ECLI:NL:RBNHO:2021:5455

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 juli 2021
Publicatiedatum
2 juli 2021
Zaaknummer
15/323307-20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewapende woningoverval met geweld tegen slachtoffers en vorderingen benadeelde partijen

Op 1 juli 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een gewapende woningoverval op 17 december 2020 in Schoorl. Tijdens deze overval werden de partner van de eigenaar van de woning, [benadeelde partij 1], en haar twee minderjarige dochters bedreigd met een revolver door de medeverdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met de medeverdachte met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening geld en goederen heeft weggenomen, waarbij geweld en bedreiging met geweld zijn gebruikt. De verdachte is veroordeeld voor diefstal met geweld in vereniging en kreeg een jeugddetentie van 220 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht en een werkstraf van 200 uren. De vordering van de benadeelde partij, [benadeelde partij 1], werd volledig toegewezen, evenals gedeeltelijke vorderingen van de minderjarige dochters. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het medeplegen van het voorhanden hebben van een revolver, omdat niet bewezen kon worden dat hij de beschikking over het wapen had. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, die nog steeds lijden onder de gevolgen van de overval.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie & Jeugd
Locatie Alkmaar
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 15/323307-20 (P)
Uitspraakdatum: 1 juli 2021
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting met gesloten deuren van 17 juni 2021 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
( [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.J.A. Colijn en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. R. Polderman, advocaat te Alkmaar, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na een nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
Feit 1:
hij op of omstreeks 17 december 2020 te Schoorl, gemeente Bergen (NH), tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen, geld en/of goederen (waaronder een mobiele telefoon), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [benadeelde partij 1] en/of haar twee minderjarige kinderen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s), hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
en/of
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door geweld en/of bedreiging met geweld, [benadeelde partij 1] en/of haar twee minderjarige kinderen, heeft gedwongen tot de afgifte van geld en/of goederen (waaronder een mobiele telefoon), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat die [benadeelde partij 1] en/of haar twee minderjarige kinderen met een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) zijn bedreigd en die [benadeelde partij 1] met dat (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) tegen haar gezicht/mond is geslagen;
Feit 2:
hij op of omstreeks 17 december 2020 te Schoorl, gemeente Bergen (NH), tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een revolver (merk [merk] ), zijnde een vuurwapen,
voorhanden heeft gehad.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot partiële vrijspraak van het onder feit 1 ten laste gelegde voor zover dit feit betrekking heeft op de afpersing, en tot bewezenverklaring van het verdere ten laste gelegde.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit om verdachte partieel vrij te spreken van het onder feit 1 ten laste gelegde, voor zover dit feit betrekking heeft op goederen van [benadeelde partij 2] , het wegnemen van geld en het plegen van geweld of het bedreigen met geweld. Verder heeft de verdediging bepleit om verdachte integraal vrij te spreken van het onder feit 2 ten laste gelegde.
3.3.
Partiële vrijspraak feit 1 en integrale vrijspraak feit 2
3.3.1.
Feit 1
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder feit 1 ten laste is gelegd voor zover dit feit betrekking heeft op afpersing. Daarnaast is niet komen vast te staan dat er geld of goederen die toebehoren aan [benadeelde partij 2] zijn weggenomen. Verdachte moet in zoverre van feit 1 worden vrijgesproken.
3.3.2.
Feit 2
Naar het oordeel van de rechtbank is evenmin wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder feit 2 ten laste is gelegd. Hoewel vaststaat dat verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van de revolver tijdens de overval – in elk geval vanaf het moment dat de medeverdachte de slaapkamer betrad waarin slachtoffer [benadeelde partij 1] zich bevond – staat daarmee nog niet vast dat verdachte mede de beschikkingsmacht over de revolver heeft gehad. Dat verdachte de minderjarige kinderen in de richting van deze slaapkamer heeft geleid, wetende dat de medeverdachte in die slaapkamer op dat moment de revolver gericht hield op slachtoffer [benadeelde partij 1] , maakt dit niet anders. Verdachte dient daarom van feit 2 te worden vrijgesproken.
3.4.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder feit 1 ten laste gelegde feit op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen.
3.5.
Bewijsoverweging
Volgens de verdediging dient verdachte te worden vrijgesproken van het medeplegen van geweld en het bedreigen met geweld, omdat bij verdachte (voorwaardelijk) opzet daarop ontbrak en derhalve ook geen sprake is geweest van nauwe en bewuste samenwerking op dit punt.
In de middag van 17 december 2020, de dag van de overval, was verdachte in het kader van kluswerkzaamheden in de woning aanwezig. Die middag heeft hij slachtoffer [benadeelde partij 1] , de partner van de eigenaar van de woning, en haar kinderen in de woning gezien. Derhalve was hij ervan op de hoogte dat op de dag van de overval in ieder geval overdag meerdere personen in de woning aanwezig waren. Hoewel verdachte zich ervan heeft vergewist dat de eigenaar van de woning, [benadeelde partij 2] , in de avond van 17 december 2020 niet thuis zou zijn, hebben verdachte en medeverdachte geen nader onderzoek gedaan naar de mogelijke aanwezigheid van andere personen in de woning ofwel op het terrein van de woning. Zoals verdachte zelf ter terechtzitting heeft verklaard, hebben zij niet gecontroleerd of er een auto op de oprijlaan van de woning stond. Ook hebben zij nagelaten om te controleren of alle lichten in de woning uit waren op het moment dat zij de woning binnentraden. Bovendien heeft verdachte ter terechtzitting aangegeven te weten dat er ook een terreinbeheerder op het terrein verbleef. Verdachte en medeverdachte hebben al met al rekening moeten houden met de reële mogelijkheid dat zij in de avond van 17 december 2020 in de woning of op het terrein personen zouden treffen.
Op het moment dat verdachte en medeverdachte erachter kwamen dat er personen in de woning aanwezig waren tijdens de inbraak, hebben zij niet de keuze gemaakt om de woning te verlaten. Integendeel, verdachte heeft medeverdachte met een revolver de slaapkamer zien ingaan en heeft vervolgens zelfs de minderjarige dochters van slachtoffer [benadeelde partij 1] in de richting van deze slaapkamer geleid, wetende dat zijn medeverdachte aldaar de revolver op hun moeder gericht hield. Verdachte heeft hiermee willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat de minderjarige kinderen samen met slachtoffer [benadeelde partij 1] zouden worden bedreigd met geweld of dat geweld door medeverdachte zou worden toegepast.
Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee komen vast te staan dat verdachte en medeverdachte ook ten aanzien van het gepleegde geweld en de bedreiging met geweld nauw en bewust met elkaar hebben samengewerkt. De rechtbank zal verdachte dan ook ten aanzien van dit gedeelte van de tenlastelegging veroordelen.
3.6.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 17 december 2020 te Schoorl, gemeente Bergen (NH), tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een mobiele telefoon, toebehorende aan [benadeelde partij 1] , welke diefstal werd vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [benadeelde partij 1] en/of haar twee minderjarige kinderen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken,
welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestond dat die [benadeelde partij 1] en haar twee minderjarige kinderen met een vuurwapen zijn bedreigd en die [benadeelde partij 1] met dat vuurwapen tegen haar mond is geslagen.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1: diefstal, vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 360 dagen met aftrek van het voorarrest waarvan 260 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht, meewerken aan een traject bij Turn Over, een contactverbod met medeverdachte en de slachtoffers, een locatieverbod ten aanzien van het adres van de slachtoffers tenzij contact nodig is in verband met een mediationtraject of het schrijven van een excuusbrief, het verplicht volgen van onderwijs en/of het hebben van een zinvolle dagbesteding en een locatiegebod op het thuisadres van verdachte voor de duur van maximaal drie maanden (tijdstippen te bepalen door de jeugdreclassering), waarbij verdachte zich gedurende maximaal drie maanden onder elektrisch toezicht zal stellen. Ook heeft de officier van justitie gevorderd dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar dienen te worden verklaard. Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 200 uur, subsidiair 100 dagen jeugddetentie.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat verdachte dient te worden veroordeeld tot een deels voorwaardelijke jeugddetentie met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming, waarbij het onvoorwaardelijke gedeelte van de jeugddetentie gelijk is aan het voorarrest. Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld tot een werkstraf.