ECLI:NL:RBNHO:2021:527

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 januari 2021
Publicatiedatum
25 januari 2021
Zaaknummer
8862542
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en transitievergoeding in arbeidszaak

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 18 januari 2021 uitspraak gedaan in een arbeidszaak tussen een werknemer, aangeduid als verzoeker, en een besloten vennootschap, aangeduid als verweerster. De werknemer had verzocht om vernietiging van zijn ontslag op staande voet, dat op 10 september 2020 was gegeven. De werkgever had het ontslag gerechtvaardigd door te stellen dat de werknemer zich schuldig had gemaakt aan fraude en valsheid in geschrifte, wat leidde tot ernstige schending van zijn verplichtingen als werknemer. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werknemer, die sinds 1 april 2018 in dienst was, betrokken was bij onregelmatigheden en dat zijn handelen een dringende reden voor ontslag op staande voet opleverde. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag terecht was gegeven en dat de werknemer geen recht had op een transitievergoeding, omdat zijn handelen als ernstig verwijtbaar werd aangemerkt. De verzoeken van de werknemer om het ontslag te vernietigen en om doorbetaling van loon werden afgewezen. Tevens werd de werknemer veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknr./rolnr.: 8862542 \ AO VERZ 20-50
Uitspraakdatum: 18 januari 2021
Beschikking in de zaak van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
verder te noemen: [verzoeker]
gemachtigde: mr. V.C. van der Velde
tegen
de besloten vennootschap
[verweerster] .,
gevestigd te [vestigingsplaats]
verwerende partij
verder te noemen: [verweerster]
gemachtigde: mr. M.M. van Til

1.Het procesverloop

1.1.
[verzoeker] heeft een verzoek gedaan, onder andere om een ontslag op staande voet te vernietigen. [verweerster] heeft een verweerschrift en een tegenverzoek ingediend.
1.2.
Op 21 december 2020 heeft een zitting plaatsgevonden. Partijen hebben daar hun standpunten toegelicht en vragen beantwoord. De griffier heeft daarvan aantekeningen gemaakt. [verzoeker] en [verweerster] hebben ook pleitaantekeningen overgelegd. Vóór de zitting heeft [verzoeker] met een brief van 14 december 2020 nog stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
[verweerster] is een onderneming die onderhoudswerkzaamheden doet voor met name woningcorporaties.
2.2.
[verzoeker] , geboren [geboortedatum] , is sinds 1 april 2018 in dienst bij [verweerster] . De functie van [verzoeker] is projectbegeleider met een salaris van € 4.100,00 bruto per vier weken. [verzoeker] is in die functie verantwoordelijk voor het inschakelen van onderaannemers voor het verrichten van onderhoudswerkzaamheden in opdracht van [verweerster] .
2.3.
Hoffmann Bedrijfsrecherche (hierna: Hoffmann) heeft op verzoek van [verweerster] onderzoek gedaan naar mogelijke samenspanning tussen werknemers van [verweerster] en onderaannemers.
2.4.
Hoffmann heeft op 4 september 2020 een gesprek gevoerd met [verzoeker] . Daarvan is een verslag gemaakt dat door [verzoeker] voor akkoord is getekend.
2.5.
