17.2Verweerder dient een nieuw besluit op het bezwaar van eisers 4 en 5 tegen het primaire besluit te nemen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Omdat de lasten onder dwangsom als gevolg van deze uitspraak komen te vervallen, terwijl wel vaststaat dat met betrekking tot beide paddocks sprake is van strijd met de in artikel 3.117, eerste lid, van het Activiteitenbesluit neergelegde afstandseis van 100 meter en daarmee van een overtreding, ziet de rechtbank aanleiding op basis van artikel 8:72, vijfde lid, Awb een voorlopige voorziening te treffen, om te voorkomen dat het (intensief) gebruik van de paddocks, in afwachting van het nieuw te nemen besluit op bezwaar, in strijd is met genoemde bepaling uit het Activiteitenbesluit en de vof geen kenbare redelijke termijn is gegund om aan de overtreding een einde te maken en bovendien enige last opnieuw moet worden geformuleerd. Bovendien is er dan gelegenheid voor partijen om te bezien of mede op andere wijze aan de wederzijdse belangen tegemoet kan worden gekomen. De rechtbank zal bij wijze van voorlopige voorziening bepalen, gelijk de voorzieningenrechter in haar uitspraak van 23 juni 2020 in de zaak geregistreerd onder het nummer HAA 20/2663 had bepaald, dat het de vof is toegestaan om paddocks A en B op het perceel te gebruiken voor het verblijf van 4 paarden en 2 shetlanders totdat verweerder een nieuw besluit op het bezwaar van eisers 4 en 5 tegen het primaire besluit heeft genomen.
Griffierecht en proceskosten
18. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan elk van eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
19. De rechtbank veroordeelt verweerder verder in de door elk van eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op in totaal € 2.136,00 (waarvan € 1.068,00 ten behoeve van de vof en € 1.068,00 ten behoeve van eisers 4 en 5) (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,00 en een wegingsfactor 1).
- verklaart de beroepen van de vof en eisers 4 en 5 tegen het besluit van 4 mei 2021 gegrond;
- vernietigt het besluit van 4 mei 2021;
- verklaart het beroep van de vof tegen het besluit van 28 februari 2020 en 11 mei 2020 gegrond;
- vernietigt het besluit van 28 februari 2020 en 11 mei 2020;
- verklaart het beroep van de vof tegen het besluit van 15 mei 2020 niet-ontvankelijk;
- draagt verweerder op binnen tien weken na de datum van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar van eisers 4 en 5 tegen het primaire besluit te nemen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat het de vof is toegestaan om paddocks A en B op het perceel te gebruiken voor het verblijf van 4 paarden en 2 shetlanders totdat verweerder een nieuw besluit op het bezwaar van eisers 4 en 5 tegen het primaire besluit heeft genomen;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 354,00 aan de vof te vergoeden;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,00 aan eisers 4 en 5 te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van de vof tot een bedrag van € 1.068,00;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers 4 en 5 tot een bedrag van
€ 1.068,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.M. Bruin, rechter, in aanwezigheid van
mr. W.I.K. Baart, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Activiteitenbesluit milieubeheer
1. In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
dierenverblijf: al dan niet overdekte ruimte waarbinnen landbouwhuisdieren worden gehouden.
1. Degene die een inrichting opricht, meldt dit ten minste vier weken voor de oprichting aan het bevoegd gezag.
2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot het veranderen van een inrichting en het veranderen van de werking daarvan. Deze melding is niet vereist, indien eerder een melding overeenkomstig dit artikel is gedaan en door dit veranderen geen afwijking ontstaat van de bij die melding verstrekte gegevens.
1. Het oprichten, uitbreiden of wijzigen van een dierenverblijf met dieren zonder geuremissiefactor vindt niet plaats, indien de afstand tussen enig binnen de inrichting gelegen dierenverblijf waar dieren zonder geuremissiefactor worden gehouden en een geurgevoelig object, na de oprichting, uitbreiding of wijziging:
a. minder dan 100 meter bedraagt, indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, (…).
