ECLI:NL:RBNHO:2021:531

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 januari 2021
Publicatiedatum
25 januari 2021
Zaaknummer
15/043241-20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontucht met een minderjarige en bewijsvoering omtrent DNA-onderzoek en getuigenverklaringen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 21 januari 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met een minderjarige. De tenlastelegging omvatte verschillende handelingen die de verdachte op 6 september 2019 zou hebben gepleegd met een minderjarige, die op dat moment nog geen zestien jaar oud was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. Tijdens de zitting op 7 januari 2021 zijn de verklaringen van getuige [naam 3] en het DNA-onderzoek besproken. De officier van justitie achtte het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte op basis van gebrek aan bewijs.

De rechtbank heeft de verklaringen van getuige [naam 3] als betrouwbaar beoordeeld en heeft geconcludeerd dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ontuchtige handelingen. De rechtbank heeft daarbij de resultaten van het DNA-onderzoek in overweging genomen, waaruit bleek dat er DNA-materiaal van de verdachte op de onderbroek van het slachtoffer was aangetroffen. De rechtbank heeft de verweren van de verdediging verworpen en heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten.

Wat betreft de strafoplegging heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een contactverbod met het slachtoffer en zijn familie, en een locatieverbod voor [plaats]. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van € 1.500,- toegewezen aan het slachtoffer, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/043241-20 (P)
Uitspraakdatum: 21 januari 2021
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 7 januari 2021 in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum/ plaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres]
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.G.T. Kramer en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. G. Kaaij, advocaat te Heerhugowaard, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 6 september 2019 te [plaats], althans in Nederland, met [slachtoffer] geboren op [geboortedatum], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten;
- het leggen van zijn hand op het kruis (over de kleding) van die [slachtoffer] en/of
- het (vervolgens) strelen van- en/of knijpen in het kruis (over de kleding) van die [slachtoffer] en/of
- het stoppen van zijn hand in de broek van die [slachtoffer] en/of
- het strelen van- en/of wrijven over- en/of knijpen in, althans het betasten van de penis, althans de schaamstreek van die [slachtoffer]

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het aan verdachte tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. Zij heeft daarbij gewezen op de verklaringen van getuige [naam 3], de verklaring van [slachtoffer] (verder: [slachtoffer]) en de uitkomsten van het verrichte DNA-onderzoek.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting betoogd dat verdachte van het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken, bij gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. Hij heeft daartoe – verkort en zakelijk weergegeven – aangevoerd:
dat het bijzonder zou zijn indien géén DNA-materiaal dat matcht met het DNA-profiel van verdachte zou zijn aangetroffen op de onderbroek van [slachtoffer], nu [slachtoffer] regelmatig met de telefoon van verdachte speelt en gebruik maakt van het toilet op de boot van verdachte. Het met dat van verdachte matchende DNA-materiaal zou via de telefoon op de handen van [slachtoffer] terecht kunnen zijn gekomen en via zijn handen vervolgens op de onderbroek;
dat de waarneming van de getuige [naam 3] mogelijk gekleurd en verkeerd geïnterpreteerd is, nu haar dochter beroepsmatig te maken heeft met misbruikte kinderen;
dat het studioverhoor van [slachtoffer] dermate sturend is geweest dat zijn verklaring als onbetrouwbaar ter zijde moet worden geschoven.
De raadsman heeft daarbij het voorwaardelijke verzoek gedaan om - indien de rechtbank de studioverklaring van [slachtoffer] bruikbaar acht voor het bewijs - het onderzoek aan te houden teneinde een deskundige onderzoek te laten doen naar de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer].
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.3
Bewijsmotivering
Niet ter discussie staat dat verdachte op 6 september 2019 samen met [naam 1] en diens zoontje [slachtoffer], heeft gegeten in restaurant [naam 2] te [plaats] en dat [slachtoffer] op enig moment tijdens dat etentje tegen verdachte heeft aangezeten.