Op 10 september 2020 is [verzoeker] op staande voet ontslagen. In een brief van [verweerster] van diezelfde datum staat daarover het volgende:
“ [verweerster] grootste opdrachtgever is [XX] . (...) Aan het eind van uw gesprek met Hoffmann Bedrijfsrecherche bent u geschorst, omdat vast is komen te staan dat:
1. [XX] , althans een opdrachtgever van [verweerster] , door uw toedoen en/of betrokkenheid en/of met uw medewerking facturen, althans een factuur, heeft ontvangen en/of betaald voor werkzaamheden en/of diensten die niet uitgevoerd zijn en/of voor een meerdere goederen die niet geleverd zijn, terwijl u wist, althans had behoren te weten, dat die facturen onjuist waren /die factuur onjuist was;
2. u [XX] , althans een opdrachtgever van [verweerster] , voor uw eigen financieel en/of persoonlijk gewin, althans voor financieel en/of persoonlijk gewin voor een of meer van uw familieleden, althans van derden, financieel benadeeld hebt, althans hebt willen benadelen, althans daarbij betrokken bent geweest;
3. u direct en/of indirect geld en/of een of meerdere goederen en/of diensten van onderaannemers van [verweerster] , althans van een onderaannemer van [verweerster] , hebt aangenomen, terwijl u [verweerster] daarover voor uw gesprek met de medewerkers van Hoffmann Bedrijfsrecherche nooit over hebt geïnformeerd, terwijl u wist, althans had behoren te weten dat u dat wel had dienen te doen;
4. u zich in de uitoefening van uw functie schuldig hebt gemaakt aan fraude en/of valsheid in geschrifte, althans aan een of meerdere strafbare feiten, althans aan niet integer handelen;
5. u grovelijk uw plichten hebt veronachtzaamd die op u als medewerker rusten, in het bijzonder door hetgeen u zelf aan de medewerkers van Hoffmann Bedrijfsrecherche hebt verklaard, althans door de hierboven cursief weergegeven voorvallen, althans door een of meer van hierboven cursief weergegeven voorvallen;
6. [verweerster] door de geconstateerde onregelmatigheden in de uitoefening in van uw werkzaamheden als werknemer financiële schade en/of reputatieschade lijdt en/of heeft geleden of zal lijden.
Inmiddels hebben wij advies ingewonnen en ik kan u berichten dat wij u met onmiddellijke ingang op staande voet ontslaan.”

3.Het verzoek, het verweer en het tegenverzoek

3.1.
[verzoeker] verzoekt de kantonrechter het ontslag op staande voet te vernietigen en [verweerster] te veroordelen tot doorbetaling van loon. Aan dit verzoek legt [verzoeker] ten grondslag – kort weergegeven – dat er geen dringende reden is voor het ontslag op staande voet. [verzoeker] betwist dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan fraude en ontkent dat hij zijn verplichtingen ernstig heeft veronachtzaamd. [verzoeker] stelt dat zijn handelwijze, die door [verweerster] is aangevoerd als dringende reden voor ontslag, onderdeel was van een algemene praktijk bij [verweerster] en onderdeel van een bedrijfscultuur, en dat die handelwijze ook steeds is gedoogd.
3.2.
[verweerster] verweert zich tegen het verzoek en is van mening dat [verzoeker] terecht op staande voet is ontslagen. [verweerster] stelt dat [verzoeker] in een gesprek met Hoffmann heeft erkend dat hij voor persoonlijk gewin en ten nadele van [verweerster] op grote schaal heeft gefraudeerd, waarbij hij heeft samengespannen met een collega en onderaannemers. Dat rechtvaardigt in de visie van [verweerster] een ontslag op staande voet. Als tegenverzoek wordt onder meer (voorwaardelijk) verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
4. De beoordeling
het verzoek
4.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of het ontslag op staande voet moet worden vernietigd en of [verweerster] moet worden veroordeeld tot betaling van loon.
4.2.
Naar het oordeel van de kantonrechter is het ontslag op staande voet terecht gegeven. Dat oordeel wordt hierna toegelicht.
4.3.
De wettelijke regels voor ontslag op staande voet staan in het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Volgens die regels is zo’n ontslag alleen geldig als daarvoor een dringende reden bestaat (artikel 7:677 lid 1 BW). De kantonrechter moet bij de beoordeling van de dringende reden alle omstandigheden van het geval in aanmerking nemen.
4.4.
