ECLI:NL:RBNHO:2021:5481

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 april 2021
Publicatiedatum
2 juli 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 3002
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heroverweging van een omgevingsvergunning en het vertrouwensbeginsel in bestuursrechtelijke procedures

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedateerd 28 april 2021, is het beroep van eisers gegrond verklaard. Eisers, wonende te [woonplaats], hadden bezwaar gemaakt tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem om hen een omgevingsvergunning te verlenen voor het bouwen van een dakopbouw. Het college had eerder, op 2 december 2019, de vergunning geweigerd en dit besluit was op 15 april 2020 door het college in stand gehouden. De rechtbank had eerder een tussenuitspraak gedaan waarin zij het college de gelegenheid gaf om het motiveringsgebrek in het besluit te herstellen. Het college had echter geen externe deskundige ingeschakeld, wat de rechtbank als onvoldoende beschouwde. De rechtbank oordeelde dat het college niet had aangetoond waarom het bouwplan in strijd zou zijn met een goede ruimtelijke ordening, vooral gezien eerdere goedkeuringen voor vergelijkbare bouwplannen in de buurt. De rechtbank concludeerde dat eisers gerechtvaardigd vertrouwen mochten ontlenen aan eerdere toezeggingen van het college en dat het motiveringsgebrek niet was hersteld. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg het college op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd het betaalde griffierecht aan eisers vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/3002

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 april 2021 in de zaak tussen

[eiser] en [eiseres] , te [woonplaats] , eisers

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem, verweerder

(gemachtigde: R. de Vries).