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachte schuldig gemaakt aan het plegen van een gewapende overval in een woning waarvan verdachte de eigenaar al jaren kende en voor wie hij zelfs langere tijd werkzaamheden heeft verricht. Verdachte heeft hiertoe het initiatief genomen door medeverdachte met het plan te benaderen om in deze woning in te breken. Verdachte verzekerde medeverdachte ervan dat hij ervoor kon zorgen dat zij toegang konden verkrijgen tot de woning en dat er genoeg te halen viel. Hierover heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij wist dat in deze woning “het geld overal rondslingerde.” Verdachte en medeverdachte hebben toegeslagen op een moment waarvan verdachte wist dat de eigenaar van de woning niet thuis zou zijn. Verdachte en medeverdachte zijn de woning binnengetreden, voorzien van bivakmutsen, handschoenen en onopvallende kleding. Toen zij op de eerste verdieping waren aangekomen, kwamen zij er echter achter dat er personen in de woning aanwezig waren. In plaats van de keuze te maken om weg te gaan, heeft medeverdachte de keuze gemaakt om de revolver in de hand te nemen, de slaapkamer van slachtoffer [benadeelde partij 1] te betreden, de revolver op haar te richten en geld van haar te eisen. Tegelijkertijd doorzocht verdachte de rest van de woning. De rechtbank acht het bijzonder kwalijk en koelbloedig dat verdachte twee minderjarige kinderen – van wie de jongste op dat moment slechts acht jaar oud was – in de richting van deze slaapkamer heeft geleid, terwijl hij wist en zag dat medeverdachte de revolver in de richting van slachtoffer [benadeelde partij 1] hield. Medeverdachte heeft de revolver op de slachtoffers gericht gehouden en heeft slachtoffer [benadeelde partij 1] vervolgens tegen de mond geslagen met deze revolver om op die manier de telefoon van [benadeelde partij 1] te kunnen wegnemen.
Door zo te handelen hebben verdachte en medeverdachte een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van slachtoffer [benadeelde partij 1] en haar twee minderjarige kinderen. Slachtoffer [benadeelde partij 1] heeft nog dagelijks te kampen met de uitval van sensorische zenuwen aan de linker kant van haar gezicht. Daarnaast zijn drie tanden van slachtoffer [benadeelde partij 1] aangedaan en zullen in de toekomst mogelijk nog implantaten geplaatst moeten worden. De gebeurtenissen op 17 december 2020 hebben verder gezorgd voor hevige angstgevoelens bij de slachtoffers. Deze gevoelens zijn dermate ernstig dat bij zowel de kinderen als bij [benadeelde partij 1] zelf inmiddels PTSS is vastgesteld. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie verklaard dat slachtoffer [benadeelde partij 1] recentelijk een paniekaanval heeft gehad, waaruit kan worden afgeleid welke impact 17 december 2020 nog altijd op dit gezin heeft. Kennelijk hebben verdachte en medeverdachte echter slechts oog gehad voor financieel gewin.
6.4.
Hoofdstraffen
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 31 maart 2021, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
- het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport, gedateerd 25 mei 2021, van [raadsonderzoeker] , als raadsonderzoeker verbonden aan De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad). Dit rapport houdt – zakelijk en verkort weergegeven – het volgende in:
De Raad adviseert een onvoorwaardelijke werkstraf en een deels voorwaardelijke jeugddetentie met aftrek van het voorarrest en als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de jeugdreclassering, meewerken aan het traject bij Turn Over, een contactverbod met medeverdachten, het volgen van onderwijs en/of het hebben van een zinvolle dagbesteding en een locatiegebod op het thuisadres van verdachte voor de duur van drie maanden, waarbij verdachte zich ter nakoming van deze bijzondere voorwaarden onder elektronisch toezicht zal stellen.
Geldelijk gewin en in zekere zin een vorm van wraak lijken factoren te zijn die mogelijk ten grondslag liggen aan het delictgedrag van verdachte. Verdachte heeft de overval gepland en lijkt daarbij op geen enkele wijze rekening te hebben gehouden met de gevolgen van zijn gedrag. Vooralsnog is niet geheel duidelijk in hoeverre verdachte daadwerkelijk spijt heeft van de gevolgen. Mede door zijn houding heeft verdachte langere tijd in voorlopige hechtenis doorgebracht. Gelet op de ernst van de feiten is de Raad van mening dat daaraan passende consequenties dienen te worden gesteld. De Raad maakt zich zorgen over het empathisch vermogen van verdachte in relatie tot zijn delictgedrag.
Verdachte lijkt over voldoende vaardigheden te beschikken om zich, mits hij gemotiveerd is, aan afspraken te kunnen houden en te voorkomen dat hij opnieuw in de problemen komt. De Raad meent dat verdachte bepaalde vaardigheden in zekere zin wel beheerst, maar dat hij deze op een verkeerde manier heeft ingezet. De Raad meent daarom dat het in pedagogisch opzicht voor verdachte beter is als hij in de praktijk blijft oefenen met het volhouden van hetgeen van hem wordt verwacht, zoals bij Turn Over en op school. Daarnaast meent de Raad dat hij deze vaardigheden kan inzetten bij het uitvoeren van een werkstraf.