1. De artikelen 3.115 tot en met 3.117 zijn niet van toepassing, voor zover bij verordening op grond van artikel 6 van de Wet geurhinder en veehouderij andere waarden of afstanden zijn vastgesteld. In dat geval vindt het oprichten, uitbreiden of wijzigen van een dierenverblijf niet plaats, indien na die oprichting, uitbreiding of wijziging de geurbelasting die de inrichting vanwege dierenverblijven waar dieren met geuremissiefactor worden gehouden veroorzaakt op geurgevoelige objecten, groter is dan de in de verordening vastgestelde belasting dan wel, indien binnen de inrichting de afstand tussen enig dierenverblijf waar dieren zonder geuremissiefactor worden gehouden en een geurgevoelig object kleiner is dan in de verordening vastgestelde afstand.
Wet geurhinder en veehouderij
Artikel 1
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
veehouderij: inrichting die tot een krachtens artikel 1.1, derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht aangewezen categorie behoort en is bestemd voor het fokken, mesten, houden, verhandelen, verladen of wegen van dieren.
1. De afstand tussen een veehouderij waar dieren worden gehouden van een diercategorie waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld, en een geurgevoelig object bedraagt:
a.ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, (…)
3 Bij gemeentelijke verordening kan worden bepaald dat binnen een deel van het grondgebied van de gemeente een andere afstand van toepassing is dan de afstand, genoemd in artikel 4, eerste lid, met dien verstande dat deze:
a.ten minste 50 meter bedraagt indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, (…).
Verordening fysieke leefomgeving Medemblik 1ste tranche
Artikel 1.1
Bijlage 1 bij deze verordening bevat begripsbepalingen voor de toepassing van deze verordening en de daarop berustende bepalingen.
1. Als deelgebied A van het grondgebied als bedoeld in artikel 6, tweede en derde lid van de Wet geurhinder en veehouderij (verder Wgv) wordt aangewezen de gebieden binnen de bebouwde kom, gesplitst in een deelgebied A1 (woongebieden met een stedelijk karakter) en een deelgebied A2 (woongebieden met een landelijk karakter).
1. In afwijking van artikel 4, eerste lid, van de Wgv bedraagt de afstand tussen een veehouderij en een geurgevoelig object:
in het deelgebied A2 ten minste 50 meter, mits:
a. het rundvee ten minste 120 dagen en minimaal zes uur per dag weidegang krijgt, of het
rundvee wordt gehuisvest in een emissiearm dierenverblijf, dat voldoet aan de maximale
emissiewaarde als bedoeld in het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij;
b. niet meer dan 200 stuks rundvee, exclusief bijbehorend jongvee, of 50 overige landbouwhuisdieren worden gehouden.
Bijlage 1
Voor de toepassing van deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt, tenzij
anders bepaald, verstaan onder veehouderij: zoals aangegeven in artikel 1 van de Wet geurhinder en veehouderij (…).
1. Besluiten van het gemeentebestuur die algemeen verbindende voorschriften inhouden, verbinden niet dan wanneer zij zijn bekendgemaakt in het gemeenteblad.
Artikel 142
De bekendgemaakte besluiten treden in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking, tenzij in deze besluiten daarvoor een ander tijdstip is aangewezen.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden categorieën inrichtingen aangewezen als bedoeld in artikel 1.1, vierde lid, van de Wet milieubeheer, waarvan het oprichten, het veranderen of veranderen van de werking of het in werking hebben moet worden onderworpen aan een voorafgaande toetsing, gezien de aard en de omvang van de nadelige gevolgen die de inrichtingen voor het milieu kunnen veroorzaken. Bij de maatregel worden als categorie in ieder geval aangewezen de inrichtingen waartoe een IPPC-installatie behoort.
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan (…)
Algemene wet bestuursrecht
1. Voordat een bestuursorgaan een beschikking geeft waartegen een belanghebbende die de beschikking niet heeft aangevraagd naar verwachting bedenkingen zal hebben, stelt het die belanghebbende in de gelegenheid zijn zienswijze naar voren te brengen indien:
a. de beschikking zou steunen op gegevens over feiten en belangen die de belanghebbende betreffen, en
b. die gegevens niet door de belanghebbende zelf ter zake zijn verstrekt.
Artikel 6:22
Een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, kan, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.
2 Voor zover de heroverweging daartoe aanleiding geeft, herroept het bestuursorgaan het bestreden besluit en neemt het voor zover nodig in de plaats daarvan een nieuw besluit.