[verzoeker] heeft erkend dat hij de verklaringen heeft gedaan die in het gespreksverslag van 4 september 2020 staan. Hij heeft dat verslag ook ondertekend. Daarmee staat voor de kantonrechter vast dat die verklaringen feitelijk juist zijn. [verzoeker] heeft nog gesteld dat geen hoor en wederhoor heeft plaatsgevonden en dat zijn verklaringen moeten worden gezien in het licht van de door hem gestelde bedrijfscultuur bij [verweerster] . Maar die stelling doet niets af aan de verklaring zelf.
4.5.
Uit de verklaring van [verzoeker] blijkt dat hij erkent dat hij voor eigen gebruik mobiele telefoons van verschillende onderaannemers heeft gekregen, en van een andere onderaannemer een waterontharder en een airco. Ook erkent [verzoeker] dat met die onderaannemers is afgesproken dat de kosten daarvan telkens door middel van facturen van [verweerster] in rekening werden gebracht bij een woningcorporatie.
4.6.
Daarnaast heeft [verzoeker] verklaard dat hij zijn eigen huis en het huis van zijn zus heeft laten verbouwen door onderaannemers, waarvoor die onderaannemers niet werden betaald door hem. Volgens de verklaring werden de kosten daarvan door [verzoeker] geboekt op projecten van [verweerster] voor woningcorporaties.
4.7.
Verder staat in de verklaring van [verzoeker] dat met zijn medeweten en medewerking door onderaannemers inhoudelijk onjuiste en te hoge facturen zijn opgesteld voor woningbouwcorporaties. Ook verklaart [verzoeker] dat een onderaannemer hem contant geld heeft gegeven tot bedragen van in totaal ongeveer € 10.000,00 tot € 20.000,00.
4.8.
[verzoeker] schat in zijn verklaring in dat hij door zijn handelwijze en zijn afspraken met onderaannemers een bedrag tussen € 75.000,00 en € 125.000,00 heeft
“weggeschreven (...) op projecten”.De door [verzoeker] genoemde onderaannemers zijn de onderaannemers die hij ook steeds inschakelde voor het verrichten van de onderhoudswerkzaamheden in opdracht van [verweerster] .
4.9.
Het is voor de kantonrechter duidelijk dat [verzoeker] door zijn handelwijze zijn verplichtingen als werknemer op een zeer ernstige manier heeft geschonden. [verzoeker] heeft immers opzettelijk en bewust voor eigen gewin en op grote schaal gratis producten, diensten en geld van onderaannemers verkregen, en de kosten daarvan met behulp van valse facturen geheel of deels in rekening gebracht bij woningcorporaties en klanten van [verweerster] . Dat levert een dringende reden op die een ontslag op staande voet rechtvaardigt.
4.10.
De overige omstandigheden, waaronder de gevolgen van het ontslag voor [verzoeker] , zijn geen reden om te oordelen dat ontslag op staande voet onjuist is. Die omstandigheden leggen daarvoor tegenover de aard en ernst van de dringende reden onvoldoende gewicht in de schaal.
4.11.
De stelling van [verzoeker] dat zijn handelwijze altijd is gedoogd en onderdeel was van een algemene praktijk en de bedrijfscultuur bij [verweerster] , kan niet worden gevolgd. Voor die stelling is geen steun te vinden in de stukken. Gegevens waaruit blijkt dat de leiding van [verweerster] bekend was met de handelwijze van [verzoeker] en deze toestond of gedoogde, zijn er niet. Dat ongeveer 60% van de werknemers eenzelfde handelwijze had als [verzoeker] , zoals hij stelt, betekent nog niet dat sprake is van een gedoogbeleid van [verweerster] als onderneming. Overigens is ook niet geloofwaardig dat [verweerster] zou gedogen of toestaan dat haar werknemers zichzelf zouden bevoordelen ten koste van [verweerster] en haar opdrachtgevers op de wijze en op een schaal zoals [verzoeker] dat heeft gedaan.
4.12.