Gelet op de ernst van de feiten en het gegeven dat de motivatie van verdachte hem soms in de steek laat, acht de Raad het van belang dat de verplichte begeleiding wordt gecontinueerd om te waarborgen dat verdachte blijft doen wat er van hem wordt verwacht, maar ook om hem en zijn moeder daarin verder te ondersteunen. Gezien de ernst en de grote impact van de feiten is de Raad daarnaast van mening dat een deels voorwaardelijke jeugddetentie passend is.
[vertegenwoordiger van de raad] heeft ter terechtzitting voorgaand advies van de Raad onderschreven en aangevuld dat de jeugdreclassering ten tijde van het toezicht zo nodig een aanwijzing kan geven dat verdachte moet meewerken aan behandeling als de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht. De Raad laat het aan de rechtbank over of een contactverbod met de slachtoffers als bijzondere voorwaarde noodzakelijk is. De tijden van het locatiegebod met behulp van elektronisch toezicht dienen te worden bepaald door de jeugdreclassering voor een maximale duur van drie maanden. In verband met de ernst van de feiten en eventueel hoger beroep dienen de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te worden verklaard.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank verder nog het volgende overwogen. Verdachte heeft zich sinds zijn schorsing goed aan de schorsingsvoorwaarden gehouden, hoewel verdachte het lastig lijkt te vinden om gemotiveerd te blijven als hij iets niet leuk vindt (zoals Turn Over). Het is positief dat verdachte ondanks zijn mogelijke bezwaren blijft meewerken aan het schorsingsplan. Daartegenover staat dat de rechtbank zich zorgen maakt over de gewetensontwikkeling van verdachte. Tot aan de zitting heeft verdachte geen spijt of berouw getoond en nog steeds lijkt boosheid over een voorval tussen de eigenaar van de woning en de moeder van verdachte te overheersen, terwijl het verdachte is die het vertrouwen dat in hem werd gesteld op zeer ernstige wijze heeft geschaad. Bovendien acht de rechtbank het kwetsend voor de slachtoffers dat verdachte zo lang mogelijk zijn betrokkenheid bij de woningoverval heeft ontkend.
Gelet op de leeftijd en persoonlijke omstandigheden van verdachte en hetgeen in vergelijkbare zaken wordt opgelegd, komt de rechtbank tot een lagere strafduur dan door de officier van justitie geëist. De rechtbank wil hiermee echter niets afdoen aan de ernst van het feit en de impact daarvan op de slachtoffers.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een jeugddetentie voor de duur van 220 dagen moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan, groot 120 dagen, vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
De rechtbank acht verplicht contact met de jeugdreclassering, het meewerken aan een traject bij Turn Over, een contactverbod met medeverdachte én de slachtoffers, het volgen van onderwijs en/of het hebben van een zinvolle dagbesteding en een locatiegebod op het thuisadres van verdachte voor de duur van maximaal drie maanden noodzakelijk. Hierbij zal worden bepaald dat verdachte zich ter nakoming van deze bijzondere voorwaarden voor de duur van maximaal drie maanden onder elektronisch toezicht zal stellen. Voorwaarden van deze strekking zullen aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen, te weten [benadeelde partij 1] en haar twee minderjarige dochters. Aangezien de boosheid van verdachte richting de eigenaar van de woning nog niet opgelost lijkt te zijn en er zorgen zijn over de gewetensontwikkeling van verdachte, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Daarnaast is de rechtbank – gelet op de ernst en impact van het strafbare feit – van oordeel dat een taakstraf in de vorm van een werkstraf van het maximale aantal (te weten: 200) uren moet worden opgelegd.

7.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

7.1.
[benadeelde partij 1]
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 4.853,88 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde materiële schade bestaat uit tandartskosten.
De vertegenwoordiger van de benadeelde partij, [vertegenwoordiger] van Slachtofferhulp Nederland, heeft ter zitting verklaard dat de door het slachtoffer ingediende vordering tot schadevergoeding van 18 januari 2021 met een totaalbedrag van € 6.500,- als ingetrokken dient te worden beschouwd, zodat de rechtbank daarover niet meer hoeft te beslissen.
