ECLI:NL:RBNHO:2021:556

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 januari 2021
Publicatiedatum
25 januari 2021
Zaaknummer
8721541
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van facturen in het kader van een overeenkomst van opdracht tussen een verkoper en een keukenfirma

In deze zaak heeft eiser, h.o.d.n. [naam bedrijf 1], een vordering ingesteld tegen gedaagde, h.o.d.n. [naam bedrijf 2], met betrekking tot onbetaalde facturen voor werkzaamheden die eiser heeft verricht in het bedrijf van gedaagde. De vordering is ingesteld op 14 augustus 2020, en na een zitting op 14 december 2020 heeft de kantonrechter op 20 januari 2021 uitspraak gedaan. Eiser heeft twee facturen ter waarde van € 6.352,50 ingediend, maar gedaagde heeft betwist dat er een overeenkomst was over de vergoeding voor de werkzaamheden die eiser heeft verricht. Gedaagde heeft aangegeven dat er geen afspraken zijn gemaakt over betaling tijdens de 'snuffel' periode waarin eiser in het bedrijf van gedaagde werkte. Gedaagde heeft wel een bedrag van € 2.000,00 aan eiser betaald, maar stelt dat de factuur te hoog is voor de verrichte werkzaamheden.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat de overeenkomst tussen partijen moet worden gekwalificeerd als een overeenkomst van opdracht. Eiser heeft echter onvoldoende onderbouwd dat hij recht heeft op een hoger bedrag dan wat reeds is betaald. De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagde niet gehouden kan worden aan de toezegging in een WhatsApp-bericht, omdat eiser zijn werkzaamheden niet naar behoren heeft uitgevoerd en zonder aankondiging is vertrokken. De kantonrechter heeft de vordering van eiser afgewezen en de proceskosten voor rekening van eiser gesteld, omdat hij ongelijk heeft gekregen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 8721541 \ CV EXPL 20-4238 (TB)
Uitspraakdatum: 20 januari 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser] , h.o.d.n. [naam bedrijf 1]
wonende te [woonplaats 1]
eiser
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. A.J. Engelsma
tegen
[gedaagde] , h.o.d.n. [naam bedrijf 2]
wonende te [woonplaats 2]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
procederend in persoon

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 14 augustus 2020 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft mondeling geantwoord.
1.2.
Op 14 december 2020 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting heeft [eiser] bij brief van 7 december 2020 nog stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] exploiteert een keukenfirma en verkoopt keukens.
2.2.
Partijen zijn mondeling overeengekomen dat [eiser] een periode in het bedrijf van [gedaagde] zou gaan werken, waarbij hij enerzijds werkzaamheden zou verrichten gericht op het verkopen van keukens en anderzijds gekeken zou worden of [eiser] in de onderneming van [gedaagde] zou willen en kunnen deelnemen.
2.3.
[eiser] heeft voor de werkzaamheden een tweetal facturen aan [gedaagde] toegestuurd voor in totaal € 6.352,50.
2.4.
[gedaagde] heeft op 29 februari 2020 in een WhatsApp bericht het volgende gezegd, voor zover relevant:
“Jij hebt nog recht op salaris. Jou factuur zoals je het voorrekende is in orde en kan je insturen. […] Dan graag een bedrag zonder deel voor meneer belasting maar voel jij je beter bij deze factuur dan zorg ik dat deze betaald wordt”

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 4.912,75 (€ 4.352,50 aan hoofdsom en € 560,25 buitengerechtelijke incassokosten), vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf de vervaldag van de individuele factuur, althans vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele betaling, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat hij gedurende een periode werkzaamheden voor [gedaagde] heeft verricht en [eiser] volgens afspraak de uren aan [gedaagde] heeft gefactureerd. [gedaagde] heeft expliciet aangegeven het eens te zijn met de berekeningswijze van [eiser] en tot betaling over te zullen gaan van de factuur. [gedaagde] heeft daarna al tweemaal een betaling gedaan.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde] betwist de vordering. Hij voert aan – samengevat – dat [eiser] zich mogelijk in zijn onderneming zou inkopen en dat partijen hebben afgesproken dat [eiser] een maand met [gedaagde] mee kon draaien. Er zijn geen afspraken gemaakt over een vergoeding voor de werkzaamheden die [eiser] zou verrichten gedurende de ‘snuffel’ periode. Het is echter wel gebruikelijk dat in ‘keukenland’ je als verkoper wordt betaald op het moment dat je een keuken hebt verkocht. [eiser] heeft echter geen keukens verkocht. De factuur is veel te hoog voor de werkzaamheden die [eiser] heeft verricht. [gedaagde] heeft aan [eiser] tweemaal € 1.000,00 betaald. Eenmaal halverwege februari 2020 en eenmaal begin maart 2020.