Procesverloop

Bij besluit van 2 december 2019 heeft verweerder geweigerd aan eisers een omgevingsvergunning te verlenen voor het bouwen van een dakopbouw op de eerste verdieping aan de achtergevel op het perceel [het perceel] (het perceel).
Eisers hebben bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 15 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2020. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
Bij tussenuitspraak van 28 december 2020 heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen drie weken na verzending van de tussenuitspraak het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen, met inachtneming van de overwegingen in die tussenuitspraak.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak een aanvullende motivering ingediend.
De rechtbank heeft eisers in de gelegenheid gesteld een zienswijze te geven over de wijze waarop verweerder het gebrek heeft hersteld. Zij hebben hiervan gebruik gemaakt.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen.
2. De rechtbank heeft in haar tussenuitspraak, kort samengevat, overwogen dat verweerder niet inzichtelijk heeft gemaakt waarom het bouwplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Immers heeft verweerder enkele jaren geleden bij nummer [adres] nog geoordeeld dat die (identieke) opbouw past in de schaal van de directe omgeving en dat die geen invloed heeft op het straatbeeld. Dat de gevraagde opbouw stedenbouwkundig onaanvaardbaar is, is daardoor onvoldoende gemotiveerd.
3. Verweerder dient volgens de tussenuitspraak een externe deskundige (stedenbouwkundige) aan te wijzen om de situatie te beoordelen. Die zal dan onder meer de vraag moeten beantwoorden of de trend die is ingezet met nummer [adres] kan worden doorgezet voor het hele ensemble, of dat daarmee stedenbouwkundig teveel afbreuk wordt gedaan aan het karakter van het ensemble.
Verdere beoordeling
4. Verweerder heeft een nadere motivering van de Afdeling Omgevingsbeleid (OMB), team Stedenbouw/Planologie ingediend.
5. Verweerder heeft daarin gesteld dat inmiddels in overleg door eisers een aanvraag is ingediend voor een andersoortige dakopbouw, die verweerder aanvaardbaar acht. De rechtbank merkt op dat beoordeling daarvan losstaat van de beoordeling in deze zaak. Eisers hebben bij de beoordeling van het bestreden besluit nog steeds belang, alleen al omdat zij mogelijk de voorkeur geven aan de opbouw uit de aanvraag van 13 september 2019.
6. De rechtbank heeft verder in overweging 6. van de tussenuitspraak overwogen dat verweerder het motiveringsgebrek kan herstellen door een
externedeskundige (stedenbouwkundige) aan te wijzen om de situatie te beoordelen. Verweerder heeft een nadere motivering van de Afdeling Omgevingsbeleid (OMB), team Stedenbouw/Planologie gevraagd. Dat is geen advies van een externe stedenbouwkundige als bedoeld in de tussenuitspraak. Een stedenbouwkundige van diezelfde afdeling heeft de vergunningsaanvraag van nummer [adres] en [het perceel] beoordeeld. Het had op de weg gelegen van verweerder om een deskundigenadvies te vragen van een extern adviesbureau of van een buurgemeente. Reeds daarom is niet aan de opdracht van de rechtbank voldaan en het motiveringsgebrek niet hersteld. Het beroep is gegrond.
Heroverweging vertrouwensbeginsel
7. De rechtbank komt uitdrukkelijk terug van het tweede deel van overweging 4.5 uit de tussenuitspraak. De rechtbank is thans van oordeel dat eisers aan de verleende vergunning voor de [adres] wél het gerechtvaardigde vertrouwen mochten ontlenen dat de omgevingsvergunning zou worden verleend.
8. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. In de motivering van de omgevingsvergunning voor [adres] is opgenomen dat de uitbreiding trendbepalend is voor de nummers [..] tot en met [..] . Nu eisers op nummer [het perceel] wonen mochten eisers daaruit opmaken dat de aan de uitbreiding van [adres] identieke uitbreiding zou worden vergund.
9. Verder is vereist dat de toezegging aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend. Omdat de motivering van het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning voor [adres] onderdeel uitmaakt van dat besluit, is de uitlating door verweerder gedaan en dus aan verweerder toe te rekenen.
10. Eisers hadden, gelet op het voorgaande, de gerechtvaardigde verwachting dat verweerder de omgevingsvergunning zou verlenen.
11. Dat sprake is van gerechtvaardigde verwachtingen betekent niet dat die altijd moeten worden nagekomen. Zwaarder wegende belangen, zoals het algemeen belang of de belangen van derden, kunnen daaraan in de weg staan. Uit de motivering van het bestreden besluit en de nadere motivering van de OMB maakt de rechtbank op dat verweerder van mening is dat het algemeen belang aan vergunningverlening in de weg staat.
12. Indien zwaarder wegende belangen in de weg staan aan honorering van het gewekte vertrouwen kan voor het bestuursorgaan de verplichting ontstaan om de geleden schade te vergoeden als onderdeel van de besluitvorming.
13. Eisers hebben gesteld dat zij kosten hebben gemaakt voor het uitwerken van het bouwplan en dat zij leges hebben betaald. Dat zij schade hebben geleden acht de rechtbank dus zeer wel mogelijk. Gelet hierop had verweerder moeten onderzoeken of niet tegelijk met de afwijzing van de aanvraag ook aanleiding bestond mogelijke schade die eisers hebben geleden omdat zij gerechtvaardigd hebben vertrouwd op de juistheid van de door het college gedane toezegging. Verweerder heeft dit niet gedaan. In zoverre heeft verweerder bij de voorbereiding van het besluit in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet de nodige kennis vergaard omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen. [1]
14. In wat eisers hebben aangevoerd ziet de rechtbank aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het beroep is ook om die reden gegrond.
Conclusie
15. Gelet op het voorgaande is het motiveringsgebrek niet hersteld. Ook slaagt het beroep op het vertrouwensbeginsel. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd. Verweerder dient met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar. Indien die beslissing opnieuw uitkomt op afwijzing van de aanvraag om omgevingsvergunning - ondanks het geslaagde beroep op het vertrouwensbeginsel - dient verweerder op de gevorderde schade te beslissen.
16. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat eisers zich niet hebben laten bijstaan door een rechtsbijstandverlener.
Finale geschilbeslechting
17. Eisers hebben verzocht verweerder te veroordelen tot een schadevergoeding van € 5.000. Op grond van artikel 8:88, eerste lid, onder a en b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de rechtbank bevoegd een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van de schade die een belanghebbende lijdt als gevolg van een onrechtmatig besluit of een handeling ter voorbereiding daarvan. Nu het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd en is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb is sprake van een onrechtmatig besluit. Gelet op het voorgaande is het evenwel eerst aan verweerder over de schade te beslissen bij het nieuw te nemen besluit. Op dit moment kan de rechtbank over de schade dus geen oordeel vellen.
18. In het kader van de finale geschilbeslechting merkt de rechtbank daarover echter het volgende op. Tussen partijen is niet in geschil dat thans een nieuwe aanvraag omgevingsvergunning is gedaan, waar verweerder positief tegenover staat. Indien eisers ook tevreden zijn met dát bouwplan – indien dat gepaard gaat met vergoeding van de schade die is geleden ten gevolge van de aanvraag van 13 september 2019 – is een mogelijke oplossing voor dit geschil dat verweerder de schade vergoedt en eisers de aanvraag van 13 september 2019 intrekken. Op die manier hoeft verweerder niet een nieuwe beslissing te nemen op de aanvraag, terwijl hiervoor is geoordeeld dat verweerder bij afwijzing van die aanvraag hoe dan ook tot vergoeding van de schade zal moeten overgaan.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eisers te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Maarleveld, rechter, in aanwezigheid van mr. L. van Broekhoven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 april 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten