ECLI:NL:RBNHO:2021:5596

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 juni 2021
Publicatiedatum
6 juli 2021
Zaaknummer
8603492 \ CV FORM 20-5435
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van luchtvaartpassagiers op basis van Europese regelgeving

In deze zaak hebben passagiers van een vertraagde vlucht van Amsterdam naar Tbilisi compensatie geëist van de luchtvaartmaatschappij Air France. De vlucht, die op 20 juli 2018 gepland was, ondervond een vertraging van meer dan drie uur, waardoor de passagiers hun aansluitende vlucht misten. De passagiers hebben compensatie van € 2.800,00 geëist, evenals buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente. De vervoerder betwistte de verschuldigdheid van de compensatie en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk hevige onweersbuien in Parijs die een afhandelingsstop op de luchthaven vereisten. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder niet voldoende had aangetoond dat alle redelijke maatregelen waren genomen om de vertraging te voorkomen. De rechter concludeerde dat de passagiers recht hadden op compensatie op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, en dat de gevorderde bedragen, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten, gedeeltelijk werden toegewezen. De vervoerder werd veroordeeld tot betaling van in totaal € 3.290,05 aan de passagiers, inclusief proceskosten. De beschikking werd gegeven door kantonrechter S.N. Schipper en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8603492 \ CV FORM 20-5435
Uitspraakdatum: 23 juni 2021
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1], wonende te [woonplaats]

2.
[passagier sub 2]
3.
[passagier sub 3]
4.
[passagier sub 4]
allen wonende te [woonplaats]
5.
[passagier sub 5], wonende te [woonplaats]
6.
[passagier sub 6],wonende te [woonplaats]
7.
[passagier sub 7],wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
verder te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. I.G.B. Maertzdorff (EUclaim)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Air France,
gevestigd te Parijs (Frankrijk)
verwerende partij
verder te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. M. Lustenhouwer