7.1.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd dat de vordering hoofdelijk dient te worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
7.1.2.
Het standpunt van de verdediging
Gelet op het standpunt van vrijspraak ten aanzien van het geweld en de bedreiging van geweld onder feit 1, heeft de verdediging bepleit de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering. Subsidiair heeft de verdediging bepleit de immateriële schadevergoeding te matigen naar € 3.500,-.
7.1.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 bewezen verklaarde feit. Vergoeding van de immateriële schade komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. De vordering zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien de medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: een diefstal met geweld in vereniging] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien de medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
7.2.
[benadeelde partij 3]
Namens de benadeelde partij [benadeelde partij 3] heeft wettelijk vertegenwoordiger [benadeelde partij 1] een vordering tot schadevergoeding van € 3.000,- ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
7.2.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2.2.
Het standpunt van de verdediging
Gelet op het standpunt van vrijspraak ten aanzien van het geweld en de bedreiging van geweld onder feit 1, heeft de verdediging bepleit de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering. Subsidiair heeft de verdediging bepleit het toe te wijzen bedrag te matigen, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd.
7.2.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt vergoeding van de schade billijk voor tot een bedrag van € 2.000,-, gelet op de onderbouwing van de vordering, het verhandelde ter terechtzitting en hetgeen in soortgelijke gevallen pleegt te worden toegewezen. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien de medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet in haar vordering ontvangen.
De benadeelde partij kan de delen van de vordering, die tot niet-ontvankelijkheid zullen leiden, desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: een diefstal met geweld in vereniging] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien de medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
7.3.
[benadeelde partij 4]
Namens de benadeelde partij [benadeelde partij 4] heeft wettelijk vertegenwoordiger [benadeelde partij 1] een vordering tot schadevergoeding van € 3.000,- ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
7.3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3.2.
Het standpunt van de verdediging
Gelet op het standpunt van vrijspraak ten aanzien van het geweld en de bedreiging van geweld onder feit 1, heeft de verdediging bepleit de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering. Subsidiair heeft de verdediging bepleit het toe te wijzen bedrag te matigen, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd.
7.3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt vergoeding van de schade billijk voor tot een bedrag van € 2.000,-, gelet op de onderbouwing van de vordering, het verhandelde ter terechtzitting en hetgeen in soortgelijke gevallen pleegt te worden toegewezen. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien de medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet in haar vordering ontvangen.
De benadeelde partij kan de delen van de vordering, die tot niet-ontvankelijkheid zullen leiden, desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: een diefstal met geweld in vereniging] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien de medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 36f, 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 312 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder feit 2 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.6 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 1 bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van
220 (tweehonderd en twintig) dagen.
Beveelt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot 120 (honderdtwintig) dagen
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich zal melden bij de gecertificeerde instelling De Jeugd- en Gezinsbeschermers, gevestigd te [adres] , en zich gedurende de proeftijd en op de door deze instelling te bepalen tijdstippen zal blijven melden zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
  • zal meewerken aan zijn hulpverleningstraject bij Turn Over;
  • op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met de volgende personen, zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht:
o [medeverdachte] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] , thans gedetineerd te Rijks Justitiële Jeugdinrichting [RJJ] , [adres] ;
Ten aanzien van de hieronder genoemde personen kan contact slechts plaatsvinden met toestemming van het Openbaar Ministerie of met uitdrukkelijke instemming van de personen zelf, te verifiëren door de (jeugd)reclassering, bijvoorbeeld in het kader van een mediationtraject:
o [benadeelde partij 1] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] (NH);
o [benadeelde partij 2] , geboren op [geboortedatum] ;
o [benadeelde partij 3] , geboren op [geboortedatum] ;
o [benadeelde partij 4] , geboren op [geboortedatum] .
  • onderwijs zal volgen en/of een zinvolle dagbesteding zal hebben;
  • gedurende drie maanden aanwezig zal zijn op de navolgende locatie: [locatie] op tijdstippen zoals door de jeugdreclassering te bepalen, zolang deze instelling dit noodzakelijk acht,
waarbij de veroordeelde zich gedurende maximaal drie maanden onder elektronisch toezicht zal stellen ter nakoming van de hiervoor genoemde bijzondere voorwaarden.
Geeft opdracht aan De Jeugd- en Gezinsbeschermers, gevestigd te [adres] , een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de op grond van artikel 77z van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Stelt verder als voorwaarden dat de veroordeelde is gehouden om, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking te verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden en medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van
200 (tweehonderd) urentaakstraf in de vorm van een werkstraf, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 100 (honderd) dagen jeugddetentie.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde partij 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 4.853,88 (vierduizend achthonderddrieënvijftig euro en achtentachtig eurocent), bestaande uit € 853,88 (achthonderddrieënvijftig euro en achtentachtig eurocent) voor de materiële en € 4.000,- (vierduizend euro) voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde partij 1] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting. Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde partij 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 4.853,88 (vierduizend achthonderddrieënvijftig euro en achtentachtig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
0 dagenjeugddetentie.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst gedeeltelijk toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde partij 3]geleden schade tot een bedrag van
€ 2.000,- (tweeduizend euro), bestaande uit immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde partij 3] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde partij 3] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.000,- (tweeduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
0 dagenjeugddetentie.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst gedeeltelijk toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde partij 4]geleden schade tot een bedrag van
€ 2.000,- (tweeduizend euro), bestaande uit immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde partij 4] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting. Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde partij 4] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.000,- (tweeduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
0 dagenjeugddetentie.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namen de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.M. van Weely, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. A.S. van Leeuwen, tevens kinderrechter en mr. C. Maat, rechter,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. D.A.C. Sinnige,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 juli 2021.
mr. Maat is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE
De – kort en zakelijk weergegeven – bewijsmiddelen, behorende bij het vonnis van
1 juli 2021 van de rechtbank Noord-Holland, ten name van verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] .
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook aan de daaraan bij de wet gestelde eisen.
- het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] van 18 december 2020 (dossierpagina’s 180 tot en met 183):
Op donderdag 17 december 2020 kregen wij de opdracht om te gaan naar [adres] . Wij zagen natte voetafdrukken vanuit de hal van de achterdeur. Deze vormden een spoor naar de centrale hal, welke vervolgens de trap naar de eerste verdieping op gingen.
Wij liepen naar boven en zagen hier een vrouw met bebloede mond. Deze vrouw bleek later te zijn: [benadeelde partij 1] . Bij [benadeelde partij 1] waren twee meisjes, later bleken dit de 13- en 8-jarige dochters van [benadeelde partij 1] te zijn. Wij zagen en hoorden dat het jongste meisje huilde. Omdat [benadeelde partij 1] met haar dochters bezig was, en ze allemaal aangedaan waren, was het een chaotische situatie. Pas na een paar minuten kon [benadeelde partij 1] uiteindelijk vertellen wat er was gebeurd. Wij zagen en hoorden dat [benadeelde partij 1] zeer aangedaan was. We hoorden dat ze van de hak op de tak verklaarde. We moesten [benadeelde partij 1] continu herinneren aan wat het vervolg was van haar verhaal.
Samengevat hebben wij [benadeelde partij 1] het volgende horen verklaren:
  • Ik lag in bed een boek te lezen toen ik getrippel op de gang hoorde.
  • Opeens zag ik een man met een bivakmuts mijn slaapkamer binnenkomen. Ik zag dat hij een pistool in zijn hand hield en op mij richtte.
  • Ik hoorde hem zeggen: “We komen je geld halen,” of iets dergelijks.
  • Ik hoorde dat hij sprak in algemeen beschaafd Nederlands, ik heb geen accent gehoord. Naarmate de tijd verstreek werd hij dwingender.
  • Ik zag dat de man blank was. Ik schat hem jong, een jaar of 20 oud. Ik zag dat hij donkere, grote ogen had. Ik zag dat hij ongeveer 180-190 centimeter groot was. Ik zat dat hij een smal, tenger postuur had. Ik zag dat de contouren van zijn hoofd smal en lang waren.
  • Ik hoorde een andere persoon ondertussen de rest van het huis doorzoeken.
  • Ik zag dat mijn dochters mijn kamer binnenkwamen en ik heb ze bij mij op bed genomen. Ondertussen richtte de man onafgeweken het pistool op ons.
  • Ik zag dat hij keek naar mijn telefoon, die naast mijn bed lag.
  • Ik hoorde de andere persoon op de gang ook spreken. Ik hoorde dat dit een mannenstem was en dat deze ook accentloos Nederlands sprak.
  • Ik hoorde de man op de gang zeggen: “d’r portemonnee.”
  • Ik zei dat mijn tas hier niet was. De man in de slaapkamer zei: “Is er niet,” waarop de man op de gang zei: “Oké, dan gaan we.”
  • Ik zag dat de man zich naar mij toe bewoog en ik voelde en zag dat hij mij een klap gaf met het pistool. De klap kwam op mijn mond. Ik voelde direct dat mijn voortand scheef naar voren stond en dat er bloed mijn mond in liep. De klap deed heel veel pijn. Ik voelde dat een stukje hoektand afbrak.
  • Ik zag dat de man mijn telefoon pakte en dat hij mijn kamer uitging.
Wij hoorden [benadeelde partij 1] zeggen dat ze eigenlijk wel zeker weet wie het gedaan heeft. Wij hoorden [benadeelde partij 1] zeggen:
“ [benadeelde partij 2] kent een jongen, zijn naam is [verdachte]
(de rechtbank begrijpt: [verdachte] ). Hij komt uit [plaats] . [verdachte] doet al jaren af en toe klusjes in de tuin. Vandaag was [verdachte] er om werkzaamheden aan het hek te verrichten. Bovendien wisten de jongens dat [benadeelde partij 2] een paar dagen in het buitenland was. Normaal gesproken lopen onze honden ook altijd rond op het terrein of in de woning, de honden zijn erg waaks. De honden waren nu voor een paar dagen bij de opvang. [verdachte] weet de codes van onze alarminstallatie.”
Ik zag dat de lip van [benadeelde partij 1] steeds dikker werd. Ik hoorde [benadeelde partij 1] klagen over pijn in haar mond en ik hoorde haar zeggen dat haar tand los zat.
- het proces-verbaal van verhoor van getuige [benadeelde partij 1] van 20 januari 2021 (dossierpagina’s 432 tot en met 435):
V: Je hebt een foto, dan wel een filmpje gezien van de daders en verklaard dat de langste ervan bij jou in de slaapkamer was en dat dit ook de persoon was die jou heeft geslagen.
A: Dat klopt. Mijn dochter werd door de andere persoon, dus de kleinere, aan haar arm meegetrokken in de richting van mijn slaapkamer. Ik werd de hele tijd in mijn bed door die langste gast onder schot gehouden. Die kleine heeft mijn dochter mijn slaapkamer in geduwd.
- het rapport DNA-onderzoek naar aanleiding van een woningoverval in Schoorl op 17 december 2020 van het Nederlands Forensisch Instituut van 4 juni 2021 met proces-verbaalnummer PL1100-2020269202-51:
Onderstaande bemonsteringen zijn onderworpen aan een DNA-onderzoek:
[DNA] gehele slede, buitenzijde loop, trommel, trekker.
DNA-mengprofiel [DNA] is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijk wanneer de bemonstering een relatief grote hoeveelheid DNA bevat van betrokkene [benadeelde partij 1] en twee willekeurige onbekende personen dan wanneer de bemonstering een relatief grote hoeveelheid DNA bevat van drie willekeurige onbekende personen.
- het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] van 15 februari 2021 (dossierpagina’s 332 en 333):
Ik heb onderzoek ingesteld naar het op 14 februari 2021 in beslag genomen vuurwapen van verdachte [medeverdachte] . Nader onderzoek wijst mij uit dat het voorwerp een vuurwapen, een korte afstand sportrevolver betreft. Het is mogelijk om met dit wapen randvuurontsteking kogeltjes te verschieten op korte afstand van 5,6 mm (.22).
- het proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte] van 5 januari 2021 (dossierpagina’s 114 tot en met 130):
A: Het is toch duidelijk dat ik dat ben.
V: Bedoel je dat jij bij die overval geweest bent?
A: Ja.
V: Wie ben jij op de beelden?
A: De achterste. De lange jongen. We zijn wezen zoeken. Ik alleen boven en hij onder. Ik alleen de slaapkamer en toen zijn we gegaan. Hij zou weten waar het ligt, het geld.
V: Waren er afspraken over de verdeling van het geld?
A: Ieder een gelijk deel.
V: Waren er mensen in die woning?
A: Er was een vrouw in de woning en kinderen. Twee. Die werden wakker en die heb ik ook gezien.
V: Jullie zijn binnen. [verdachte] als eerste.
A: Ja klopt. [verdachte] en ik gingen naar boven. We gingen samen een slaapkamer binnen en daar lag een vrouw in bed en zij lag een boek te lezen en ik zag aan de andere kant van die vrouw een telefoon liggen. Ik zei: “Dit is een overval.” [verdachte] ging naar beneden toe en ik bleef bij die vrouw in de slaapkamer. [verdachte] kwam meerdere keren naar boven en zei meerdere keren: “het is er niet.” En toen zijn we gegaan.