De door [verzoeker] overgelegde verklaring van een collega kan geen steun opleveren voor zijn stelling dat sprake was van een gedoogbeleid. In die verklaring wordt gesteld dat bij [verweerster] in opdracht van managers soms kosten ten onrechte of voor een te hoog bedrag in rekening worden gebracht bij opdrachtgevers, om de omzet en de marges op peil te houden. Uit die verklaring blijkt niet dat [verweerster] de aard, omvang en schaal van de handelwijze van [verzoeker] kende, gedoogde of goedkeurde.
4.13.
Omdat hiervoor is geoordeeld dat het ontslag op staande voet terecht is gegeven en rechtsgeldig is, zal het verzoek om vernietiging van dat ontslag worden afgewezen. Dat geldt dus ook voor de vordering tot loonbetaling en het verzoek om een voorlopige voorziening.
4.14.
De kantonrechter begrijpt dat [verzoeker] verder een verzoek doet om [verweerster] te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding, ook voor het geval het ontslag op staande voet terecht is gegeven. Dat verzoek wordt afgewezen. Hiervoor is geoordeeld dat sprake is van feiten en omstandigheden die een dringende reden opleveren voor ontslag op staande voet. Diezelfde feiten en omstandigheden brengen ook mee dat het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van handelen of nalaten van [verzoeker] dat als ernstig verwijtbaar moet worden aangemerkt. Dat betekent dat de transitievergoeding niet verschuldigd is.
4.15.
Het verzoek om [verweerster] te veroordelen tot het opmaken van een eindafrekening en tot betaling van wat [verzoeker] op grond daarvan nog toekomt, wordt afgewezen. [verzoeker] heeft niet gesteld, gemotiveerd of onderbouwd waarop die eindafrekening ziet en wat hem dan nog zou toekomen. Overigens kan [verweerster] worden gevolgd in haar beroep op verrekening, omdat zij voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij een vordering heeft op [verzoeker] en bevoegd is tot het afdwingen van de betaling daarvan. Vast staat dat [verweerster] een vordering heeft ingediend bij de rechtbank Noord-Holland om [verzoeker] onder meer te veroordelen tot betaling van een voorschot op schadevergoeding van ruim
€ [YY]
4.16.
De proceskosten komen voor rekening van [verzoeker] , omdat hij ongelijk krijgt. Het gaat daarbij om een bedrag van € 720,00 aan kosten voor de gemachtigde van [verweerster] . De gevorderde nakosten zijn toewijsbaar tot een bedrag van € 120,00, en voor zover deze daadwerkelijk worden gemaakt.
het tegenverzoek
4.17.
Het verzoek van [verweerster] om de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] te ontbinden, is voorwaardelijk gedaan. Namelijk voor het geval het verzoek om vernietiging van het ontslag op staande voet wordt toegewezen. Hiervoor is geoordeeld dat het verzoek van [verzoeker] om vernietiging van het ontslag wordt afgewezen. Dat betekent dat de voorwaarde waaronder [verweerster] het verzoek om ontbinding van de arbeidsovereenkomst heeft gedaan, niet is vervuld. Het verzoek hoeft daarom niet te worden beoordeeld en er hoeft ook niet op te worden beslist.
4.18.
Voor het verzoek van [verweerster] ten aanzien van de transitievergoeding en verrekening geldt hetzelfde. Die verzoeken zijn immers gedaan onder de voorwaarde dat de kantonrechter de arbeidsovereenkomst ontbindt of oordeelt dat [verzoeker] recht heeft op een transitievergoeding of loon. Die voorwaarden worden ook niet vervuld.
4.19.
Omdat er geen beslissing nodig is ten aanzien van het tegenverzoek, is er ook geen reden om te beslissen over de proceskosten.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst het verzoek af;
5.2.
veroordeelt [verzoeker] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [verweerster] vaststelt op € 720,00 aan kosten voor de gemachtigde van [verweerster] en € 120,00 aan nakosten, voor zover deze nakosten daadwerkelijk worden gemaakt;
5.3.
verklaart de veroordeling onder 5.2 uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gewezen door mr. P.J. Jansen, kantonrechter en op 18 januari 2021 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter