in de bodemprocedure. Gelet daarop is de kantonrechter bevoegd om te beslissen op het verzoek.
3.4.
[verzoeker] wil de getuigen horen om zijn stelling te bewijzen dat hij bij de oplevering van de huurwoning op 2 december 2019 mondeling met [verweerder] is overeengekomen dat partijen over en weer niets meer aan elkaar verschuldigd zouden zijn, behoudens de terugbetaling van de waarborgsom door [verweerder] binnen twee weken. Deze stelling lag ook ten grondslag aan de tegenvordering van [verzoeker] tot terugbetaling van de waarborgsom in de bodemprocedure. Die tegenvordering is toegewezen. Het is de kantonrechter niet bekend of die kwestie onderdeel is van de appelprocedure bij het gerechtshof Amsterdam. De vraag is dan ook welk belang [verzoeker] nog heeft bij zijn verzoek om een voorlopig getuigenverhoor te bevelen. De kantonrechter ziet daarin aanleiding om [verzoeker] in de gelegenheid te stellen om zich daarover bij akte uit te laten. [verweerder] krijgt vervolgens de gelegenheid om daarop te reageren.
3.5.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
bepaalt dat [verzoeker] zich bij akte op 7 juli 2021 mag uitlaten over zijn belang zoals vermeld in r.o. 3.4;
4.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.M. Kruithof en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.