- de bekennende verklaring van verdachte, ter terechtzitting van 17 juni 2021 afgelegd:
Bij [benadeelde partij 2] lag veel geld. Ik wilde als hij niet thuis zou zijn, het geld pakken en weer weggaan. Het klopt dat uit het onderzoek blijkt dat wij met zijn tweeën waren. Wij wilden allebei gaan zoeken. Toen er mensen in de woning bleken te zijn, werd door een van ons de leidinggevende rol opgepakt en ben ik gaan zoeken. Het klopt dat ik de wat kleinere dader op de camerabeelden was. Het klopt dat ik het gehele huis heb doorzocht. Het klopt dat de langere dader bij [benadeelde partij 1] in de slaapkamer bleef. De medeverdachte had de bivakmutsen meegenomen. Het klopt dat ik een bivakmuts opdeed om onherkenbaar te zijn. Als we iets hadden meegenomen, dan zou dat netjes verdeeld worden. Het klopt dat de medeverdachte de dingen heeft geroepen die aangeefster verklaart. De voorzitter vraagt mij hoe wij zijn weggegaan. Ik stak mijn duim op, hij knikte en toen hebben we het op een rennen gezet. Ik ben de kinderen midden op de gang tegengekomen. Ik heb ze alleen maar de kamer in geleid. In de slaapkamer zag ik medeverdachte naast het bed staan. De voorzitter constateert dat als hij mijn verhaal volgt, er weinig tijd zit tussen het uitdoen van de lichten in de woning en het naar binnen gaan. Wij zijn het terrein opgelopen via de sloot, dan kun je dat niet goed zien. De gordijnen waren dicht. Wij hebben er niet op gelet of er een auto voor de deur stond. De voorzitter vraagt mij hoe ik wist dat [benadeelde partij 2] niet thuis was. Ik kreeg dat te horen. De voorzitter vraagt mij of ik toen dacht dat dit de geschiktste avond zou zijn om het huis in te gaan. Dat klopt. Het initiatief lag bij mij. De voorzitter vraagt mij of wij niet hadden moeten checken of er iemand thuis was. Dat is niet goed doordacht. De voorzitter vraagt mij wanneer ik voor het eerst merkte dat er mensen thuis waren. Dat was toen medeverdachte de slaapkamerdeur opende. Hij liep naar binnen en ik hoorde hem zeggen: “Het is een overval, rustig blijven.” De voorzitter houdt mij voor dat ik toen wist dat daar iemand was. Dat klopt. De voorzitter houdt mij voor dat ik de kinderen heb opgevangen en naar medeverdachte heb toegeleid die in de slaapkamer met een vuurwapen in zijn hand stond. Dat klopt. Ik heb medeverdachte gezien met een vuurwapen in zijn hand. De voorzitter vraagt mij wat ik had gedacht aan te zullen treffen in het huis. Niet een bepaald bedrag, maar het geld slingerde overal rond. Overal lag wel eens geld en drugs. De voorzitter vraagt mij of ik zag dat [medeverdachte] iemand onder schot hield. Dat klopt. Het klopt dat ik toen de twee kinderen daarnaartoe heb gebracht. De voorzitter vraagt mij of er een derde persoon bij de overval betrokken is geweest. Nee, wij zijn met de auto ernaartoe gegaan en met de auto weer weggegaan. Ik ging naar zijn huis en van daaruit zijn we naar de woning gegaan. Ik kreeg van hem bivakmutsen en handschoenen. Andere kleding had ik zelf geregeld. De oudste rechter vraagt mij of het klopt dat ik heb gehoord dat [benadeelde partij 1] een gilletje gaf. Dat klopt. Ik had zelf bedacht dat ik misschien een theedoek over een camera heen kon hangen. Toen ik met [medeverdachte] belde, heb ik hem gezegd geen zorgen te maken over hoe we binnen konden komen. De officier van justitie houdt mij voor dat ik heb verklaard dat ik het bed niet kon zien, maar wel dat [medeverdachte] het wapen richtte en vraagt mij wie ik dacht dat daar was. Ik hoorde gelijk een stem. Dat maakte het duidelijk dat het een vrouw was. Toen viel al snel het kwartje dat daar iemand aan het overnachten was.