Getuige [naam 3] heeft tegenover de politie verklaard dat zij die dag ook in dat restaurant zat te eten, samen met haar man en een collega van haar man. Aan een tafel naast hen zaten een jongetje, een vader en een opa (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer], diens vader en verdachte). Op enig moment ging het jongetje schuin op de bank bij de opa zitten, met zijn rug tegen het lichaam van de opa aan en met zijn benen aan de zijkant van de bank. De getuige had vrij zicht op de bank waarop de opa en het jongetje zaten. De opa deed zijn linkerhand over de linker schouder van het jongetje en zat met zijn hand op het kruis van het jongetje. Eerst hield hij zijn hand nog stil, maar daarna begon hij te strelen, kriebelen en (licht) te knijpen. Vervolgens ging de opa met zijn hand, tot ongeveer zijn pols, in de broek van het jongetje. Het jongetje haalde de hand uit de broek. De opa ging daarop door met strelen en knijpen. Daarna ging de hand van de opa weer in de broek van het jongetje en liet het jongetje het wel toe. Op het moment dat de opa zijn hand in de broek van het jongetje had bewoog hij zijn hand een beetje, net zoals hij boven op de broek deed, maar dan eronder. Tegenover de rechter-commissaris herhaalde getuige [naam 3] in grote lijnen de verklaring zoals zij die tegenover de politie had afgelegd.
De kleding die [slachtoffer] droeg ten tijde van het tenlastegelegde, waaronder zijn onderbroek, is in beslag genomen en van [slachtoffer] en de verdachte is referentiemateriaal (wangslijmvlies) afgenomen. Het deskundigenrapport van The Maastricht Foresic Institute d.d. 7 november 2019 houdt in dat aan de binnenzijde van de voorzijde van het boord van de onderbroek van [slachtoffer] een DNA-mengprofiel is aangetroffen afkomstig van celmateriaal van minimaal drie donoren, van wie zeker één man. Verdachte en [slachtoffer] kunnen mogelijke donoren zijn van dit celmateriaal. Hetzelfde geldt voor de bemonstering aan de binnenzijde van het kruis van de onderbroek van [slachtoffer]. Om een uitspraak te kunnen doen over het mogelijke donorschap van celmateriaal van verdachte in de bemonsteringen aan de binnenzijde van de voorzijde van het boord van de onderbroek van [slachtoffer] en binnenzijde van het kruis van zijn onderbroek is de likelihood-ratio (LR) methode toegepast. Daarbij zijn de resultaten bezien in het licht van de volgende twee, elkaar uitsluitende hypothesen:
Hypothese 1: de bemonstering van het spoor bevat DNA van slachtoffer [slachtoffer] verdachte [verdachte] en een onbekende, niet verwante persoon.
Hypothese 2: de bemonstering van het spoor bevat DNA van slachtoffer [slachtoffer] en twee onbekende, niet verwante personen.
De uitkomst luidt dat de resultaten van het onderzoek extreem veel waarschijnlijker zijn wanneer hypothese 1 juist is dan wanneer hypothese 2 juist is.
Oordeel rechtbank
Op basis van het verhandelde ter terechtzitting en de inhoud van het dossier, meer in het bijzonder op basis van de verklaringen van getuige [naam 3] en de uitkomst van het verrichtte DNA-onderzoek, in onderling verband en samenhang beschouwd, is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich op 6 september 2019 aan de tenlastegelegde ontuchtige handelingen schuldig heeft gemaakt.
Met betrekking tot het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging overweegt de rechtbank daarbij als volgt.
Ad i)
Bij zijn verhoor tegenover de politie op 30 december 2019 is verdachte geconfronteerd met de resultaten van het verrichtte DNA-onderzoek. Als verklaring voor de aanwezigheid van DNA-materiaal op de onderbroek van [slachtoffer] dat matcht met zijn DNA-profiel heeft verdachte toen aangegeven dat dit waarschijnlijk moet zijn gekomen doordat [slachtoffer] gebruik heeft gemaakt van het niet zo goed schoongehouden toilet op zijn boot. Ter terechtzitting heeft de verdediging aangevoerd dat [slachtoffer] wel eens op de telefoon van verdachte speelde en dat het met het DNA-profiel van verdachte matchende DNA-materiaal op de onderbroek van [slachtoffer] via de telefoon op de handen van [slachtoffer] en vervolgens op de onderbroek terecht moet zijn gekomen.