1.Het procesverloop

Dit verloop blijkt uit:
  • het vorderingsformulier (formulier A), ingekomen ter griffie op 22 juni 2020;
  • het antwoordformulier (formulier C), ingekomen ter griffie op 19 oktober 2020.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport via Charles De Gaulle Airport, Parijs (Frankrijk) naar Novo Alexeyevka Airport, Tbilisi (Georgië) op 20 juli 2018.
2.2.
De vlucht van Amsterdam-Schiphol Airport naar Parijs (hierna: de vlucht) is met vertraging uitgevoerd waarna de passagiers de aansluitende vlucht hebben gemist. De passagiers zijn omgeboekt en met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming aangekomen.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder verzocht in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De passagiers verzoeken de vervoerder te veroordelen tot betaling van:
- € 2.800,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 juli 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- primair € 544,50, subsidiair € 490,05 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 9 oktober 2018 tot de datum van betaling;
- de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
De passagiers baseren het verzoek op de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Europese Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof).
3.3.
De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is compensatie te betalen conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 2.800,00. Daarnaast maken de passagiers aanspraak op betaling door de vervoerder van de buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente.
3.4.
De vervoerder betwist de verschuldigdheid en de hoogte van het verzochte. Op het verweer wordt - voor zover relevant - bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen.
4.2.
In het vorderingsformulier hebben de passagiers aangegeven een mondelinge behandeling te verlangen, indien de vervoerder reageert met stukken ter staving van zijn stellingen welke nieuwe feiten en omstandigheden aan het licht brengen. Gelet op artikel 5 lid 1bis van de Verordening tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen nr. 861/2007 (EPGV-Verordening) zal de kantonrechter dit verzoek weigeren omdat hij, gezien de omstandigheden van de zaak, van oordeel is dat een eerlijke rechtspleging in deze zaak geen mondelinge behandeling vergt.
4.3.
Niet in geschil is dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur op hun eindbestemming zijn gearriveerd, zodat er in beginsel een compensatieplicht op de vervoerder rust. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening.
Ten aanzien van het beroep van de vervoerder op de aanwezigheid van buitengewone omstandigheden geldt (in algemene zin) onder meer het volgende. In punt 14 van de considerans van de Verordening staat dat dergelijke omstandigheden zich kunnen voordoen in geval van weersomstandigheden die de uitvoering van de vlucht in kwestie verhinderen en in geval van onverwachte vliegveiligheidsproblemen.
4.4.
De vervoerder voert aan dat de vlucht onderdeel is van de rotatievlucht Parijs-Amsterdam-Parijs. Op 20 juli 2018 had de luchthaven Parijs te maken met hevige onweersbuien. Onweersbuien boven de luchthaven leveren een vliegveiligheidsprobleem op. De autoriteiten op de luchthaven kondigen een afhandelingsstop aan indien de onweersbuien zich binnen een straal van 5 kilometer om de luchthaven bevinden. Een afhandelingsstop wil zeggen dat het grondpersoneel de (afhandelings) werkzaamheden op het platform stil dienen te leggen. Vliegtuigen kunnen niet meer gereed gemaakt worden voor vertrek. Te Parijs is zowel om 14:20 uur UTC tot 15:10 uur UTC als om 15:30 uur UTC tot 15:40 uur UTC een afhandelingsverbod afgekondigd. De rotatievlucht stond gepland om 14:45 uur UTC te vertrekken en werd derhalve verhinderd door de afhandelingsverboden. Na opheffing van het tweede afhandelingsverbod heeft de vervoerder er alles aan gedaan om zo snel mogelijk te vertrekken. Het toestel is om 15:50 uur UTC vertrokken en om 16:50 uur UTC te Schiphol gearriveerd. Vervolgens is het toestel om 17:50 uur UTC vanaf Amsterdam-Schiphol Airport vertrokken en om 18:59 uur UTC, met een vertraging van 59 minuten, in Parijs gearriveerd. Slechte weeromstandigheden en de daarop getroffen veiligheidsmaatregelen, sluiting van het platform, zijn voor de luchtvaartmaatschappij van buiten komende omstandigheden. Deze omstandigheden zijn niet inherent aan de normale uitoefening van de activiteiten van een luchtvaartmaatschappij. De vervoerder heeft hier geen invloed op kunnen uitoefenen. Er is dan ook sprake van buitengewone omstandigheden, als gevolg waarvan de passagiers de vlucht naar Tbilisi hebben gemist.
4.5.
De kantonrechter is van oordeel dat de vervoerder – summierlijk- maar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de voorafgaande vlucht van Parijs naar Amsterdam-Schiphol Airport vanwege de weersomstandigheden en daaropvolgende opschorting van de grondafhandeling met een vertraging van 65 minuten is vertrokken. De vervoerder heeft ter onderbouwing de METAR data overgelegd waaruit volgt dat sprake was van onweersbuien. Voorts volgt uit de overgelegde vluchtrapporten dat de gehele vertrekvertraging is ontstaan vanwege het opschorten van de grondafhandeling door de weersomstandigheden. Ook uit het verslag van het operations control center van de vervoerder volgt dat er twee afhandelingsverboden waren afgekondigd ten tijde van de geplande vertrektijd van de vlucht. Deze omstandigheden zijn aan te merken als buitengewone omstandigheden. De grondafhandeling diende immers te worden opgeschort vanwege de weersomstandigheden en de daarop volgende veiligheidsmaatregelen. De vervoerder heeft hier geen invloed op kunnen uitoefenen en het toestel kon als gevolg hiervan niet tijdig vertrekken. Met de vervoerder is de kantonrechter van oordeel dat deze omstandigheden kunnen doorwerken op de vlucht in kwestie. Deze vlucht is enkel en alleen met vertraging uitgevoerd vanwege de vertraagde uitvoering van de voorafgaande vlucht. Dat de weersomstandigheden zich hebben voorgedaan tijdens de uitvoering van een eerdere vlucht maakt dit voor de beoordeling, of sprake is van buitengewone omstandigheden, niet anders. De weersomstandigheden en de daarop volgende veiligheidsmaatregelen hebben ook de uitvoering van de vlucht in kwestie verhinderd. Daarbij heeft de vervoerder gemotiveerd weersproken dat de problemen al een vlucht eerder waren begonnen.
4.6.
De vraag die de kantonrechter vervolgens dient te beantwoorden is of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging te voorkomen dan wel te beperken. Uit het voorgaande volgt dat de vervoerder geen invloed heeft kunnen uitoefenen op de omstandigheden. De vervoerder voert aan dat hij de vlucht alsnog zou snel mogelijk heeft uitgevoerd en de passagiers heeft omgeboekt naar het eerst beschikbare alternatief. De kantonrechter overweegt als volgt. Vast staat dat de passagiers zijn omgeboekt naar een vervangende vlucht. Uit het arrest van het Hof van 11 juni 2020 (C-74/19) volgt dat, indien de passagiers met een door de vervoerder zelf uitgevoerde alternatieve vlucht de dag na de oorspronkelijk vastgestelde dag aankomen dit in beginsel geen redelijke maatregel vormt. Hierbij gaat de kantonrechter voor de interpretatie van het hiervoor genoemde woord ‘dag’ uit van een tijdruimte en voor de uitleg ervan wordt aangesloten bij de algemeen geaccepteerde uitleg, zijnde een tijdsduur van 24 uur. De passagiers hebben onbetwist gesteld dat zij met een vertraging van 24 uur en 40 minuten op de eindbestemming zijn aangekomen. Het had dan ook op de weg van de vervoerder gelegen om te onderbouwen dat er geen enkele andere -redelijke- eerdere mogelijkheid was om de passagiers naar de eindbestemming te vervoeren. Nu hij dit heeft nagelaten kan niet tot de conclusie worden gekomen dat de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen. De vordering op grond van artikel 7 van de Verordening wordt dan ook toegewezen.
4.7.
Ten aanzien van de gevorderde wettelijke wordt het volgende overwogen. De passagiers hebben de wettelijke rente gevorderd met ingang “vanaf datum aankomst vlucht”. Het betreft hier een vordering tot vergoeding van forfaitair berekende schade, zodat deze schade gelet op artikel 6:83 sub b BW terstond opeisbaar is. Het verzuim treedt dus zonder ingebrekestelling in op het moment dat de schade geacht wordt te zijn geleden. De wettelijke wordt daarom toegewezen vanaf 21 juli 2018, zijnde de datum waarop de vlucht op de eindbestemming had moeten aankomen.
4.8.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten verzocht. De vervoerder heeft dit verzoek (gemotiveerd) betwist. Omdat het onderhavige verzoek geen betrekking heeft op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is, zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht en dat hiervoor door de passagiers kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II, omdat de tarieven neergelegd in voornoemd Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Het verzochte bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De kantonrechter zal het verzochte bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief, te weten € 490,05 (inclusief btw), en voor het overige afwijzen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten wordt afgewezen, omdat niet is gesteld of gebleken dat deze kosten daadwerkelijk zijn betaald.
4.9.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder omdat deze ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt. De verzochte rente over de toe te wijzen proceskosten is niet toewijsbaar met ingang van 9 oktober 2018, omdat de vervoerder ten aanzien van deze kosten dan nog niet in verzuim is, zodat aan de eisen van art. 6:119 BW niet is voldaan. De verzochte rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van deze beschikking.
4.10.
Op verzoek van de passagiers zal een certificaat als bedoeld in artikel 20 lid 2 van de Verordening (EG) nr. 861/2007 tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen aan deze beschikking worden gehecht.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 3.290,05, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 2.800,00 vanaf 21 juli 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op € 236,00 aan griffierecht en € 218,00 aan salaris gemachtigde en veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 109,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt, vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van deze beschikking tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open