5.De beoordeling

5.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of [gedaagde] moet worden veroordeeld tot betaling van de facturen voor onderzoek naar het al dan niet deelnemen in de onderneming van [gedaagde] en de door [eiser] verrichte werkzaamheden gericht op het verkopen van keukens.
5.2.
Wat betreft de tijd die [eiser] heeft besteed aan onderzoek naar het al dan niet deelnemen in de onderneming van [gedaagde] is de kantonrechter van oordeel dat hier geen vergoeding tegenover staat. Partijen zouden, zoals mondeling overeengekomen, gedurende een periode onderzoeken of [eiser] wil en kan deelnemen in de onderneming van [gedaagde] , en tegen welke prijs. Een vergoeding voor de tijd die [eiser] hierin heeft gestoken, zijn partijen niet overeengekomen. Door [eiser] is dit onvoldoende onderbouwd.
5.3.
Ten aanzien van de werkzaamheden gericht op het verkopen van keukens geldt dat de tussen partijen gesloten overeenkomst moet worden gekwalificeerd als een overeenkomst van opdracht. Op grond van artikel 7:405 lid 1 BW is [gedaagde] loon aan [eiser] verschuldigd. [eiser] heeft voor zijn werkzaamheden in de periode van 10 februari 2020 tot en met 8 maart 2020 een factuur aan [gedaagde] toegestuurd. Ondanks dat partijen aan het begin van de overeenkomst geen afspraken hebben gemaakt over een vergoeding voor de werkzaamheden en [gedaagde] de factuur te hoog vond, heeft [gedaagde] bij WhatsApp bericht van 29 februari 2020 toch akkoord gegeven op deze factuur en heeft [gedaagde] toegezegd deze te betalen.
5.4.
[gedaagde] is echter gebleken – nadat hij akkoord had gegeven op de factuur – dat [eiser] tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst. [eiser] maakte fouten in tekeningen. Fouten die iemand met ervaring niet behoort te maken. Door [eiser] is dit onvoldoende gemotiveerd betwist. Daar komt bij dat [eiser] vervolgens een paar dagen later zonder enige aankondiging vooraf definitief op 4 maart 2020 is vertrokken en het werk zonder enige overdracht heeft achtergelaten. [eiser] heeft zelf besloten om per direct te stoppen, omdat naar zijn idee [gedaagde] kwaad over hem sprak. Wat daar ook van zij, het gevolg daarvan is dat hij geen keukens heeft verkocht. Voor zover [eiser] met orders bezig was zaten die nog in de beginfase.
5.5.
Tegen deze achtergrond kan [eiser] [gedaagde] niet houden aan hetgeen [gedaagde] in het WhatsApp bericht van 29 februari 2020 heeft geschreven naar aanleiding van de factuur. [gedaagde] ging er bij dat bericht namelijk nog van uit dat [eiser] door zou gaan met zijn werkzaamheden – en keukens zou verkopen - en dat partijen nog zouden uitzoeken of [eiser] zou deelnemen in de onderneming. Dit kan ook worden afgeleid uit de contante betaling die [gedaagde] nog aan [eiser] heeft gedaan begin maart 2020 en het feit dat [eiser] deze betaling vervolgens in mindering heeft gebracht op de factuur. Ook valt dit uit het door [eiser] ingenomen standpunt af te leiden, aangezien hij stelt dat [gedaagde] hem, zelfs nadat hij is weggegaan, heeft gezegd dat ze opnieuw konden starten en hij alsnog kon deelnemen in de onderneming van [gedaagde] . Nu de werkzaamheden van [eiser] door zijn plotselinge vertrek geen resultaat voor [gedaagde] hebben opgeleverd, is het reeds betaalde gedeelte een redelijk loon voor de verrichte werkzaamheden.
5.6.
[gedaagde] heeft tweemaal € 1.000,00 betaald aan [eiser] . [eiser] heeft gelet op het voorgaande onvoldoende onderbouwd dat [gedaagde] daarnaast nog meer loon aan hem was verschuldigd.
5.7.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van [eiser] zal afwijzen.
5.8.
De proceskosten komen voor rekening van [eiser] , omdat hij ongelijk krijgt. Omdat niet is gebleken van kosten van [gedaagde] die voor vergoeding in aanmerking komen, zullen deze kosten tot op heden worden vastgesteld op nihil.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor [gedaagde] worden vastgesteld op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E. Merkus en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter