ECLI:NL:RBNHO:2021:5341

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 juni 2021
Publicatiedatum
29 juni 2021
Zaaknummer
15.236986.20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijk nalaten van gegevensverstrekking in het kader van uitkeringsfraude

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 29 juni 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken aan de uitkeringsinstantie. De verdachte, geboren in 1956, heeft gedurende een periode van zes maanden niet op haar eigen adres verbleven, maar bij haar partner in Woerden. Dit feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf, aangezien de verdachte wist dat deze gegevens van belang waren voor de vaststelling van haar recht op uitkering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de ten laste gelegde periode haar hoofdverblijf buiten de gemeente Zaanstad had en dat zij dit niet heeft gemeld aan de betrokken instanties. De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het feit en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 11 maanden geëist. De verdediging heeft vrijspraak bepleit, maar de rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het opzettelijk nalaten van gegevensverstrekking. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 week, rekening houdend met haar kwetsbare situatie en gezondheidsproblemen. De rechtbank heeft de beslissing gemotiveerd door te wijzen op de ernst van het feit en de gevolgen voor de gemeenschap.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.236986.20
Uitspraakdatum: 29 juni 2021
Tegenspraak
verkort strafvonnis(art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 15 juni 2021 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1956 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van het standpunt van de officier van justitie, mr. M.C. Beun, en van hetgeen door verdachte en mr. P.K. de Blieck-Willemsen, de raadsvrouw van verdachte, naar voren is gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 10 september 2009 tot en met 09 januari 2019 te Zaandam, gemeente Zaanstad, althans in Nederland,
in strijd met (een) haar bij of krachtens wettelijk(e) voorschrift(en) opgelegde verplichting(en), te weten artikel 17 van de Wet werk en bijstand en artikel 17 van de Participatiewet, (telkens) opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, en dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl zij, verdachte, wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op (een) verstrekking(en) of tegemoetkoming(en), te weten (een) uitkering(en) krachtens de Wet werk en bijstand (norm alleenstaande) en de Participatiewet (norm alleenstaande), dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking(en) of tegemoetkoming(en),
door aan de (de afdeling Werk en Inkomen/Sociale dienst van de) gemeente Zaanstad niet te melden dat zij, verdachte, haar hoofdverblijf had buiten de gemeente Zaanstad (te weten in Woerden) en/of dat haar woonsituatie en/of (feitelijke) woonadres was gewijzigd.

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Standpunten van partijen

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit. Zij heeft daartoe aangevoerd dat het dossier voldoende grondslag vormt voor de conclusie dat verdachte in de ten laste gelegde periode haar feitelijke hoofdverblijf buiten de gemeente Zaandam had, te weten op het adres van haar partner op zijn adres in Woerden. Volgens de officier van justitie volgt dit onder meer uit het extreem lage waterverbruik aan het adres van verdachte in Zaandam, de zorgdeclaraties van afgenomen zorg in Woerden, de verklaringen van buurtbewoners van het uitkeringsadres te Zaandam die verdachte nauwelijks zien en de verklaringen van buurtbewoners in Woerden die verklaren dat verdachte en haar partner daar samenwonen. Volgens de officier van justitie is het een feit van algemene bekendheid dat wijzigingen in het hoofdverblijf aan de uitkeringsinstantie moeten worden doorgeven en is de verklaring van verdachte dat zij dat niet wist ongeloofwaardig. Verdachte heeft dan ook opzettelijk nagelaten de wijziging in haar hoofdverblijf kenbaar te maken aan de uitkeringsinstantie, zodat zij zich schuldig heeft gemaakt aan uitkeringsfraude zoals ten laste is gelegd.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 11 maanden met een proeftijd van 2 jaren.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken, omdat op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting onvoldoende vast is komen te staan dat verdachte niet op het door haar opgegeven uitkeringsadres verbleef, dan wel haar hoofdverblijf aldaar niet had. Volgens de raadsvrouw biedt het dossier daarnaast onvoldoende grondslag voor de conclusie dat verdachte in de ten laste gelegde periode feitelijk met haar partner heeft samengewoond of met hem een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd, zodat geen sprake is van een omstandigheid die verdachte aan de betrokken instanties had moeten melden.

4.Oordeel van de rechtbank

4.1
Bewijs
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten aanvulling worden opgenomen.
4.2
Bewijsmotivering
De rechtbank stelt voorop dat degene die een uitkering op grond van de sociale zekerheidswetgeving geniet, is gehouden te allen tijde gegevens die van belang kunnen zijn voor de vaststelling van het recht op die uitkering of de hoogte van de uitkering aan de betrokken uitkeringsinstantie door te geven.
Verdachte heeft op 28 januari 2020 ten overstaan van de politie verklaard dat zij (telkens) van donderdagavond tot zondagmiddag bij haar partner in Woerden verblijft en dat zij de overige dagen op het uitkeringsadres in Zaandam woont. Uit het door de gemeenste Zaanstad naar verdachte ingestelde fraudeonderzoek volgt dat verdachte op 10 januari 2019 (dossierpagina 228 e.v.) heeft verklaard dat zij niet alleen van vrijdag tot en met zondag bij haar partner verblijft, maar dat zij daar – het afgelopen halve jaar – ook wel eens “een periode” is. Ook heeft zij toen verklaard dat zij als zij “echt heel eerlijk” is, het afgelopen half jaar “heel veel” op het adres van haar partner is geweest. Op grond van deze verklaring stelt de rechtbank vast dat verdachte (in ieder geval) gedurende de periode van zes maanden voorafgaand aan deze verklaring, te weten van 10 juli 2018 tot en met 10 januari 2019 voor een belangrijk deel op het adres van haar partner in Woerden is verbleven. Nu dit gegeven van belang kan zijn voor de vaststelling van het recht op uitkering of op de hoogte daarvan, was verdachte verplicht dit aan de uitkeringsinstantie door te geven, hetgeen zij heeft nagelaten. Dat verdachte dit opzettelijk heeft gedaan, volgt niet alleen uit de bewoordingen van haar verklaring van 10 januari 2019, maar ook uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting dat zij destijds wist dat zij het moest melden als zij gedurende een langere periode niet in haar eigen woning zou verblijven.
Voor wat betreft de ten laste gelegde periode buiten het voornoemde half jaar, voorafgaand aan de verklaring van de verdachte ten overstaan van de gemeente Zaanstad in januari 2019, is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van wettig en overtuigend bewijs dat zij (ook) toen haar inlichtingenplicht heeft geschonden. Weliswaar volgt uit het dossier dat verdachte met regelmaat gedurende het weekend bij haar partner in Woerden verbleef, het water verbruik in haar eigen woning opvallend laag was en op veel zorgdeclaraties van verdachte als woonplaats Woerden stond vermeld, maar op basis daarvan kan niet zonder meer worden vastgesteld dat zij haar hoofdverblijf buiten de gemeente Zaanstad had of op andere gronden melding had moeten maken van haar (feitelijke) woonsituatie. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat, zoals ter terechtzitting is gebleken, verdachte – blijkens haar verklaring ter terechtzitting - nog steeds op dezelfde dagen bij haar partner verblijft, dat daarover nu afspraken zijn gemaakt met de gemeente en dit niet heeft geleid tot wijziging van de hoogte van haar uitkering.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, in die zin dat:
zij in de periode van 10 juli 2018 tot en met 9 januari 2019 te Zaandam, gemeente Zaanstad, althans in Nederland, in strijd met haar bij of krachtens wettelijke voorschriften opgelegde verplichting, te weten artikel 17 van de Wet werk en bijstand en artikel 17 van de Participatiewet, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, en dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl zij, verdachte, wist dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes recht op verstrekking of tegemoetkoming, te weten een uitkering krachtens de Wet werk en bijstand (norm alleenstaande) en de Participatiewet (norm alleenstaande), dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, door aan de afdeling Werk en Inkomen/Sociale dienst van de gemeente Zaanstad niet te melden dat zij, verdachte, haar hoofdverblijf had buiten de gemeente Zaanstad (te weten in Woerden) en/of dat haar woonsituatie en/of (feitelijke) woonadres was gewijzigd.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

6.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
in strijd met een haar bij wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf, en terwijl zij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn op die verstrekking of tegemoetkoming.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

8.Motivering van de sanctie

Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft misbruik gemaakt van het recht op een verstrekking of tegemoetkoming, door opzettelijk na te laten aan de betrokken uitkeringsinstantie door te geven dat zij gedurende een langere periode van zes maanden doorgaans niet op haar eigen adres verbleef, terwijl zij wist dat dit gegeven van belang is voor de vaststelling van de hoogte van haar uitkering. Zodoende heeft verdachte ten onrechte gelden van de overheid ontvangen en de gemeenschap daarmee nadeel berokkend.
Blijkens het verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 10 mei 2021 is verdachte niet eerder ter zake van strafbare feiten veroordeeld.
Uit het ten behoeve van verdachte opgestelde reclasseringsadvies van 15 december 2020 blijkt dat verdachte een kwetsbare vrouw is, belast met gezondheidsproblemen, fysieke beperkingen en cognitieve beperkingen. Zij is invalide, heeft een zware vorm van suikerziekte en sinds 2010 lijdt zij aan de ziekte van Addison, met een beperkt cognitief geheugen tot gevolg, hetgeen mogelijk een rol heeft gespeeld in het handelen van verdachte. De kans op herhaling van een vergelijkbaar delict wordt laag ingeschat, nu verdachte op verschillende leefgebieden wordt ondersteund.
De rechtbank acht, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 week passend en geboden. De rechtbank heeft een aanzienlijk kortere periode bewezen verklaard dan ten laste is gelegd en is van oordeel dat hierin en dus in het uiteindelijk vastgestelde benadelingsbedrag, alsmede in de persoonlijke omstandigheden van verdachte grond is gelegen fors af te wijken van de straf zoals door de officier van justitie is gevorderd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 227b van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 5. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 6. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
één (1) week, met bevel dat deze straf
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.M.A. Beckers, voorzitter,
mr. W.J. van Andel en mr. C.A.J. van Yperen, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. L.P. van Os,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 juni 2021.
Mr. Van Yperen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.