Deze mogelijkheid van een secundaire overdracht schuift de rechtbank ter zijde, nu het verweer niet veel verder reikt dan (een suggestie van) een mogelijkheid die in het licht van de verklaringen van de getuige [naam 3] en de uitkomsten van het DNA-onderzoek in onderling verband en samenhang beschouwd onaannemelijk is.
Ad ii)
Voor zover hetgeen de raadsman daaromtrent heeft aangevoerd al is aan te merken als een (afzonderlijk) uitdrukkelijk onderbouwd standpunt als bedoeld in artikel 359, tweede lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, overweegt de rechtbank dat zij geen enkele reden heeft te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de door getuige [naam 3] afgelegde verklaringen. De getuige had een goed en vrij zicht op verdachte en [slachtoffer] en heeft zowel kort na het tenlastegelegde bij de politie als later tegenover de rechter-commissaris gedetailleerd en consistent verklaard over wat zij heeft waargenomen, terwijl haar verklaringen worden ondersteund door en naadloos passen op de resultaten van het verrichtte DNA-onderzoek.
Ad iii)
De rechtbank zal de door [slachtoffer] middels een studioverhoor afgelegde verklaring niet voor het bewijs gebruiken, zodat een bespreking van het verweer met betrekking tot de gang van zaken bij dit verhoor achterwege kan blijven. Dit brengt eveneens met zich dat er geen beslissing hoeft te worden genomen op het voorwaardelijke verzoek tot het doen van nader onderzoek naar de betrouwbaarheid van de door [slachtoffer] afgelegde verklaring, nu de voorwaarde waaronder dit verzoek is gedaan niet is vervuld.
De rechtbank verwerpt het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging in al zijn onderdelen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 6 september 2019 te [plaats], met [slachtoffer] geboren op [geboortedatum], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten:
- het leggen van zijn hand op het kruis over de kleding van die [slachtoffer] en
- het vervolgens strelen van en knijpen in het kruis over de kleding van die [slachtoffer] en
- het stoppen van zijn hand in de broek van die [slachtoffer] en
- het betasten van de schaamstreek van die [slachtoffer]
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van de in verzekering doorgebrachte tijd. De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat aan het voorwaardelijke deel van de straf als bijzondere voorwaarde zal worden verbonden een contactverbod met het slachtoffer, zijn ouders en zijn zusje.
6.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat, mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring komen, een gevangenisstraf voor de duur van de ondergane inverzekeringstelling gecombineerd met een taakstraf in de rede ligt. De verdediging heeft geen bezwaren aangevoerd tegen het gevorderde contactverbod en het door de benadeelde partij gevraagde locatieverbod voor [plaats].
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ontuchtige handelingen met de destijds achtjarige [slachtoffer]. Hij heeft hem onzedelijk betast terwijl [slachtoffer] in een restaurant tegen hem aan zat. Verdachte heeft daarmee de lichamelijke en geestelijke integriteit van de minderjarige [slachtoffer] geschonden. Het is een feit van algemene bekendheid dat een dergelijke feit vaak langdurige en ernstige schade kan toebrengen aan de geestelijke gezondheid van de slachtoffers, zeker als het gaat om kinderen in de leeftijd van [slachtoffer]. Dergelijke handelingen kunnen ook een verstoring van de seksuele ontwikkeling van de jeugdige slachtoffers tot gevolg hebben.
De rechtbank neemt het verdachte daarbij kwalijk dat hij het vertrouwen van [slachtoffer] en zijn ouders in ernstige mate heeft geschonden. Verdachte werd beschouwd als een vriend van de familie; zij hebben zelfs tweemaal samen hun zomervakantie doorgebracht.
Voorts neemt de rechtbank het verdachte kwalijk dat hij geen enkel inzicht heeft getoond in de schade die hij met zijn gedrag heeft veroorzaakt en dat hij geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn gedrag.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 26 november 2020, waaruit blijkt dat hij niet eerder ter zake van een soortgelijk delict is veroordeeld;
- het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 30 juni 2020 van [naam 4], als reclasseringswerker verbonden aan RN Advies & Toezichtunit 1 Noord-
West. Daarin wordt geadviseerd een straf op te leggen zonder voorwaarden, nu de reclassering gelet op de ontkennende houding van verdachte geen mogelijkheden ziet met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag van verdachte te veranderen.
Gelet op de ernst van het feit, kan daarop slechts worden gereageerd met een gevangenisstraf van enige duur en kan niet worden volstaan met een taakstraf, zoals de raadsman heeft bepleit.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, met de bedoeling dat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Gelet op de straffen die in min of meer vergelijkbare zaken worden opgelegd, komt de rechtbank tot een lagere straf dan de officier van justitie heeft gevorderd.
De rechtbank zal als bijzondere voorwaarde aan het voorwaardelijk strafdeel een contactverbod verbinden met het slachtoffer, [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum]), zijn ouders (moeder [naam 5] en vader [naam 6]) en zijn zusje ([naam 7]).
Daarnaast acht de rechtbank een locatieverbod voor [plaats] noodzakelijk. Een dergelijk verbod zal ook als bijzondere voorwaarde aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden. Een ruimer locatieverbod, zoals aanvankelijk door de benadeelde partij gevraagd, acht de rechtbank buitenproportioneel.
7. Overige beslissingen omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen
De rechtbank is van oordeel dat de in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten enkele kledingstukken van het slachtoffer, dienen te worden teruggegeven aan zijn moeder, aangezien zij redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.

8.Vordering benadeelde partij [slachtoffer] en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [naam 5], vertegenwoordigd door zijn moeder, [naam 5], heeft een vordering tot schadevergoeding van € 1.500,- ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die [slachtoffer] als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging vindt in het geval van toekenning van een vergoeding voor immateriële schade een bedrag van hooguit € 500,- passend gelet op de onderbouwing van de vordering.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit.
De rechtbank acht het gevorderde bedrag aan immateriële schadevergoeding van € 1.500,- toewijsbaar. Op grond van de aard en de ernst van de normschending – verdachte heeft het nog jonge minderjarige slachtoffer onzedelijk betast in de kruisstreek zowel over als in de broek – en de aard en de ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij waarvan onder meer blijkt uit de toelichting op de vordering ter terechtzitting – leidt de rechtbank af dat sprake is van aantasting in de persoon op een andere wijze zoals bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, ook zonder dat is komen vast te staan dat daardoor in juridische zin geestelijk letsel is ontstaan. Gelet hierop en op de bedragen die rechters in vergelijkbare zaken aan immateriële schadevergoeding plegen toe te kennen, acht de rechtbank het gevorderde bedrag billijk.
De vordering zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 september 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen (kort gezegd: ontucht met een minderjarige) aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, 14c, 36f, 63 en 247 van het Wetboek van Strafrecht.

10. Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
3 (drie) maanden nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
- veroordeelde zich gedurende de proeftijd niet zal bevinden in [plaats], gemeente Hollands Kroon;
- veroordeelde gedurende de proeftijd van twee jaar op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met
  • het slachtoffer, [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum]),
  • zijn ouders (moeder [naam 5] en vader [naam 6]) en
  • zijn zusje ([naam 7]).
De politie is belast met het toezicht op de naleving van de bijzondere voorwaarden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]vertegenwoordigd door zijn moeder [naam 5], geleden schade tot een bedrag van
€ 1.500,-als vergoeding voor de immateriële schade en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 september 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer] voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.500,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 25 (vijfentwintig) dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 september 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Gelast de teruggave aan de rechthebbende van:
1. STK Shirt (1059109)
1. STK Broek (1059119)
1. STK Onderbroek(1065074)
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. Bek, voorzitter,
mr. M.S. Lamboo en mr. N. Boots, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A. Klippel,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 januari 2021.
Mr. A. Klippel is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.